ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ0211

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810110-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandelingen door voormalig professioneel vechtsporter leiden tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een voormalig professioneel vechtsporter, die werd beschuldigd van meerdere mishandelingen. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], werd aangeklaagd voor verschillende feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 juni 2010 in Hoorn opzettelijk mishandelend een persoon, [slachtoffer 1], heeft verwond door hem in een houdgreep te nemen en meermalen tegen zijn hoofd te stompen. Daarnaast heeft de verdachte op 20 maart 2011 in Hoorn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] mishandeld door hen met kracht te slaan. Op 14 september 2011 heeft hij samen met anderen geweld gepleegd tegen [slachtoffer 5] in Alkmaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 6] en de bedreiging van [slachtoffer 8]. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten, wat leidde tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6]. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 7] afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sector Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 14/810110-12 en 14/700416-12 (TTZ GEV)
Uitspraakdatum: 31 januari 2013
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 januari 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ([land]),
verblijvende te [adres en woonplaats].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.C. Panhorst en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 14/700416-12 (voorheen 14-167317-11):
Feit 1:
hij op of omstreeks 13 juni 2010 te Hoorn opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]),
- krachtig zijn, verdachtes, arm in een zogenaamde houdgreep om de keel en/of nek van die [slachtoffer 1] heeft vastgehouden en/of
- met de (tot vuist gebalde) hand meermalen krachtig tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer 1], heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- met de (tot vuist gebalde) hand krachtig tegen het oog, althans het gezicht van die [slachtoffer 1], heeft geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer 1] bewusteloos raakte) en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond lag)
- krachtig een klap in het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gegeven,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 2 (14/700417-12, voorheen 14-267427-11):
hij op of omstreeks 20 maart 2011 in de gemeente Hoorn opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]),
- met kracht met zijn tot vuist gebalde hand tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of (meermalen) met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschopt en/of
- (vervolgens) met kracht met zijn hand(en) tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geduwd, waardoor zij ten val is gekomen en/of
- (vervolgens) met kracht met zijn tot vuist gebalde hand tegen het gezicht van die [slachtoffer 4] heeft geslagen, waardoor hij ten val is gekomen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 3 (14/700419-12,voorheen 14-281776-11):
hij op of omstreeks 14 september 2011 te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 5], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet :
- eenmaal of meermalen (met kracht) te geven van een 'knietje' tegen het hoofd en/of de romp, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 5] en/of
- (met kracht) met een (verstikkende) '(wurg)greep' en/of (arm)klem de nek en/of hals van voornoemde [slachtoffer 5] (vast)te pakken en/of (vast) te grijpen en/of (vast)gepakt te houden en/of (vast)gegrepen te houden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 13 september 2011 in de gemeente Alkmaar, althans in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Achterdam, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft/hebben gepleegd tegen [slachtoffer 5], immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van zijn) mededader(s):
- eenmaal of meermalen (met kracht) (naar de grond) duwen en/of trekken aan/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 5] en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) stompen en/of slaan in/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 5] en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) stompen en/of slaan in/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 5], terwijl voornoemde [slachtoffer 5] op de grond lag en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) schoppen en/of trappen tegen de romp,
althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 5].
