ECLI:NL:RBNHO:2013:9550

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
15/993061-07
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en valsheid in geschrift in een complexe financiële fraudezaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een lange periode heeft beziggehouden met oplichting van meerdere personen. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft grote bedragen van inleggers verkregen door hen te misleiden met valse beloftes over hoge rendementen in een financieringsconcept. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op verschillende tijdstippen in de periode van 1 juli 2003 tot en met 9 september 2007, door middel van een samenweefsel van verdichtsels, meerdere personen hebben bewogen tot de afgifte van geld. De verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van valse documenten en heeft voorgewend dat de ingelegde gelden zouden worden beheerd op geblokkeerde rekeningen, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten van oplichting en valsheid in geschrift, en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van €600.000 aan [slachtoffer 12]. De rechtbank heeft de vorderingen van andere benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze verjaard waren. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, die hun vertrouwen in de financiële wereld hebben verloren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/993061-07
Uitspraakdatum: 1 oktober 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
2, 3, 5, 9, 10 en 17 september 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. H.J. Hart en mr. J.B. Develing, alsmede van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging (die wijzigingen zijn hierna de onderstreepte teksten), ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2003 tot en met 9 september 2007 te Nuenen en/of Schiphol en/of Hoofddorp en/of Oegstgeest en/of Amsterdam en/of Den Haag en/of Almere en/of Roosendaal en/of Hoogerheide en/of Bergen op Zoom, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [stichting 1] en/of [stichting 2], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het aantrekken van gelden zonder vergunning, artikel 82 WTK/artikel 3:5 Wft, en/of
- oplichting, artikel 326 Wetboek van Strafrecht, en/of
- het plegen van valsheid in geschrift door het opnemen van onjuiste informatie en/of het gebruikmaken van deze geschriften, artikel 225 lid 1 en/of lid 2 Wetboek van Strafrecht, en/of
- verduistering, artikel 321 Wetboek van Strafrecht,
welke deelneming ondere andere bestond uit:
- het (laten en/of doen) oprichten en/of aankopen van rechtspersonen/entiteiten die met geen ander doel zijn opgericht en/of aangekocht om vorenbedoelde misdrijven mogelijk te maken dan wel te ondersteunen/faciliteren, en/of
- het (laten en/of doen) zoeken naar (potentiële)inleggers/investeerders voor het aantrekken van gelden, en/of
- het (laten en/of doen) bemiddelen tussen (een) (potentiële) inlegger(s)/investeerder(s) en/of [rechtspersoon 2] en/of [stichting 1] en/of [stichting 2] en/of (leden van) de criminele organisatie, en/of
- het (laten en/of doen) geven van presentaties en/of het voeren van gesprekken over de te verkopen belegging/investering, en/of
- het (laten en/of doen) opstellen van (een) offerte(s)/financieringsvoorstel(len) ten behoeve van (een) (potentiële) inlegger(s)/investeerder(s), en/of
- het (laten en/of doen) opstellen van (een) contract(en) met (een) inlegger(s)/investeerder(s), en/of
- ( het opdracht geven tot) het sluiten van overeenkomsten met (een) inlegger(s)/investeerder(s), en/of
- het (laten en/of doen) voeren van besprekingen betreffende het aanvragen van
(post)bankrekeningen,en/of
- het (laten en/of doen) voeren van het beheer over (post)bankrekeningen en/of gelden, en/of
- het (laten en/of doen) maken van afspraken omtrent de provisie(s) voor en/of de winstverdeling van en/of de ingelegde/geïnvesteerde gelden, en/of
- het niet (laten en/of doen) beleggen/investeren van de aangetrokken gelden op de aan de inleggers/investeerders voorgestelde wijze, en/of
