10. Eisers menen dat verweerder de vergunning al eerder verleend heeft in bilatera-le onderonsjes. De aanvraag wordt al sinds 2008 voorbereid, en uit een brief van HBB blijkt ook dat de omgevingsvergunning al op 10 juni 2012 is afgegeven. HBB heeft eisers meege-deeld dat de vergunning voorziet in realisatie van het bouwplan zoals dit is aangevraagd. Dit is in tegenspraak met de beweringen van verweerder dat inspraak heeft plaatsgevonden. Ei-sers wijzen erop dat de aanvraag van 30 december 2010 niet ter inzage voor belanghebben-den is gelegd. Zij zijn eerst vanaf medio 2011 betrokken bij de besluitvorming. Eisers heb-ben ook geen inspraakmogelijkheid gehad met betrekking tot de ruimtelijke randvoorwaar-den die eerder door de gemeenteraad zijn gesteld, waardoor zij voor een voldongen feit zijn geplaatst.
11. Verweerder ontkent bilaterale onderonsjes en acht zich niet verantwoordelijk voor de inhoud van brieven van HBB. De vergunning is verleend op 26 juni 2012. Mogelijk heeft HBB zich verschreven aangezien de vergunning op 10 juli 2012 aan HBB is toegezon-den. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat wel degelijk inspraak heeft plaatsgevonden en dat dit heeft geleid tot wijzigingen van het plan zoals dit is vergund. HBB heeft drie voorlichtingsbijeenkomsten belegd in 2010 en er is een internetraadpleging gehou-den onder belanghebbenden. Verweerder heeft hetgeen naar voren is gebracht in de bijeen-komsten en de raadpleging meegenomen in de vaststelling van de definitieve randvoorwaar-den. Ook het bouwplan is door de inspraak tussentijds aangepast. Verweerder wijst erop dat iedere aanvrager de gemeente kan verzoeken om vooroverleg over de plannen voordat een aanvraag wordt ingediend, zo ook HBB. Voorts heeft verweerder zich op bladzijde 6 van de zienswijzennota op standpunt gesteld dat het ontwerpbesluit ten volle wordt heroverwogen naar aanleiding van hetgeen in de zienswijzenperiode naar voren wordt gebracht over het bouwplan. Dit betreft ook de ruimtelijke randvoorwaarden zelf. Belanghebbenden zijn dus op deze wijze betrokken in de heroverweging van het ontwerpbesluit. Wat er ook zij van het overleg met de initiatiefnemer en de gevolgen die verweerder hieraan verbindt, het bieden van inspraak dan wel vooroverleg maakt geen onderdeel uit van de in de Wabo en het Bro geregelde wettelijke procedure. Het eventueel onjuist toepassen van een inspraakprocedure kan dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit hebben.
12. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan strijdig is met het geldende bestemmingsplan “Uitbreidingsplan Eindenhout, wijziging 2, gedeelten 1 en 2”. Aan de ver-gunningsaanvraag kan daarom uitsluitend medewerking verleend worden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op de voorbereiding van een zodanig besluit is de uitgebreide voorbereidingsproce-dure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Aangezien de uitgebreide voorbereidingsprocedure al een verplichting bevat tot terinzagelegging en openbare kennisgeving van het ontwerpbesluit, geldt de verplichting tot openbare kennisge-ving van de aanvraag uitsluitend bij de reguliere voorbereidingsprocedure, en niet bij de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
13. Niet wordt betwist dat de indiening van de aanvraag is gepubliceerd. Evenmin wordt betwist dat verweerder de aanvraag met alle daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerpbesluit tijdig ter inzage heeft gelegd. Verweerder heeft daarmee voldaan aan de wettelijke totstandkomingsvereisten. Voorts stelt de rechtbank vast dat de Wabo in dit geval slechts voorziet in inspraak door middel van het indienen van een zienswijze naar aanleiding van de terinzagelegging van een ontwerpbesluit. De volledige heroverweging van het ontwerpbesluit, en daaraan gekoppeld eventuele bezwaren tegen de ruimtelijke randvoorwaarden zelf, vindt op dat moment plaats. Gesteld noch gebleken is dat aan deze vereisten in dit geval niet is voldaan. Tot verdere in-spraak bij de besluitvorming over de aanvraag om een omgevingsvergunning verplicht de wet niet. Deze grond slaagt dan ook niet. Ook het feit zoals eisers ter zitting stellen, dat in eerdere aankondigingen van gemeentewege over dit project de Chw niet vermeld zou zijn, kan niet tot een ander oordeel leiden. Eerst bij het definitieve besluit hoeft verweerder dit op grond van artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit Chw te vermelden.
Materiële beroepsgronden
14. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder de verkeerskundige gevolgen van het project totaal heeft onderschat en de verkeerde conclusies heeft verbonden aan de diverse verkeersonderzoeken.
15. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de zienswijze-nota, aangegeven dat uit de onderzoeken van DHV en Oranjewoud blijkt dat het bouwplan niet leidt tot een relevante toename van het aantal verkeersbewegingen of de parkeerdruk. Eisers hebben dit standpunt van verweerder bestreden.
16. Eisers hebben aangegeven dat verweerder, DHV en Oranjewoud tegenstrijdige verkeerslimieten hanteren voor de Zandvoorter Allee.
17. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting aangegeven dat er op grond van richtlijnen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: het CROW), wordt uitgegaan dat op de Zandvoorter Allee een intensiteit van 5.000 motorvoertuigen per etmaal acceptabel is. Voor de woonerven wordt op basis van de CROW-richtlijnen 1.000 motorvoertuigen per etmaal acceptabel geacht.
18. Deze uitgangspunten van verweerder kunnen gelet op CROW-richtlijnen con-form de Aanbevelingen verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom van 2004 (hierna: de ASVV 2004), waarin voor erven een maximale intensiteit van 1.000 tot 2.400 en voor 30 km/uurzones een maximale intensiteit van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal wordt geïndiceerd, niet onjuist worden genoemd.
19. Verder zijn volgens eisers de verkeerstellingen van DHV en Oranjewoud on-deugdelijk. DHV heeft alleen geteld bij de Zandvoorter Allee en heeft daardoor de andere toegangswegen tot de wijk gemist. De uitkomst van de telling van Oranjewoud is dat er meer auto’s de wijk verlaten dan er terugkeren, wat onmogelijk is.
20. De kanttekeningen die eisers bij de verkeerstellingen van DHV en Oranjewoud hebben gemaakt, zijn, naar de mening van de rechtbank, onvoldoende om deze tellingen als onbruikbaar terzijde te stellen. Dat DHV alleen heeft geteld bij de Zandvoorter Allee en niet bij andere toegangswegen kan geen grond vormen om de uitkomst van de tellingen bij de Zandvoorter Allee te verwerpen. Dat volgens de tellingen van Oranjewoud meer auto’s de wijk verlaten dan terugkeren is evenmin een grond om deze tellingen te verwerpen. Eisers stellen immers zelf dat Oranjewoud niet bij de Laan van Bloemenhove en dus niet bij alle in- en uitgaande wegen heeft geteld.
21. Volgens eisers spreken de rapporten van DHV en Oranjewoud elkaar tegen voor wat betreft de toename van het aantal verkeersbewegingen. Bovendien miskennen DHV en Oranjewoud dat het huidige Houthof niet volledig bezet is. Indien wordt aangenomen dat Houthof thans in zijn geheel niet in gebruik is, is sprake van een toename van verkeersbewe-gingen van 710 motorvoertuigen per etmaal.
22. Verweerder stelt in het verweerschrift terecht dat zelfs als wordt uitgegaan van een toename door het bouwplan van het aantal verkeersbewegingen van 710 motorvoertuigen per etmaal, waar eisers vanuit gaan, en al deze verkeersbewegingen worden afgewikkeld via de Zandvoorter Allee, het aantal verkeersbewegingen op deze weg beneden de 5.000 motor-voertuigen per etmaal en dus acceptabel blijft.
23. Verder stellen eisers zich op het standpunt dat zowel DHV als Oranjewoud onvoldoende rekening houden met de verkeersafwikkeling via de woonerven. DHV en Oranjewoud gaan ervan uit dat de verkeersafwikkeling thans en in de toekomst in hoofdzaak via de Zandvoorter Allee en de Claus Sluterweg zal plaatsvinden. Volgens eisers is dat on-juist en zal tenminste de helft van de verkeersbewegingen plaatsvinden via de woonerven. De ontsluiting van de wijk via de Claus Sluterweg is daarbij volgens eisers ondeugdelijk.
24. Dat het aantal verkeersbewegingen over de woonerven vanwege het bouwplan zal toenemen tot boven het door verweerder acceptabel geachte aantal van 1000 motorvoer-tuigen per etmaal, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt. Ook in de onderzoeken van DHV en Oranjewoud zijn daarvoor geen aanknopingspunten te vinden.
Evenmin hebben eisers aannemelijk gemaakt dat niet een deel van de ontsluiting van de wijk, en het door het bouwplan gegenereerde verkeer, kan worden afgewikkeld via de Claus Slu-terweg. De omstandigheid dat deze weg geen volledige ontsluiting heeft op de Wagenweg is daarvoor onvoldoende.