Ten aanzien van parketnummer 14/810110-12:
Feit 1 (hierna te noemen feit 4):
primair
hij op of omstreeks 23 februari 2012 te Zwaag, gemeente Hoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 6], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar die [slachtoffer 6] is toegelopen en/of (vervolgens) een of meermalen (met kracht) (met gebalde hand) op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 6] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 februari 2012 te Zwaag, gemeente Hoorn, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 6]), een of meermalen (met kracht) (met gebalde hand) op/tegen diens hoofd, in elk geval op/tegen diens lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 2 (14/700418-12) (hierna te noemen feit 5):
hij op of omstreeks 06 augustus 2011 in de gemeente Hoorn opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 7]),
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd, althans lichaam, heeft geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer 7] ten val kwam) en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (terwijl die [slachtoffer 7] op de grond lag) (met kracht) op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of schopt en/of getrapt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 3 (14/700796-12) (hierna te noemen feit 6):
primair
hij op of omstreeks 21 februari 2012 in de gemeente Hoorn, [slachtoffer 8], handhaver van Bureau Stadstoezicht van de gemeente Hoorn, door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 8] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft verdachte (nadat die [slachtoffer 8] verdachte te kennen had gegeven een fout geparkeerde BMW-personenauto te gaan beschikken en/of [daartoe] een bonnenboekje ter hand had genomen)
* (met kracht) dat bonnenboekje vastgegrepen en/of
* één of meermalen (met kracht) aan dat bonnenboekje getrokken en/of gerukt en/of
* (alzo) (met kracht) dat bonnenboekje uit de hand(en) van die [slachtoffer 8] getrokken en/of gerukt en/of
* dat bonnenboekje over een (groot) tuinhek gegooid/gesmeten;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 februari 2012 in de gemeente Hoorn, een door [slachtoffer 8], handhaver van Bureau Stadstoezicht van de gemeente Hoorn, zijnde een ambtenaar met enig toezicht belast, ondernomen handeling(en) ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift opzettelijk heeft belet en/of belemmerd en/of verijdeld, immers heeft verdachte (nadat die [slachtoffer 8] verdachte te kennen had gegeven een fout geparkeerde BMW-personenauto te gaan beschikken en/of [daartoe] een bonnenboekje ter hand had genomen)
* (met kracht) dat bonnenboekje vastgegrepen en/of
* één of meermalen (met kracht) aan dat bonnenboekje getrokken en/of gerukt en/of
* (alzo) (met kracht) dat bonnenboekje uit de hand(en) van die [slachtoffer 8] getrokken en/of gerukt en/of
* dat bonnenboekje over een (groot) tuinhek gegooid/gesmeten;
Feit 4 (14/700796-12) (hierna te noemen feit 7):
hij op of omstreeks 21 februari 2012 in de gemeente Hoorn [slachtoffer 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 8] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik zal je kaak op meerdere plaatsen aan flenters schoppen, als je mij ooit nog een keer bekeurt of gaat bekeuren" en/of "Je moet van me afblijven want ik sla je kaak kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Voorvragen
Partiële nietigheid van de dagvaarding (feit 6 primair)
De rechtbank zal de dagvaarding (partieel) nietig verklaren ten aanzien van het onder feit 6 primair tenlastegelegde. De daarin verwoorde beschuldiging houdt in dat verdachte het slachtoffer heeft gedwongen ‘iets te doen, niet te doen of te dulden’, terwijl daarbij niet nader is uitgewerkt (verfeitelijkt) wát het slachtoffer gedwongen zou zijn geweest te doen, niet te doen of te dulden. Nu aan die bewoordingen geen feitelijke betekenis kan worden toegekend, is onvoldoende duidelijk welk verwijt de verdachte wordt gemaakt.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen voor het overige geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 4 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 subsidiair, feit 5, feit 6 primair en feit 7 ten laste gelegde feiten.
3.2. Vrijspraak
3.2.1. Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 2 (ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 3])
Aangeefster [slachtoffer 3] en aangever [slachtoffer 4] hebben beiden verklaard dat verdachte tegelijkertijd tegen aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft geduwd waardoor zij beiden ten val kwamen. Uit hun verklaringen wordt echter niet duidelijk hoe dat duwen precies gebeurde. Verdachte heeft verklaard dat hij in gevecht was met [slachtoffer 2] en dat hij niet de bedoeling heeft gehad [slachtoffer 3] te duwen of te mishandelen. De rechtbank kan uit de verschillende verklaringen opmaken dat [slachtoffer 3] heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te ontzetten en daarbij kennelijk door een duw van verdachte ten val is gekomen, maar niet dat verdachte daarbij het (voorwaardelijke) opzet heeft gehad [slachtoffer 3] te mishandelen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 3].