- het (laten en/of doen) doorbetalen en/of verdelen en/of ontvangen en/of verhullen van de ingelegde/geïnvesteerde geldbedragen die verkregen zijn uit vorenbedoelde misdrijven, en/of
- het (laten en/of doen) opmaken en/of ondertekenen en/of gebruiken en/of versturen van valse documenten;
Feit 2:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2003 tot en met 27 september 2005, te Nuenen en/of Schiphol en/of Hoofddorp en/of Amsterdam en/of Den Haag en/of Almere en/of Oegstgeest, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van
verdichtsels, meerdere personen (inleggers en/of investeerders) heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot de afgifte van geld, waaronder:
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] voor een bedrag van euro 200.000,- (G 001), en/of
- [slachtoffer 3] en/of [rechtspersoon 3] voor een bedrag van euro 200.000,- (G 002), en/of
- [slachtoffer 4] voor een bedrag van euro 250.000,- (G 003), en/of
- [slachtoffer 5] voor een bedrag van euro 60.000,- (G 005),en/of
- [slachtoffer 6] voor een bedrag van euro 90.000,- (G 006),
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), - zakelijk weergegeven - (telkens) opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan onder andere bovengenoemde (rechts)perso(o)nen:
- voorgewend dat [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] (een) bestaand(e) bedrijf/bedrijven was/waren dat/die ingelegd(e)/geïnvesteerd(e)/aangetrokken geld(en) investeerde(n)/belegde(n), en/of
- voorgewend dat [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] Investments C.V en/of [stichting 1] namens [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] was toegestaan en/of een overeenkomst was aangegaan om gelden van het publiek aan te trekken in de zin van artikel 82 WTK/artikel 3:5 WFT, en/of
- voorgewend dat [rechtspersoon 2] een overeenkomst was aangegaan met (de) (mede)verdachte [verdachte] om met (de) ingelegd(e) /geïnvesteerd(e) geld(en) te beleggen en/of te handelen als valutahandelaar, en/of
- voorgewend dat (een) (mede)verdachte(n) (een) ervaren handela(a)r(en) in valuta was/waren, en/of
- voorgewend dat met de inleg een grotere lening zou worden aangegaan met een
gegarandeerd rendement van 9% of 11% en een looptijd van 12 jaar, en/of
- voorgewend dat het bruto leenbedrag in depot zou worden aangehouden tegen een hoog rendement van 11%, en/of
- voorgewend dat na 12 weken, als de lening was afgesloten, een groot deel uit het depot zou vrijkomen, en/of
- voorgewend dat na een periode van 12 weken de/het ingelegde/geïnvesteerde geld(en) gegarandeerd zou(den) worden terugbetaald, en/of
- voorgewend aan de (potentiële) inlegger(s)/investeerder(s) dat een hoog rendement kon worden behaald van 300% of 400% of meer, en/of
- voorgewend dat het rendement van de inleg/financiering naar voren kon worden gehaald, waardoor de inleggers/investeerders op korte termijn hun inleg terug kregen, en/of
- voorgewend dat de inlegger(s)/investeerder(s) gegarandeerd de inleg terug zou(den) krijgen, en/of
- voorgewend dat de/het ingelegde/geïnvesteerde geld(en) door [rechtspersoon 2] en/of [stichting 1] (gedurende een periode van 12 maanden) zou(den) worden beheerd op een geblokkeerde bankrekening,en/of
- voorgewend dat niet met het ingelegde/geïnvesteerde geld zelf werd belegd, maar dat het alleen diende om mee te kunnen doen in de leverage, en/of
- verzwegen dat van de door de inlegger(s)/investeerder(s) ingelegde/geïnvesteerde gelden op 27 mei 2004 een bedrag van 28.000,- euro is overgemaakt naar een bankrekening op naam van [autobedrijf 1] ten behoeve van de aanschaf van een BMW,en/of
- verzwegen dat (een gedeelte van) de door de inleggers/investeerders
ingelegde/geïnvesteerde gelden [medeverdachte 2] na overboeking op de bankrekening van [stichting 1] werd(en) overgemaakt/doorgeboekt naar (een) bankrekening(en) van/gelieerd aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of verzwegen dat verdachte en/of zijn mededader(s) hiertoe reeds voordat de gelden waren ingelegd/geïnvesteerd het voornemen had/hadden,
waardoor onder andere bovengenoemde (rechts)person(en)
(inlegger(s)/gelduitlener(s)/belegger(s)/investeerder(s)) is/zijn bewogen tot de afgifte van geld;
Feit 3.
