Procesverloop
Bij fax van 10 december 2012 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eiser van 31 augustus 2012 als bedoeld in artikel 3 Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, -voor zover hier van belang- kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels bij besluit van 31 januari 2013 een schriftelijke beslissing heeft genomen op het verzoek van eiser. Verweerder is daarbij geheel aan eiser tegemoet gekomen.
6. Gelet op het voorgaande is er voor de rechtbank in ieder geval geen aanleiding meer conform artikel 8:55d, van de Awb te bepalen dat verweerder alsnog een besluit dient te nemen. Eiser heeft evenwel nog belang bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep wegens het niet tijdig beslissen, nu hij bij de rechtbank heeft verzocht om ingevolge artikel 8:55c, van de Awb, de hoogte van de ingevolge artikel 4:17 van de Awb door verweerder verbeurde dwangsommen vast te stellen.
7. Gelet op artikel 6 lid 1 Wob gold in dit geval een beslistermijn van vier weken. Nu verweerder pas op 31 januari 2013 een schriftelijke beslissing op eiser zijn verzoek heeft genomen, heeft verweerder de beslistermijn overschreden. De rechtbank constateert voorts dat eiser verweerder bij brief van 2 oktober 2012 heeft meegedeeld dat verweerder in gebreke is.
8. Verweerder stelt dat geen geldige ingebrekestelling is gedaan, nu eiser daarin niet het Centraal Justitieel Incassobureaunummer (hierna CJIB-nummer) heeft genoemd en dat van verweerder niet kan worden verlangd dat deze - bij ontbreken van een CJIB-nummer - zelf onderzoek doet naar het Wob-verzoek waarop de betreffende ingebrekestelling zou zien. Verweerder stelt bovendien dat eiser de ingebrekestelling heeft ingediend met als enig doel het innen van dwangsommen.
9. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Uit de brief van eiser van 2 oktober 2012 blijkt voldoende duidelijk dat het een ingebrekestelling betreft inzake een Wob-verzoek van eiser. Zijn naam en adres zijn daarbij duidelijk vermeld. Bovendien heeft eiser het door verweerder genoemde zaaknummer vermeld. De brief dient gekwalificeerd te worden als een ingebrekestelling. Dat eiser het CJIB-nummer daarbij niet heeft vermeld, maakt dit niet anders. Mogelijke onderliggende redenen van eiser om de ingebrekestelling in te dienen zijn in deze niet van belang. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
10. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. In het tweede lid is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,00 per dag bedraagt, de daarop volgende veertien dagen € 30,00 per dag en de overige dagen € 40,00 per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
11. Nu vast staat dat verweerder in gebreke was, is verweerder een dwangsom verschuldigd gedurende een periode vanaf twee weken na ingebrekestelling door eiser tot het moment dat alsnog is beslist op het verzoek. Voorts dient verweerder de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.