3.2.2. Vrijspraak ten aanzien van feit 4 primair
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder feit 4 primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden weliswaar blijkt dat verdachte aangever meermalen met gebalde hand op/tegen diens hoofd heeft gestompt, maar niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangever ook tegen zijn hoofd heeft geschopt. Verdachte heeft dat laatste ontkend en de aangever heeft niet verklaard te zijn geschopt. Een getuige die heeft verklaard te hebben gezien dat verdachte het slachtoffer tweemaal tegen zijn lichaam en mogelijk eenmaal in zijn gezicht schopte, is van die schop in het gezicht niet zeker. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij het slachtoffer niet tegen het lichaam heeft geschopt, maar dat hij zijn voet op de borst van het slachtoffer heeft gezet en vervolgens die voet naar beneden heeft gedrukt om de lucht uit de longen van het slachtoffer te persen. Hoewel ook dat laatste gemakkelijk als mishandelend beschouwd kan worden, draagt het niet bij aan het risico dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, nog daargelaten dat deze handeling niet ten laste is gelegd.
Gelet op het voorgaande blijft over het meermalen stompen tegen het hoofd van het slachtoffer. Op zichzelf is niet ondenkbaar dat stompen tegen het hoofd onder omstandigheden een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel zou kunnen opleveren, maar in het onderhavige geval is van dergelijke omstandigheden niet gebleken. Er is daarom onvoldoende bewijs om te kunnen spreken van een poging tot zware mishandeling. Verdachte dient dan ook van het onder feit 4 primair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
3.2.3. Vrijspraak ten aanzien van feit 7
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 7 ten laste gelegde feit en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat er tussen verdachte, de handhaver van Bureau Stadtoezicht van de gemeente Hoorn en omstanders een chaotische situatie was ontstaan, waarbij behalve door verdachte ook door andere personen het nodige lijkt te zijn gezegd en geroepen. Verdachte heeft verklaard wel het een en ander tegen deze handhaver te hebben gezegd, maar hij heeft ontkend de ten laste gelegde bedreiging jegens de handhaver te hebben geuit. Daarbij komt dat de door de handhaver genoemde bedreigende woorden nogal verschillen van de woorden die zijn collega, verbalisant [verbalisant 1], heeft verklaard te hebben gehoord. Uit deze verklaringen kan de rechtbank niet eenduidig opmaken wat verdachte precies zou hebben gezegd. Met die vaststelling en gelet op de genoemde chaotische situatie acht de rechtbank de ruimte voor misverstand of vergissing zodanig groot, dat uit de bewijsmiddelen niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de handhaver heeft bedreigd, zodat verdachte van het onder feit 7 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 januari 2013;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 29 juni 2010 (dossierpagina’s 5-9);
- een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring van dokter [arts 1] d.d. 16 februari 2011 (los opgenomen) en
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 22 september 2010 (dossierpagina’s 10-11).
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit (afgezien van de mishandeling van [slachtoffer 3], waarvoor hij zal worden vrijgesproken) heeft bekend en door of namens hem ten aanzien van het overige gedeelte van de tenlastelegging van dit feit geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 januari 2013;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 25 maart 2011 (dossierpagina’s 22-25);
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] d.d. 20 maart 2011 (dossierpagina’s 11-13) en
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2011 (dossierpagina’s 6-8).
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
3.5. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 januari 2013;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] d.d. 14 september 2011 (dossierpagina’s 5-7);
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2011 (dossierpagina’s 8-9) en
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2011 (dossierpagina’s 10-30).