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 mei 2004 tot en met 9 september 2007 te Bergen op Zoom en/of Nuenen en/of Roosendaal en/of Hoogerheide, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere (rechts)personen
(inleggers/gelduiteleners/beleggers/investeerders) heeft bewogen en/of doen bewegen tot de afgifte van geld, waaronder:
- [slachtoffer 7] voor een bedrag van euro 150.000,- (G 14), en/of
- [slachtoffer 8] voor een bedrag van euro 100.000,- (G 10), en/of
- [slachtoffer 9] voor een bedrag van euro 100.000,- (G 09), en/of,
- [slachtoffer 10] voor een bedrag van euro 150.000,- (G 16), en/of
-[slachtoffer 11] voor een bedrag van euro 100.000,- (G 15),
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), - zakelijk weergegeven - (telkens) opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan onder andere bovengenoemde (rechts)perso(o)n(en),
- voorgewend dat [stichting 2] een bestaand bedrijf is/was dat gewoon was met grote sommen geld te handelen en/of ingelegd(e)/geïnvesteerd(e)/ aangetrokken geld(en) investeerde/belegde, en/of
- voorgewend dat het [stichting 2] was toegestaan gelden van het publiek aan te trekken in de zin van artikel 82 WTK/artikel 3:5 WFT, en/of
- voorgewend dat (een) (mede)verdachte(n) (een) ervaren handela(a)r(en) in valuta was/waren, en/of
- voorgewend dat er geen 'zwart geld' mocht worden ingelegd/geïnvesteerd, omdat de financiële instellingen de herkomst van ingelegd/geïnvesteerd geld controleerden, en/of
- voorgewend dat de ingelegde/geïnvesteerde gelden op een geblokkeerde rekening bij een (bij de inleggers/investeerders bekende) notaris zouden worden aangehouden en/of zouden worden doorgestort naar een geblokkeerde rekening in Engeland, en/of
- voorgewend dat er sprake was van een bankgarantie waardoor de (potentiële)
inleggers/investeerders hun geld niet kwijt konden raken en/of, als er niet meegedaan kon worden met de deal, de (potentiële)inleggers/investeerders hun geld terug zouden krijgen, en/of
- voorgewend dat [medeverdachte 3] in een vergelijkbare deal meedeed en/of mee had gedaan en/of hebbende (mede)verdachte [medeverdachte 3] bevestigd dat hij het rendement gedeeltelijk uitgekeerd heeft gekregen en/of daar goed aan had verdiend en/of zijn inleg terug had ontvangen, en dat zijn rendement zou worden doorgestort naar [stichting 2] en/of in dit nieuwe project zou worden ingelegd/geïnvesteerd, en/of
- voorgewend dat de ingelegde/geïnvesteerde gelden werden geïnvesteerd in de Amerikaanse economie waardoor met elke euro 8 keer zoveel kon worden geleend en/of met die leningen geïnvesteerd zou worden in het vastgoedproject [Projectnaam] op Aruba, en/of
- voorgewend dat er een hoog rendement kon worden behaald (van bijvoorbeeld 100% of 150%) met ingelegde/geïnvesteerde gelden, en/of
- voorgewend dat de ingelegde/geïnvesteerde gelden binnen een jaar 7,5 maal de eigen inleg zouden opleveren, en/of
- voorgewend dat het rendement en de lening binnen 4 tot 8 weken zouden worden
terugbetaald, en/of
- voorgewend dat na ondertekening van de offerte en een wachtperiode van 15 weken tot uitkering zou worden overgegaan, en/of
- verzwegen dat de door de inleggers/investeerders ingelegde/uitgeleende gelden [medeverdachte 2] na inleg/investering naar (een) bankrekening(en) op naam van [medeverdachte 6] (euro 700.000) in Oostenrijk en/of naar (een) bankrekening(en) op naam van [advocatenkantoor] (euro 50.000) werden overgemaakt in opdracht van onder andere de verdachte en/of zijn mededader(s) en/of verzwegen dat verdachte en/of zijn mededader(s) hiertoe reeds voordat de gelden waren ingelegd/geïnvesteerd het voornemen had/hadden,
waardoor bovengenoemde (rechts) perso(o)n(en)
(inlegger(s)/gelduitlener(s)/belegger(s)/investeerder(s)) is/zijn bewogen tot de afgifte van geld;
Feit 4.
