ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8953

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/1326, 13/1327
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor het doden van damherten buiten het aangewezen leefgebied in Noord-Holland

In deze zaak hebben de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland aan de Faunabeheereenheid ontheffing verleend voor het doden van damherten die zich buiten hun aangewezen leefgebied bevinden. Dit besluit is genomen omdat de damherten aanzienlijke schade toebrengen aan landbouwgewassen en er regelmatig aanrijdingen met deze dieren plaatsvinden. De Stichting Faunabescherming heeft bezwaar gemaakt tegen deze ontheffing en stelt dat er alternatieve oplossingen zijn om de schade te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft op 29 april 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek om schorsing van het besluit is afgewezen en het beroep ongegrond is verklaard.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de reeds ingezette middelen om de schade te reduceren, zoals het plaatsen van bebording en het verlagen van de maximumsnelheid, onvoldoende effect hebben gehad. Daarnaast zijn andere mogelijke oplossingen, zoals het terugdrijven of vangen van de damherten, niet haalbaar. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn dan het afschot van de damherten, en dat het besluit van de Gedeputeerde Staten om ontheffing te verlenen rechtmatig is.

De uitspraak benadrukt dat de wettelijke eisen voor het verlenen van ontheffing zijn nageleefd en dat de schadehistorie in het gebied voldoende onderbouwd is. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de argumenten van de Stichting Faunabescherming niet voldoende zijn om het besluit van de Gedeputeerde Staten te weerleggen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/1326 en 13/1327
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 april 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Stichting De Faunabescherming, te Amstelveen, eiseres
(gemachtigde: A.P. de Jong),
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder
(gemachtigde: mr. H.A. Schoordijk BA).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland, te Haarlem
(gemachtigde: J.J.H.G.D. Karelse).
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Stichting Faunabe-heereenheid Noord-Holland (hierna: de Faunabeheereenheid) tot en met 31 december 2015 ontheffing verleend voor het opzettelijk verstoren, doden en met het oog daarop opsporen van damherten buiten het voor hen bestemde leefgebied in de regio Zuid-Kennemerland. Voorts is ontheffing verleend van het verbod op het gebruik van het geweer in een veld dat niet voldoet aan de krachtens de Flora- en faunawet gestelde eisen en van het verbod op het gebruik van het geweer - kortweg - gedurende bepaalde tijden en op bepaalde plaatsen. Verder is toestemming verleend als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren voor het gebruik van geweer en hond, niet zijnde lange hond.
Bij uitspraak van 6 augustus 2012 (zaaknummer AWB 12/3238) heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 6 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 12 juli 2012 onder aanvulling van de motivering in stand te laten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die ter zitting is vergezeld van J. van Dalen, J.M.W. Klippel en H.R. Heymering, allen werkzaam bij de provincie Noord-Holland. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, P.B. van Houten en J.M. van Wesemael.
Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Zij doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Ingevolge artikel 9 van de Flora- en faunawet (Ffw) is het verboden damherten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
3. Ingevolge artikel 68, eerste lid, onderdeel e, van de Ffw in samenhang met artikel 4, aanhef en onder e van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (Bbsd), voor zover hier van belang, kunnen gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van onder meer het bepaalde bij of krachtens artikel 9 van de wet met het oog op het reguleren van de populatieomvang van damherten, met dien verstande dat vanwege dit belang slechts ontheffing kan worden ver-leend indien de aanleiding is gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied.
3. Aan de aanvraag van de Faunabeheereenheid ligt ten grondslag het door de Faunabeheereenheid opgestelde en door verweerder geaccordeerde Faunabeheerplan damhert Noord- en Zuid-Holland (hierna: het Faunabeheerplan). De in geding zijnde ontheffing strekt - kort en zakelijk weergegeven - tot het middels afschot bereiken van een minimale omvang (nulstand) van de populatie damherten buiten het voor hen in het Faunabeheerplan gedefinieerde leefgebied. Thans leven buiten het leefgebied ongeveer 200 overwegend mannelijke damherten.
4. In geschil is of is voldaan aan de voorwaarden bij wet en besluit gesteld.
5. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht heeft geconcludeerd tot het bestaan van een belang van het reguleren van de populatieomvang van de damherten buiten het leefgebied. Centraal staat daarbij de vraag naar de schadehistorie. Volgens de nota van toelichting behorende bij de in dezen relevante wijziging van het Bbsd (Stbl. 2004, 209) is het van belang een gemiddeld beeld te krijgen van de schade die een populatie heeft aangericht in een periode van een aantal jaren onder meer in het omringende gebied.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een zodanige schadehistorie op het terrein van het verkeer alsmede van landbouwgewassen in het omringende gebied genoegzaam is gebleken. Deze schadehistorie in samenhang met hetgeen verweerder heeft overwogen omtrent de aard van dat deel van het plangebied dat niet het aangewezen leefgebied omvat - te weten bebouwde gebieden, wegen en landbouwgronden - geeft de voorzieningenrechter grond om te oordelen dat verweerder terecht is overgegaan tot het aannemen van een belang bij de reductie van het aantal damherten buiten het aangewezen leefgebied.