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Overweging
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte op het slachtoffer uitgevoerde handelingen een poging tot zware mishandeling opleveren. Naar algemene ervaringsregels kan het met kracht geven van een knietje tegen het hoofd zwaar lichamelijk letsel veroorzaken. De verdachte heeft verklaard dat hij een professionele vechter is (geweest) en dat hij tijdens gevechten niet schopt maar kniestoten/knietjes geeft, omdat de knie het hardste gedeelte van het lichaam is, zodat daarmee meer letsel kan worden toegebracht dan door het geven van een schop. Over de kniestoot die hij heeft gegeven tegen het hoofd van de aangever, heeft verdachte verklaard dat hij de mogelijkheid zag om een rake knie te geven en dat hij die mogelijkheid heeft gegrepen om het slachtoffer uit te schakelen. Hij heeft daarover voorts verklaard dat ‘het niet hoort’ en dat ‘je bij iemand iets in het gezicht kan breken’. De kans op zwaar lichamelijk letsel die een krachtige kniestoot tegen het hoofd met zich brengt, was in het onderhavige geval aanzienlijk te achten nu de verdachte een getrainde vechtsporter is en voorts gelet op zijn beschrijving van het doel en de potentiële gevolgen van de door hem gebruikte techniek. De hiervoor weergegeven verklaring van verdachte laat er bovendien geen twijfel over bestaan dat hij deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij verdachte het voorwaardelijke opzet aanwezig is geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, zodat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling.
Daarnaast acht de rechtbank de cumulatief/alternatief ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen. Zowel verdachte als zijn mededader [medeverdachte] hebben dit feit bekend. Dientengevolge stelt de rechtbank vast dat sprake is van eendaadse samenloop tussen de twee feiten, zoals bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht. Er is sprake van eenheid van tijd en plaats. Het rechtsbelang dat door artikel 302 respectievelijk 141 van het Wetboek van Strafrecht wordt beschermd, is gelijksoortig en aan de feiten liggen bovendien telkens dezelfde wilsbesluiten ten grondslag.
3.6. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 4 subsidiair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 4 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 januari 2013;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 6] d.d. 23 februari 2012 (dossierpagina’s 20-21);
- een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring van dokter [arts 2] d.d. 24 februari 2012 (dossierpagina 31);
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 24 februari 2012 (dossierpagina’s 38-39) en
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2012 (dossierpagina 34).
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
3.7. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 5
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 5 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 januari 2013;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 7] d.d. 6 augustus 2011 (dossierpagina’s 7-10);
- een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring van dokter [arts 3] d.d. 12 november 2011 (dossierpagina 11) en
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 4 januari 2012 (dossierpagina’s 15-16).
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
3.8. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 6 subsidiair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 6 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 21 februari 2012 te Hoorn stond de auto van verdachte niet correct geparkeerd. Handhaver van Bureau Stadstoezicht van de gemeente Hoorn, werkzaam in zijn hoedanigheid van bevoegd buitengewoon (gemeentelijk) opsporingsambtenaar, [slachtoffer 8], sprak verdachte hierop aan en verzocht verdachte zijn auto correct in een parkeervak te parkeren. Verdachte reageerde hierop door te zeggen dat de handhaver niet bevoegd was om een bekeuring uit te schrijven. [slachtoffer 8] pakte zijn bonnenboekje, waarop verdachte dicht op [slachtoffer 8] ging staan. Verdachte heeft vervolgens het bonnenboekje van de handhaver uit zijn handen getrokken en over het tuinhek van de kerk gegooid.
Bewijsoverweging
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door het weggooien van het bonnenboekje van de handhaver, hetgeen verdachte heeft bekend, opzet heeft gehad op het bemoeilijken c.q. belemmeren van een handeling te verrichten door de handhaver. Daarbij komt dat verdachte dicht op de handhaver is gaan staan op het moment dat deze het bonnenboekje ter hand had genomen. Deze handelingen van verdachte zijn naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op het bemoeilijken van een handeling van de handhaver, te weten het beschikken op (een bon geven voor) de fout geparkeerde auto. De onduidelijkheid omtrent het moment waarop de handhaver verdachte een duw heeft gegeven, doet hier niet aan af. De verklaring van verdachte dat hij het uitschrijven van een bon door de handhaver niet heeft willen bemoeilijken, acht de rechtbank niet aannemelijk.