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 22 januari 2008, te Nuenen en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Hoogerheide,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 12] en/of [rechtspersoon 4], heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot de afgifte van geld, te weten een geldbedrag van euro 600.000,- (D 781), hebbende verdachte en/of zijn
mededader(s), - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid onder andere:
voorgewend dat (mede-)verdachte [medeverdachte 3] al eerder had meegedaan in een bank leverage programma en/of geld had ingelegd en daarmee winst/goede resultaten/goede rendementen had behaald en/of daarmee succesvol was geweest, en/of
voorgewend in een brief van [rechtspersoon 5] aan (mede-) verdachte [medeverdachte 3] dat [rechtspersoon 5] op 15 augustus 2006 het overeengekomen bedrag van euro 2.200.000,- op de bankrekening (ABN-Amro rekening [rekeningnummer 1]) van [rechtspersoon 5] had ontvangen ten behoeve van (inleg in een bank leverage programma ten behoeve van) (mede-)verdachte [medeverdachte 3] (D/1523), en/of
voorgewend in een brief van [rechtspersoon 5] aan (mede-) verdachte [medeverdachte 3] dat het ten titel van lening ontvangen bedrag van euro 2.200.000,- ten behoeve van (mede-) verdachte [medeverdachte 3] zou worden ingelegd in een Bank Leverage programma (D/1524), en/of
voorgewend in een brief van [rechtspersoon 5] aan (mede-) verdachte [medeverdachte 3] dat het rendement minimaal 60% en maximaal 75% zou bedragen over de looptijd van 15 augustus 2006 tot en met 31 december 2006 (D/1524), en/of
- voorgewend in een gesprek tussen (mede-)verdachte [medeverdachte 3] en (mede-)verdachte [verdachte] met [slachtoffer 12] (G011, p 2) en/of in een brief van 16 augustus 2006 aan [slachtoffer 12] (D/1587) dat het rendement 30% a 35% zou zijn over de looptijd van 17 augustus 2006 tot en met 31 december 2006 en/of dat dit rendement uiterlijk zou worden uitgekeerd in de tweede week van januari 2007, en/of
voorgewend dat er minimaal euro 500.000,- moest worden ingelegd om te kunnen deelnemen (G/011, p 2), en/of
voorgewend dat het in te leggen bedrag of het bedrag ad € 600.000 zou worden ingelegd in een bank leverage programma (G/011, p 2, D/1587), en/of
voorgewend en/of voorgesteld dat (mede-)verdachte [verdachte] met zijn volledige prive vermogen garant stond en/of zou staan voor het onder de titel van lening te ontvangen bedrag ad euro 600.000,- (D/1588, d/1589), en/of
verzwegen dat (een gedeelte van) de door [slachtoffer 12] en/of [rechtspersoon 4] ingelegde/geïnvesteerde gelden [medeverdachte 2] na overboeking op de bankrekening van [rechtspersoon 5] zou(den) worden overgemaakt/doorgeboekt naar (andere) bankrekeningen van de verdachte en/of zijn mededader(s) en/of zou(den) worden overgemaakt/doorgeboekt naar (een) ander(e) (benadeelde) partij(en) en/of zou(den) worden aangewend voor andere doeleinden dan inleg in een bank leverage programma ten behoeve van [slachtoffer 12] en/of verzwegen dat verdachte en/of zijn mededader(s) hiertoe reeds voordat de gelden waren ingelegd/geïnvesteerd het voornemen had/hadden,
waardoor [slachtoffer 12] en/of [rechtspersoon 4] is/zijn bewogen tot de afgifte van geld;
en/of
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 juli 2007 tot en met 22 januari 2008 te Bergen op Zoom en/of Hoogerheide en/of Nuenen en/of Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 12] en/of [rechtspersoon 4], heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot de afgifte van geld, te weten een
geldbedrag van euro 370.000,- (D/2003), hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), -
zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid onder andere:
voorgewend dat de geldlening van euro 370.000,- in of omstreeks oktober 2007 zal zijn terugbetaald en dat (een) eerdere investering(en) daarvoor genoeg zekerhe(i)d(en) bood/boden (D 1595), en/of