25. Volgens vaste jurisprudentie mag een bestuursorgaan een rapportage niet ten grondslag leggen aan zijn besluitvorming indien de rapportage in zodanige mate naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Gelet op bovenstaande zijn in dit geval geen aanknopingspunten voor twijfel aan de uitkomst van de rapporten dat het bouwplan niet leidt tot relevante toename van verkeersbewegingen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat eisers geen deskundig tegenrapport hebben overgelegd waaruit zou blijken dat de conclusies die in de rapportages van DHV en Oranjewoud worden getrokken onjuist zijn. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een dusdanige toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisering van het bouwplan, dat dit zal leiden tot een onaanvaardbare invloed op de be-staande infrastructuur en aantasting van de leefbaarheid van de wijk. De ontsluiting van het bouwplan is anders dan in de door eisers genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 november 2011 (LNN: BU3752) in dit geval wel voldoende gewaarborgd. Het betoog faalt.
26. Voorts hebben eisers aangevoerd dat zij verlies van licht, uitzicht en privacy hebben. Deze vorm van planschade is door de gemeente stelselmatig gebagatelliseerd en ten onrechte niet onderzocht.
27. Uit de stukken die zich in het dossier bevinden en hetgeen ter zitting door ver-weerder is medegedeeld blijkt dat verweerder niet ontkent dat sommige bewoners van de Kinheim-flat (en de ELAN-flat) verlies van licht, uitzicht en privacy zullen oplopen door de nieuwe bebouwing. Verweerder acht dit na afweging van belangen echter acceptabel en heeft met de aanvrager een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat eventuele toegewezen verzoeken om planschade voor rekening en risico van de aanvrager komen. Ten aanzien van de (vaststelling van de hoogte van de) planschade overweegt de rechtbank dat dit buiten deze procedure valt. Eerst nadat de omgevingsvergunning onherroepelijk is ge-worden kunnen planschadeclaims ingediend worden.
28. Eisers menen dat door de vergroting van de Houthof op drastische wijze de daglicht-toetreding op de galerij en in de keukens wordt verminderd. De schaduwzijde van de Kinheim-flat moet het geheel van indirect licht hebben. Verweerder heeft onterecht de toetreding van zonlicht aan die van daglicht gekoppeld.
29. Verweerder heeft erkend dat het mogelijk is dat er op de galerijen aan de ooste-lijke zijde van de noordkopkant van de Kinheim-flat sprake is van enige vermindering van daglichttoetreding, maar verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de af-standen tussen de gebouwen en het feit dat vrijwel alle ramen van de woningen van de Kin-heim-flat van de nieuwbouw zijn afgericht, er geen vermindering van daglichttoetreding in de appartementen zelf optreedt. Daarbij wijst verweerder er ook op dat de galerijen in de eerste plaats verkeersroutes zijn. Dit standpunt van verweerder is volgens de rechtbank niet onjuist.
30. Eisers vinden dat verweerder hun belangen niet zorgvuldig heeft meegewogen. Ze wijzen erop dat vanaf de achterzijde van de middenvleugel van de Kinheim-flat het uit-zicht voor de bewoners geheel verloren zal gaan en dat het uitzicht vanuit de zijramen in de noordkop van de Kinheim-flat ongeveer wordt gehalveerd. Ook bestaat vanuit de nieuwe woningen rechtstreekse inkijk in de woningen in de noordkop van de Kinheim-flat wat leidt tot inbreuk op de privacy van de bewoners. Verweerder heeft de belangen van eisers vol-strekt genegeerd, waar de privacy van de bewoners van de ELAN-flat wel beschermens-waardig werd geacht.
31. Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt en daarbij gekeken naar de belangen van de aanvrager, de omwonenden en het algemeen belang. Daarbij is betrokken dat het Houthof zal voorzien in een nieuwbouw met 91 woningen, waaronder sociale koop-woningen, en voorziet in de ontwikkeling van kantoor/commerciële ruimten en een (deels halfverdiepte) parkeergarage, op de locatie van (thans) een grotendeels leegstaand kantoor-pand. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat vanuit de slaap- en woonkamers van de Kinheim-flat thans en in de toekomst geen uitzicht is op Het Houthof. Behalve voor een klein aantal keukenramen en het meest oostelijk gelegen deel van de galerijen geldt dat het uitzicht vanuit de galerij/keuken niet zal veranderen of verminderen. Slechts voor de zijramen van de woonkamers van een zevental woningen op de noordkopzijde van Kinheim is dit anders. Verweerder heeft getracht tegemoet te komen aan de belangen van de omwo-nenden door in de randvoorwaarden op te nemen dat Het Houthof uit de zichtlijn van het zijraam van de woonkamers van de hoekappartementen moet blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gedeeltelijk verlies van het uitzicht, gelet op het beperkte aantal appartementen (zeven) waarvoor dit geldt, acceptabel is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 7 maart 2012, LJN: BV8069, geen blijvend recht op uitzicht bestaat.