3.9. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 subsidiair, feit 5 en feit 6 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 13 juni 2010 te Hoorn opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]),
- krachtig zijn, verdachtes, arm in een zogenaamde houdgreep om de keel en/of nek van die [slachtoffer 1] heeft vastgehouden en
- met de tot vuist gebalde hand meermalen krachtig tegen het achterhoofd van die [slachtoffer 1] heeft gestompt en vervolgens
- met de tot vuist gebalde hand krachtig tegen het oog van die [slachtoffer 1] heeft gestompt, waardoor die [slachtoffer 1] bewusteloos raakte,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Feit 2:
hij op 20 maart 2011 in de gemeente Hoorn opzettelijk mishandelend personen (te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4])
- met kracht met zijn tot vuist gebalde hand tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en
- vervolgens met kracht met zijn tot vuist gebalde hand tegen het gezicht van die [slachtoffer 4] heeft geslagen, waardoor hij ten val is gekomen,
waardoor deze letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden;
Feit 3:
hij op 14 september 2011 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- eenmaal met kracht een 'knietje' tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 5] heeft gegeven en
- met kracht met een '(wurg)greep' de nek en/of hals van voornoemde [slachtoffer 5] heeft vastgegrepen en vastgegrepen gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 14 september 2011 in de gemeente Alkmaar met een ander op de openbare weg, de Achterdam, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 5], immers hebben zij, verdachte en zijn mededader:
- meermalen met kracht (naar de grond) geduwd en getrokken aan het lichaam van voornoemde [slachtoffer 5] en
- meermalen met kracht gestompt in/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 5] en
- meermalen met kracht gestompt tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 5], terwijl voornoemde [slachtoffer 5] op de grond lag en
- meermalen met kracht getrapt tegen de romp van voornoemde [slachtoffer 5];
Feit 4:
subsidiair
hij op 23 februari 2012 te Zwaag, gemeente Hoorn, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 6]) meermalen met kracht met gebalde hand op/tegen diens hoofd heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Feit 5:
hij op 6 augustus 2011 in de gemeente Hoorn opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 7]),
- meermalen met kracht op/tegen het hoofd heeft gestompt (waardoor die [slachtoffer 7] ten val kwam) en
- vervolgens meermalen, terwijl die [slachtoffer 7] op de grond lag, met kracht op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft gestompt en/of geschopt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Feit 6:
subsidiair
hij op 21 februari 2012 in de gemeente Hoorn een door [slachtoffer 8], handhaver van Bureau Stadstoezicht van de gemeente Hoorn, zijnde een ambtenaar met enig toezicht belast, ondernomen handeling ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift opzettelijk heeft belemmerd, immers heeft verdachte (nadat die [slachtoffer 8] verdachte te kennen had gegeven een fout geparkeerde BMW-personenauto te gaan beschikken en daartoe een bonnenboekje ter hand had genomen)
- met kracht dat bonnenboekje vastgegrepen en
- met kracht aan dat bonnenboekje getrokken en
- alzo met kracht dat bonnenboekje uit de handen van die [slachtoffer 8] getrokken en
- dat bonnenboekje over een (groot) tuinhek gegooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: mishandeling;
feit 2: mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3: eendaadse samenloop van:
poging tot zware mishandeling
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 4 subsidiair: mishandeling;
feit 5: mishandeling;
feit 6 subsidiair: opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden met een proeftijd van twee (2) jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd de oplegging van een werkstraf voor de duur van tweehonderdveertig (240) uren, bij niet (naar behoren) verrichten te vervangen door honderdtwintig (120) dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tot slot heeft de officier van justitie de opheffing van het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting, de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 6 juni 2012 en de ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaring van reclasseringsmedewerker H.D. van der Kooye is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, een (voormalig) professioneel vechtsporter, heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan vijf ernstige mishandelingen, waaronder een poging tot zware mishandeling. Hij heeft door zijn handelen telkens pijn en letsel bij de slachtoffers veroorzaakt en hun lichamelijke integriteit ernstig aangetast. De ervaring leert dat slachtoffers van geweldsdelicten hiervan (langdurig) nadelige psychische en lichamelijke gevolgen kunnen ondervinden.