voorgewend dat het te lenen geldbedrag zou worden gebruikt voor de betaling van het sponsorcontract aan de [voetbalclub] en de betaling aan de Belastingdienst, en/of
voorgewend dat de betaling(en) aan de Belastingdienst door de (mede-)verdachte [medeverdachte 3] niet kon(den) worden uitgesteld, en/of
voorgewend in (een) brie(f)(ven) van [rechtspersoon 5] aan (mede-) verdachte [medeverdachte 3] dat [rechtspersoon 5] op 15 augustus 2006 het overeengekomen bedrag van euro 2.200.000,- op de bankrekening van [rechtspersoon 5] (ABN-Amro rekening [rekeningnummer 1]) had ontvangen ten behoeve van (inleg in een bank leverage programma ten behoeve van) (mede-)verdachte [medeverdachte 3] (D/1523, D/1524), en/of
voorgewend (in documenten en/of een (telefoon-)gesprek) dat het ten titel van lening ontvangen bedrag van euro 2.200.000,- ten behoeve van (mede-)verdachte [medeverdachte 3] was ingelegd in hetzelfde bank leverage programma als waarin ten behoeve van [slachtoffer 12] was ingelegd en/of dat het programma in augustus/september/oktober/najaar 2007 zou uitkeren en/of de gelden/rendementen in augustus/september/oktober 2007 beschikbaar/vrij zouden komen (D/1524, D/1593, D/1594, D/1595, G/011-02, p 4) en/of 1593 en D 1594), en/of
verzwegen dat (een gedeelte van) de door [slachtoffer 12] en/of [rechtspersoon 4] uitgeleende gelden, [medeverdachte 2] na overboeking op de bankrekening van (mede-)verdachte [medeverdachte 3], zou(den) worden overgemaakt/doorgeboekt naar (andere) bankrekeningen van de verdachte en/of zijn mededader(s) en/of zou(den) worden gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor uitgeleend en/of verzwegen dat verdachte en/of zijn mededader(s) hiertoe reeds voordat de gelden waren uitgeleend het voornemen had/hadden,
waardoor [slachtoffer 12] en/of [rechtspersoon 4] is/zijn bewogen tot de afgifte van geld;
Feit 5.
hij, op of omstreeks 15 en/of 16 augustus 2006 te Nuenen en/of Bergen op Zoom en/of
Roosendaal en/of Hoogerheide, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans een maal, opzettelijk, gebruik heeft gemaakt van en/of heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad een (of meer) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) als ware(n) het/zij echt en onvervalst, te weten (een) brie(f)(ven) van [rechtspersoon 5] (D-1523 en/of D-1524) - zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - bestaande dat gebruik maken en/of doen gebruik maken hieruit dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) vorenbedoeld(e) geschriften, heeft/hebben verstrekt en/of doen verstrekken en/of getoond en/of doen tonen aan de heer [slachtoffer 12], bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat in voornoemd(e) geschrift(en) onder meer in strijd met de waarheid is vermeld/opgenomen:

D-1523

- dat [rechtspersoon 5] op 15 augustus 2006 het overeengekomen bedrag van euro 2.200.000,- op de bankrekening van [rechtspersoon 5] (ABN-Amro rekening [rekeningnummer 1]) ontvangen heeft, en/of
- dat dit bedrag als 'titel' lening heeft en in verband met het schonen van de balans voor 31 december 2006 zal worden afgelost, en dat als vergoeding overeengekomen is de wettelijke rente vermeerderd met 2%, en/of
- dat als zekerheid voor deze lening een garantstelling in privé is afgegeven door (mede-) verdachte [verdachte], en/of

D-1524

- dat het ten titel van lening ontvangen bedrag van euro 2.200.000,- zal worden ingelegd in een Bank Leverage programma, en/of
- dat het rendement tussen de 60% en 75% zal bedragen over de looptijd van 15 augustus 2006 tot en met 31 december 2006, en/of
- dat de uitkering in onderling overleg zal plaats vinden aan de Luxemburgse Holding van
(mede-)verdachte [medeverdachte 3];
en/of
hij, op of omstreeks 15 augustus 2006 te Nuenen en/of Bergen op Zoom en/of Roosendaal en/of Hoogerheide, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) brie(f)(ven) van [rechtspersoon 5] (D-1523 en/of