Gedurende de afgelopen drie jaren hebben immers jaarlijks herhaaldelijk aanrijdingen met en verkeersonveilige situaties in relatie tot damherten plaatsgevonden op de wegen buiten het leefgebied, met name op en nabij de Vogelenzangseweg en de Zandvoorterweg in Bloemendaal en de Zandvoortselaan in Zandvoort.
Voorts blijkt uit de voorhanden zijnde gegevens van het Faunafonds inzake getaxeerde schade aan landbouwgewassen afdoende dat damherten schade veroorzaken aan de gewassen in de aan het leefgebied grenzende agrarische gebieden in Noord-Holland. Het verschil tussen de getaxeerde schade als door verweerder gehanteerd en de getaxeerde schadebedragen van het Faunafonds die eiseres heeft overgelegd is, aldus verweerder, gelegen in het feit dat schade aan landbouwgewassen van een bedrijf gevestigd in Zuid-Holland feitelijk is veroorzaakt op de bij dat bedrijf behorende landbouwgronden in Noord-Holland en derhalve door verweerder is toegerekend aan landbouwschade in Noord-Holland. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding deze verklaring in twijfel te trekken.
Het standpunt van eiseres dat slechts wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat om die schades weg te nemen, mogelijkerwijs kan worden toegekomen aan het verlenen van een ontheffing als die welke nu in geding is, wordt niet gevolgd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de wettelijke eis van het ontbreken van andere bevredigende oplossingen slechts ziet op mogelijke alternatieven (voor in casu: afschot) ter bereiking van de gewenste reductie van de populatieomvang van de damherten. Voor zover eiseres met haar stellingen wil betogen dat niet te snel mag worden geconcludeerd dat er in de schadehistorie aanleiding is om over te gaan tot het reguleren van de populatieomvang, kan de voorzieningenrechter haar daarin volgen. Zo zal voldoende aannemelijk moeten zijn dat de schades waarom het in dit geval gaat niet op in redelijkheid te vergen wijze (verder) kunnen worden gereduceerd tot een aanvaardbaar niveau. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder nader uiteengezet dat vaak al sinds lange tijd ingezette middelen zoals het aanbrengen van bebording, wildspiegels, het lokaal plaatsen van rasters en hekwerken alsmede verlaging van de maximumsnelheid en het snoeien van wegbermen, onvoldoende effectief zijn gebleken. Andere middelen bieden geen oplossing voor de schades veroorzaakt door thans permanent buiten het leefgebied verblijvende damherten danwel zijn onwenselijk. Het eventueel op grote schaal plaatsen van damhertkerende rasters heeft grote negatieve gevolgen voor het gebruik en de beleving van het gebied voor mens en dier. De als gevolg van een dergelijke “verhekking” optredende versnippering van de natuurlijke omgeving is ook in strijd met de uitgangspunten van de Ecologische Hoofdstructuur waarvan een groot deel van het gebied deel uitmaakt. Het totaal afrasteren van de Vogelenzangseweg en de Boekenroodeweg acht verweerder - mede in verband met de aanliggende woningen en landbouwgronden alsmede een achttiental zijwegen – een onpraktisch en overigens ook te kostbaar middel om aanrijdingen te voorkomen. Over het inrasteren van de Zandvoortselaan neemt verweerder eenzelfde standpunt in. Verweerder sluit uit dat de cijfers inzake registratie van ongevallen met damherten vervuild zouden kunnen zijn door ongelukken met andere hertachtigen. De enkele waarneming van damherten langs de wegen is niet begrepen in de cijfers. Aangaande het voorkomen van gewasschade erkent verweerder dat de door het Faunafonds voorgeschreven elektrische rasters lang niet altijd een oplossing bieden. Gebleken is dat deze toch regelmatig worden vernield door damherten. De door het Fonds voor deze rasters gehanteerde specificaties vormen evenwel de neerslag van de actuele stand der techniek en kennis over het weren van damherten, aldus verweerder.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in dezen overtuigt. Het pleidooi van eiseres voor nader onderzoek naar de omstandigheden waaronder aanrijdingen en verkeersonveilige situaties plaatsvinden opdat meer maatwerk kan worden geleverd bij het voorkomen daarvan, leidt niet tot een ander oordeel gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de te geringe effectiviteit van de alsdan in te zetten middelen. De stelling van eiseres dat het buitengewoon onaannemelijk is dat alle landbouwschade die in 2012 wordt toegeschreven aan damherten ook daadwerkelijk door deze dieren en niet door bijvoorbeeld grauwe ganzen zou zijn veroorzaakt, wordt niet met harde gegevens onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de schades waarom het in dit geval gaat niet op in redelijkheid te vergen wijze (verder) kunnen worden gereduceerd tot een aanvaardbaar niveau.
7. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of er nog andere bevredigende oplossingen zijn om te komen tot reductie van het aantal damherten buiten het leefgebied dan afschot.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat dit niet het geval is. Gesteld en niet weersproken is dat het terug- of opdrijven van damherten naar het leefgebied geen oplossing biedt, evenmin als het wegvangen en verplaatsen van de damherten. Anticonceptie kan niet worden ingezet omdat het overgrote deel van de buiten het leefgebied levende damherten bestaat uit mannetjes. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat afschot noodzakelijk is.
8. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.R. Boonstra - van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 april 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.