Opmerking daarbij verdient dat de mishandeling van aangever [slachtoffer 2] (feit 2), ten laste gelegd als eenvoudige mishandeling, (mede) inhield het geven van meerdere rake kniestoten tegen het hoofd, zoals verdachte zelf heeft verklaard. Daarmee doet dat feit voor wat betreft de strafwaardigheid niet onder voor de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 5] (feit 3). Verdachte heeft ten aanzien van deze twee personen volstrekt onnodig grote risico’s op ernstig letsel in het leven geroepen, waarbij hij bewust heeft gekozen voor kniestoten omdat hij weet dat hij op die manier het meeste letsel kan toebrengen. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Deze ernstige mishandelingen zijn ongetwijfeld ook als zeer schokkend ervaren voor de daarbij aanwezige getuigen en publiek.
De verdediging heeft met betrekking tot de geweldpleging jegens [slachtoffer 5] opgemerkt dat die heeft plaatsgevonden in het kader van een aanhouding toen verdachte in functie was als beveiliger. Die omstandigheid neemt echter niet weg dat verdachte opzettelijk onnodig en excessief geweld heeft gebruikt. Hij zag een kans om een kniestoot te geven en heeft die, naar eigen zeggen, gegrepen om geen andere reden dan dat de mogelijkheid zich aandiende. Juist bij een getrainde en ervaren vechtsportbeoefenaar, die (opnieuw naar eigen zeggen) altijd rustig en beheerst is in een gevecht, biedt de omstandigheid dat sprake was van een aanhoudingssituatie daar geen enkel excuus voor.
Verdachte heeft voorts twee personen met wie hij op het persoonlijke vlak wrijvingen had, “opgezocht en in elkaar geslagen”, zoals hij ter zitting heeft verklaard ter toelichting op de mishandeling van [slachtoffer 7]. Hetzelfde lijkt min of meer te gelden voor de mishandeling van [slachtoffer 6]. De verdediging heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat aan deze mishandelingen bepaalde incidenten vooraf waren gegaan, zoals bedreigingen en vernielingen van de zijde van de slachtoffers. Deze incidenten, voor het geval deze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, rechtvaardigen evenwel geenszins de gewelddadige wijze waarop verdachte een en ander heeft willen “rechtzetten”.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het belemmeren van het werk van een handhaver stadstoezicht van de gemeente Hoorn. Hij heeft zich daarbij hinderlijk gedragen en terechte ergernis bij deze – bevoegde - handhaver opgewekt. Voor wat betreft de op te leggen straf heeft dit feit echter, gelet op de relatief geringe ernst ervan ten opzichte van de hiervoor besproken feiten, een ondergeschikte rol gespeeld.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte ter terechtzitting weinig tot geen empathie heeft getoond jegens zijn slachtoffers. Verdachte liet blijken dat wat hem betreft meerdere slachtoffers hun verdiende loon hebben gekregen. Door deze houding heeft verdachte ervan blijk gegeven het laakbare van zijn handelen niet in te zien.
Daarnaast baart het feit dat verdachte, na een goede start, is gestopt met de agressietherapie die hij als bijzondere voorwaarde bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis diende te volgen, de rechtbank zorgen. Verdachte heeft te kennen gegeven deze gesprekken zelfstandig te willen voortzetten, maar daarbij geen bemoeienis van de reclassering te accepteren. Daarmee miskent hij dat het leren beheersen van zijn agressie een voorwaarde is waarvan de rechtbank de naleving niet vrijblijvend aan verdachte zelf heeft willen overlaten. Verdachte voelt de noodzaak om op dit vlak verantwoording af te leggen kennelijk onvoldoende.