D-1524) - zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) in (de) bovengenoemde brie(f)(ven) opgenomen en/of vermeld en/of (doen) laten opnemen en/of vermelden, onder andere

D-1523

- dat [rechtspersoon 5] op 15 augustus 2006 het overeengekomen bedrag van euro 2.200.000,- op de bankrekening van [rechtspersoon 5] (ABN-Amro rekening [rekeningnummer 1]) ontvangen heeft, en/of
- dat dit bedrag als 'titel' lening heeft en in verband met het schonen van de balans voor 31 december 2006 zal worden afgelost, en dat als vergoeding overeengekomen is de wettelijke rente vermeerderd met 2%, en/of
- dat als zekerheid voor deze lening een garantstelling in privé is afgegeven door (mede-) verdachte [verdachte], en/of

D-1524

- dat het ten titel van lening ontvangen bedrag van euro 2.200.000,- zal worden ingelegd in een Bank Leverage programma, en/of
- dat het rendement tussen de 60% en 75% zal bedragen over de looptijd van 15 augustus 2006 tot en met 31 december 2006, en/of
- dat de uitkering in onderling overleg zal plaats vinden aan de Luxemburgse Holding van
(mede-)verdachte [medeverdachte 3];
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
2.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
oplegging van vierentwintig maanden (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf;
niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [slachtoffer 5], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in hun vorderingen;
oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van [slachtoffer 5], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], tot bedragen van respectievelijk € 60.000, € 170.000 en
€ 251.970,35, alle te vermeerderen met de wettelijke rente, subsidiair (in totaal) 365 dagen vervangende hechtenis;
toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12] tot een bedrag van
€ 970.000;
oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van [slachtoffer 12] tot een bedrag van € 970.000, te vermeerderen met de wettelijke rente, subsidiair 365 dagen vervangende hechtenis.
4.
Bewijs
4.1.
Algemeen
Hoewel als feit 1 ten laste gelegd, zal de rechtbank de vraag of zij bewezen acht dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bespreken nadat zij een oordeel heeft gegeven over de andere aan verdachte ten laste gelegde feiten.
4.2.
Redengevende feiten en omstandigheden feit 2 [1]
Onderlinge samenwerking en afspraken
Vanaf juli 2003 legden verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onderlinge contacten, die resulteerden in de afspraak te gaan werken met de zogenaamde en bij [medeverdachte 2] bekende VCI-
methodiek. Verdachte vertaalde daartoe een offerte van [medeverdachte 2] inzake VCI vanuit het Engels naar het Nederlands. [2] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden potentiële geldverstrekkers benaderen en verdachte zou de beleggingskant doen. [3] Verdachte wilde gaan traden, waarmee hij zei te
bedoelen het handelen in waardepapieren. [4] Ook over de te hanteren constructie werd overleg gepleegd: in de woning van verdachte is een handgeschreven stuk [5] aangetroffen met daarop
de namen van de drie hier bedoelde verdachten, waarvan [medeverdachte 1] verklaart dat hij daarin
gelijkenis ziet met het handschrift van verdachte [6] en verdachte zelf zegt dat het betrekking
heeft op de financiële afwikkeling die zou voortkomen uit de trading. [7]
Met als stille vennoot [rechtspersoon 1] is vervolgens [rechtspersoon 2] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als participatie- en financieringsmaatschappij. [8] Als enige en algeheel gevolmachtigde van de commanditaire vennootschap werd verdachte [medeverdachte 1] geregistreerd. [9] [medeverdachte 2] en verdachte hebben wel ieder een derde deel van de aankoopkosten betaald. [10] Onmiddellijk na haar oprichting is [rechtspersoon 2] overgegaan tot het uitbrengen van offertes aan potentiële inleggers. Een van de eerste offertes die uitgaat, is gedateerd 16 januari 2004 en gericht aan [rechtspersoon 6] van [medeverdachte 3]. [11] De inleg, in de zojuist bedoelde offerte als “commissie” omschreven, diende te worden gestort op een rekening van [stichting 1], een door verdachte [medeverdachte 1] bestuurde Stichting. [12] Op 29 april 2004 heeft verdachte [medeverdachte 2] een volmacht gekregen op de rekening van deze Stichting. [13]
