RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2013 in de zaak tussen
de besloten vennootschap Vision Gallery B.V., te Breukelen, eiseres
(gemachtigde: mr. J.C. Rube),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.
Bij besluit van 29 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd, omdat eiseres het perceel aan de [adres] volgens verweerder gebruikt in strijd met de bestemming. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 29 augustus 2012 (het bestreden besluit).
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij brief van 2 oktober 2012.
Van verweerder is op 2 november 2012 een verweerschrift ontvangen.
De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 28 januari 2013. Eiseres is verschenen bij voornoemde gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde M. van Slooten.
1. De rechtbank dient in deze zaak te beoordelen of verweerder eiseres terecht en op goede gronden een last onder dwangsom heeft opgelegd.
2.1 Verweerder heeft blijkens het primaire besluit een last onder dwangsom opgelegd nadat de heer Velzeboer, inspecteur van cluster Handhaving en Toezicht, een bezoek heeft gebracht aan hotel [naam] gelegen aan de [adres] en heeft geconstateerd dat eiseres de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan Hoofddorp- Beukenhorst overtreedt door twee keer per jaar in het hotel schilderijen tentoon te stellen en te koop aan te bieden. Verweerder heeft hierbij overwogen dat het perceel is bestemd voor horeca- en rekreatieve doeleinden en dat het tentoonstellen en verkopen van schilderijen dient te worden aangemerkt als niet toegestane (detail)handel. De dwangsom is vastgesteld op € 10.000,00 per dag met een maximum van € 30.000,00 en wordt verbeurd indien de overtreding niet binnen een maand na verzending van het besluit wordt beëindigd en beëindigd gehouden.
2.2 In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat met de op 2 juli 2009 door de gemeenteraad vastgestelde “integrale nota detailhandel 2009” het gemeentelijk beleid voor wat betreft de detailhandel is vastgesteld en dat dit beleid erop is gericht om detailhandel buiten de reguliere winkelgebieden en bij horeca-inrichtingen (zogenaamde “vliegende winkels”: bedrijfsmatige verkoop gedurende één of enkele dagen) tegen te gaan Verweerder heeft (volgens het in het aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegde advies van de bezwarencommissie) besloten om handhavend op te treden na een klacht en na het verspreiden van flyers waarmee de tentoonstelling en verkoop van schilderijen is aangekondigd. Het belang van verweerder bij handhaving acht verweerder groter dan het belang van eiseres bij het mogen voortzetten van de activiteiten in het hotel. Verweerder stelt dat eiseres als overtreder valt aan te merken omdat eiser de gehuurde hotelruimte bedrijfsmatig gebruikt in strijd met de bestemming en omdat eiseres het in zijn macht heeft om de overtreding te beëindigen.
3. In beroep heeft eiseres - kort samengevat- naar voren gebracht dat het gebruik niet strijdig is met de bestemming, dat eiseres ten onrechte als overtreder is aangemerkt, dat de belangen van eiseres niet juist zijn meegewogen en dat de hoogte van de dwangsom niet in verhouding staat tot de geringe ernst van de overtreding.
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1 Het pand op het perceel aan de [adres] is in gebruik als hotel. Eiseres huurt tweemaal per jaar een dag een zaal in het hotel en stelt dan in die zaal schilderijen ten toon. Dit trekt ongeveer 75 bezoekers per dag. Er zijn ongeveer 10 à 15 bezoekers gelijktijdig binnen. Er worden per dag ongeveer 20 transacties gesloten. Eiseres heeft ter aankondiging van de schilderijenbeurs onder meer flyers verspreid. Daarop staat onder meer vermeld: “executieverkoop”, “bespaar 70%”, “ moet weg ”, “vanaf € 45,- te koop”, “eenmalige kans” en “Wilt u meerdere doeken thuis uitproberen ? Geen probleem ! Na het achterlaten van uw identiteitskaart kunt u de doeken meenemen en kijken hoe ze in uw interieur passen”.
4.2 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd verklaard dat in het hotel geen overeenkomsten worden gesloten. Een klant maakt in het hotel slechts zijn interesse voor een schilderij kenbaar en dat schilderij wordt dan op afspraak bij de klant thuis afgeleverd. De klant beslist dan of hij het schilderij koopt of niet.
5. Voor de beoordeling of verweerder mocht overgaan tot oplegging van een last onder dwangsom acht de rechtbank met name de volgende bepalingen van belang.
5.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur be-voegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuurs-dwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot hand-having van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
5.2 Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
5.3 Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
6. Voor wat betreft de vraag of sprake is van een overtreding acht de rechtbank met name de volgende regelgeving van belang.
6.1 Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
6.2 Ter plaats vigeert het bestemmingsplan Hoofddorp-Beukenhorst. Tussen partijen is niet in geschil dat op het perceel aan de [adres] de bestemming “Centrumdoeleinden 2” rust. De rechtbank gaat hier daarom bij de beoordeling van het geschil van uit.
6.3 Uit artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften volgt dat de op de kaart voor “centrumdoeleinden 2”aangewezen gronden bestemd zijn voor bebouwing ten behoeve van
horeca- en rekreatieve doeleinden en daarvoor nodige bouwwerken. Uit de toelichting op de planregels volgt dat onder recreatieve doeleinden niet alleen sportieve activiteiten dienen te worden verstaan, maar ook evenementen.