32. Ten aanzien van de aantasting van de privacy overweegt de rechtbank dat Het Houthof staat in een stedelijke omgeving, waar een licht verlies van privacy aanvaardbaar is. Verweerder heeft meegewogen dat enige schuine inkijk via de zijramen aan de zeven appar-tementen zal ontstaan in het voorste deel van de woonkamers van deze appartementen. Deze situatie acht verweerder echter niet vergelijkbaar met de ramen in ELAN-flat waar recht-streekse inkijk in de slaapkamers bestaat, zodat daar nadere maatregelen vereist zijn. De beperking van de privacy van eisers acht de rechtbank niet dusdanig dat verweerder deze beperking doorslaggevend had moeten achten bij de belangenafweging. Gelet op vorenstaan-de heeft verweerder het belang van de realisatie van het nieuwe Houthof in redelijkheid kun-nen laten prevaleren boven de belangen van eisers, die door de realisering van het bouwplan worden geschaad.
33. Voorts hebben eisers gronden aangevoerd tegen de versmalling van de breedte van het pad dat dient als vluchtweg tussen de half verdiepte parkeerlaag behorend bij Het Houthof en de Kinheim-flat. Het bouwplan voorziet in een steeg van 1,25 tot 1,50 meter breed tussen de Kinheim-flat en de parkeergarage met een hoogte van 2,80 meter. Het huidi-ge achterpad wordt echter reeds jarenlang gebruikt als stoep door bewoners en personeel van Kinheim, onder meer voor bevoorrading van de keuken. De erfdienstbaarheidsbepaling dat dit pad slechts 1 meter breed zou zijn is volgens eisers door verkrijgende verjaring aan de kant gezet. Dit is een evidente privaatrechtelijke belemmering die vergunningverlening in de weg staat. Voorts voldoet de breedte van het pad niet aan de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen 2008 voor ontsluiting van meer dan 10 woningen. Verweerder zou een breedte van 1,80 – 2 meter voor dienen te schrijven.
34. Het Bouwbesluit 2003 bevat regels over de minimale breedte van een door-gang. Voor bestaande woningen moet een vluchtweg minimaal 0,50 meter breed zijn, voor nieuwe woningen minimaal 0,85 meter. De rechtbank stelt vast dat niet wordt bestreden dat de voorziene vluchtdoorgang aan de criteria van het Bouwbesluit 2003 voldoet. Zoals door verweerder ter zitting nader is bevestigd, voldoet de doorgang aan de vereisten die gelden voor een vluchtweg voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw. Het Politiekeurmerk is een advies. Dit advies speelt geen rol bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’. Eisers kunnen ook overigens hieraan geen rechten ontlenen. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet.
35. Volgens de Afdeling is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een pri-vaatrechtelijke belemmering aan vergunningverlening in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze belemmering een evident karakter heeft, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om die vraag te beantwoorden en belanghebbenden de mogelijkheid hebben dat antwoord te verkrijgen (onder meer uitspraak van de Afdeling van 5 november 2008, LJN: BG3410 en onder de Wabo, uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2013, LJN: BY9189). Niet in geschil is dat de Vereniging van Eigenaren Kinheim een erfdienstbaarheid heeft in de vorm van een pad van één meter aan de achterzijde. De door eisers gestelde om-standigheid dat de erfdienstbaarheid door verjaring een breder pad zou betreffen, kan niet als een evidente privaatrechtelijke belemmering worden aangemerkt, reeds omdat een zodanige erfdienstbaarheid niet kadastraal is vastgelegd. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een privaatrechtelijke belemme-ring met een evident karakter. De beroepsgrond wordt verworpen.
36. De rechtbank laat hetgeen is aangevoerd ten aanzien van een nieuw ingediende aanvraag om wijziging van de parkeerplaatsen op de binnenplaats buiten beschouwing, aan-gezien dit geen deel uitmaakt van het project waarvoor de onderhavige vergunning is ver-leend. Hiermede kan het geen onderdeel zijn van dit geschil.
37. De rechtbank laat de gronden die eisers op 13 september 2012 hebben inge-diend buiten beschouwing, op grond van artikel 1.6 a van de Chw. Hierin is bepaald dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen wor-den aangevoerd. Gelet op de inhoud van de gronden die zijn gericht tegen het Welstandsad-vies, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit nieuwe gronden betreft en geen nadere onderbouwing van eerder aangevoerde beroepsgronden.
38. Ook laat de rechtbank de bij brief van 20 december 2012 door de derde partij overgelegde memo van DHV buiten beschouwing. Nu dit stuk eerst kort voor de zitting in het bezit van eisers is gekomen en eisers daartegen bezwaar hebben gemaakt, vereist de goe-de procesorde dat dit document niet in de beoordeling wordt betrokken.
39. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals eisers ter zitting hebben verzocht, de situatie ter plaatse te aanschouwen.
40. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.