Omdat van reclasseringscontact met een onwillige verdachte weinig heil te verwachten valt, zal de rechtbank dat ook niet opleggen. Dat betekent echter wel dat er ook geen reden is om in de strafmaat rekening te houden met het feit dat verdachte nog een reclasseringsprogramma te volgen heeft.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte weliswaar niet eerder voor geweldsdelicten door de rechter is veroordeeld, maar wel in januari 2011 een transactie in verband met huiselijk geweld aangeboden heeft gekregen en de boete heeft betaald.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat hij ter terechtzitting duidelijk, helder en open heeft verklaard over zijn eigen handelen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten; hij had te kampen met financiële problemen en perikelen rond de omgang met zijn zoontje en zat om die reden niet goed in zijn vel. Voor die omstandigheden kan de rechtbank enig begrip opbrengen, zij het dat de gepleegde feiten daardoor op geen enkele manier worden gelegitimeerd. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat sommige mishandelingen reeds langere tijd geleden hebben plaatsgevonden, waar eerder strafrechtelijk ingrijpen wellicht had kunnen voorkomen dat de geweldplegingen zich bleven opstapelen.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het gewelddadige gedrag van verdachte acht de rechtbank dermate structureel en excessief, dat zij een werkstraf niet passend acht.
Verder is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de persoon van verdachte, geen andere straf op haar plaats is dan één die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
6.3. Voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis is op 6 maart 2012 opgelegd op basis van de recidivegrond. Deze grond acht de rechtbank thans, gezien de omstandigheden van het geval, niet meer aan de orde. Hoewel de weigering van verdachte om toezicht van de reclassering te accepteren de rechtbank zorgen baart, constateert de rechtbank dat verdachte het afgelopen jaar niet opnieuw in de fout is gegaan en dat hij aangeeft dat het de laatste tijd op het persoonlijke vlak beter met hem gaat en de agressietherapie zal blijven volgen en daarvoor gemotiveerd te zijn. De reclassering heeft die beweringen op de terechtzitting onderschreven. Gelet op die omstandigheden acht de rechtbank de recidivekans op dit moment niet zodanig dat de toepassing van voorlopige hechtenis noodzakelijk is.
Derhalve heft de rechtbank het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
7. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
7.1. Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 165,- ingediend tegen verdachte wegens materië¬le schade die hij als gevolg van het onder feit 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit het eigen risico bij zorgverzekeraar Univé.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 153,73 rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 1 bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal hetgeen meer of anders is gevorderd, afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2. Benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.054,75 ingediend tegen verdachte wegens materië¬le en immateriële schade die hij als gevolg van het onder feit 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 654,75 aan materiële schade, te weten kleding en zorgverzekering, en € 400,- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat deze materiële en immateriële schade rechtstreeks voortvloeien uit het onder feit 4 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 400,- komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De verdediging heeft de hoogte van de vordering tot schadevergoeding niet onderbouwd betwist. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 4 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3. Benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.343,48 ingediend tegen verdachte wegens materië¬le schade die hij als gevolg van het onder feit 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit kleding, een Iphone, kettingreparatie, sieraden en vakantiedagen. Daarnaast heeft de benadeelde partij een immateriële schadepost pro memorie gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 5 bewezen verklaarde feit en dat de benadeelde partij daarom niet in de vordering zal kunnen worden ontvangen. De benadeelde partij heeft immers niets over eventuele schade aan kleding, Iphone of sieraden in zijn aangifte verklaard. Daarnaast zijn zowel de kosten betreffende de kleding, Iphone, kettingreparatie en sieraden als de vakantiedagen onvoldoende onderbouwd. De immateriële schade is pro memorie gevorderd, waardoor ook deze schadepost onvoldoende is onderbouwd.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 57, 141, 184, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding (partieel) nietig ten aanzien van het onder feit 6 primair tenlastegelegde feit;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 4 primair en onder feit 7 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 subsidiair, feit 5 en feit 6 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.9. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot TWEE (2) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee (2) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 153,73, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer] tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroor¬deelt verdachte in de kosten door de benadeel¬de partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit¬voerlegging alsnog te maken;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 153,73, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door drie (3) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 6] geleden schade tot een bedrag van € 1.054,75, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 februari 2012 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 6], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer] tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroor¬deelt verdachte in de kosten door de benadeel¬de partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit¬voerlegging alsnog te maken;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.054,75, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door twintig (20) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Ferdinandusse, voorzitter,
mr. A.E. Patijn en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.R. Mol, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2013.