In het derde lid is bepaald dat burgemeester en wethouders de in het eerste en in het tweede lid genoemde bestemmingen nog nader dienen uit te werken.
7.1 De rechtbank stelt vast dat de planvoorschriften geen nadere voorschriften bevatten voor het gebruik van gebouwen op percelen met de bestemming centrumdoeleinden 2 en dat voor de locatie geen uitwerkingsplan is vastgesteld. Dit betekent naar vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) echter niet dat het gebruik niet aan de bestemming kan worden getoetst. Er dient te worden gekeken naar de bedoeling van de planwetgever, en naar de ruimtelijke uitstraling die het feitelijke of beoogde gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS van 3 november 2011 (LJN: BO2717) waaruit dit volgt.
7.2 Op het perceel mag alleen gebouwd worden ten behoeve van horeca- en rekreatieve doeleinden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het de bedoeling van de planwetgever is geweest om er voor te zorgen dat gebouwen op het perceel alleen voor die bestemming worden gebruikt.
7.3 Eiseres heeft gesteld dat de schilderijenbeurs kan worden aangemerkt als evenement en dus ingevolge de toelichting op de planregels is toegestaan. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit de flyers die eiseres heeft verspreid en uit hetgeen eiseres in het bezwaar- en beroepschrift heeft gesteld en ter zitting heeft verklaard genoegzaam blijkt dat eiseres in het [naam] Hotel aan de [adres] schilderijen tentoonstelt met het enkele doel om die schilderijen te verkopen, zodat in feite sprake is van gebruik voor detailhandel en niet van gebruik voor ingevolge de bestemming toegestane horeca- en rekreatieve doeleinden.
7.4 Dit bedrijfsmatig te koop aanbieden van schilderijen verschilt naar het oordeel van de rechtbank naar haar aard zodanig van de dubbelbestemming horeca- en rekreatieve doeleinden, dat geen grond bestaat voor het oordeel dat dit wat de ruimtelijke uitstraling betreft is te rijmen met de hotelfunctie die op het perceel rust. Dat het te koop aanbieden van schilderijen slechts incidenteel plaatsvindt en slechts in één zaal van een groot hotel maakt dit niet anders.
7.5 De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de schilderijenbeurzen die eiseres organiseert strijdig zijn met de op het perceel aan de [adres] rustende bestemming. De stelling van eiseres, dat in gebouwen met gelijksoortige bestemmingen wel activiteiten worden toegestaan die gelijkenis vertonen met de schilderijenbeurs van eiseres, doet hieraan, wat hier ook van zij, niet af. De gestelde evenementen vinden immers niet op een perceel plaats met dezelfde bestemming binnen hetzelfde plangebied binnen de gemeente Haarlemmermeer.
7.6 Gelet op het voorgaande was verweerder naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om handhavend op te treden.
8. Eiseres heeft gesteld dat het handhavend optreden zich niet tot haar maar tot het hotel had moeten richten, omdat eiseres slechts (zeer)incidenteel gebruik maakt van het hotel en daarom niet als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo volgt dat strijdig gebruik verboden is, dat eiseres dit verbod door het gebruik van het perceel voor het houden van een schilderijenbeurs overtreedt en dat eiseres het in haar macht heeft om te zorgen dat de overtreding niet (meer) plaatsvindt. Eiseres is daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht als overtreder aangemerkt.
9.1 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in het geval van een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien bijvoorbeeld concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
9.2 Gesteld noch gebleken is dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. De rechtbank is voorts niet gebleken dat handhavend optreden in het geval van eiseres onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Handhavend optreden leidt er weliswaar toe dat eiseres geen schilderijenbeurs meer mag houden in het hotel, maar gesteld noch gebleken dat dit eiseres onevenredig zwaar raakt. Het enkele feit dat eiseres een commercieel belang heeft bij het blijven organiseren van schilderijenbeurzen in het hotel maakt niet dat handhavend optreden daarom onevenredig is en gesteld noch gebleken is dat bijvoorbeeld al een nieuwe beurs is gepland die niet meer of slechts tegen zeer hoge kosten kan worden geannuleerd.
9.3 De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder het algemeen belang bij handhaving mocht laten prevaleren boven het belang van eiseres bij het houden van een schilderijenbeurs in het hotel. De rechtbank heeft hierbij nog in aanmerking genomen dat het beleid van verweerder er, gelet op de “integrale nota detailhandel 2009” van verweerder, nu juist op is gericht om te voorkomen dat activiteiten als het houden van een schilderijenbeurs plaatsvinden op gronden die daartoe niet bestemd zijn.
9.4 De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerders niet gehouden was om van handhavend optreden af te zien.
10. Met betrekking tot de hoogte van de vastgestelde dwangsom overweegt de rechtbank als volgt.
10.1 Ingevolge artikel 5:32b, derde lid, van de Awb dienen de bedragen in redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
10.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat van de dwangsom een zodanige financiële prikkel uitgaat dat aan de last wordt voldaan. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom daarom gebaseerd op een berekening van de te verwachten omzet van de schilderijenbeurs per dag. Eiseres heeft de juistheid van deze berekening niet betwist. De rechtbank is gelet op verweerders berekening van oordeel dat de hoogte van de opgelegde dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
11. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
10. Bij deze beslissing bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2013.
afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.