Aangiften beleggers
Door de beleggers [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] is aangifte van oplichting gedaan tegen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
[slachtoffer 2]
, directeur/grootaandeelhouder van [slachtoffer 1], kreeg tijdens een gesprek op het kantoor van [rechtspersoon 2] te Schiphol met (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het voorjaar van 2004 een beleggingsproduct aangeboden, te weten een 'medium term note program' (MTN). [rechtspersoon 2] had, zo verklaart [slachtoffer 2], een marketing programma rond de handel in MTN gemaakt waarbij geld tegen een rendement van 9% per jaar 12 jaar wordt uitgezet en vervolgens contant gemaakt. [slachtoffer 2] heeft [medeverdachte 1] gezegd te willen meedoen onder voorwaarde dat als [rechtspersoon 2] niet kon meedraaien in het MTN program, de inleg geretourneerd zou worden binnen een bepaald tijdsbestek. Dit laatste is vastgelegd in twee retourbetalingsbrieven op briefpapier van [rechtspersoon 2] d.d. 18 mei 2004 en 8 juni 2004, ondertekend door [medeverdachte 1]. [14] Met [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer 2] een gesprek gehad om informatie te krijgen over de bedoelde belegging in [rechtspersoon 2]. [15] Toen eenmaal de beslissing tot investering was genomen heeft verdachte uitgelegd hoe de investering werkte. Volgens verdachte zou het gaan om grote beursfondsen en het vastgoedmixfonds. Vastgoedmixfonds, een beursgenoteerd fonds, zou volgens verdachte gaan liquideren in januari 2005 en dan zouden de aandeelhouders worden uitbetaald. Tot die tijd had verdachte volgens zijn mededeling de beschikking over vijftig miljoen om te beleggen in traden in obligaties. Verdachte had uitgelegd dat zij aan een aantal voorwaarden moesten voldoen om te kunnen traden. De voorwaarden waren dat het bedrag tijdig moest worden betaald, anders kon [rechtspersoon 2] niet aan de trading meedoen. [16] Van [medeverdachte 2] respectievelijk [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 2] concepten gekregen, die hij bekeken heeft op plausibiliteit. [17] De in die voorbeeldcontracten [18] opgenomen netto uit te keren bedragen komen neer op een rendement van 425%. Alles wat overeengekomen was, is later op papier van [rechtspersoon 2] aan [slachtoffer 2] voorgelegd en door [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] ondertekend. Het contractbedrag betrof € 150.000, later is nog een extra bedrag van € 50.000 geïnvesteerd door [slachtoffer 1].et [19] Door [medeverdachte 1] is gezegd dat na 12 weken na het tekenen van het contract het bedrag achter "netto uit te keren" zou worden uitbetaald. Als dit niet zou kunnen zou de deal niet doorgaan en het geïnvesteerde bedrag, totaal € 200.000, geretourneerd worden. [20] Voor het geval de belegging niet zou lukken kreeg [slachtoffer 2] van [rechtspersoon 2] de garantie dat hij het geld zou terugkrijgen. [21] In een later opgemaakte, en door [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] (voor akkoord) ondertekende verklaring wordt de hoogte van het uit te betalen rendement en de terugbetaling van de inleg bevestigd. [22] [slachtoffer 1] heeft conform het voorstel € 150.000 en later nog € 50.000 overgemaakt op bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van de [stichting 1]. [23]
[slachtoffer 3]
In het voorjaar van 2004 kwam [slachtoffer 3] via [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in contact met verdachte en [medeverdachte 1]. Met hen had hij in mei 2004 contacten op het kantoor van [rechtspersoon 2] op Schiphol. [24] De gevoerde gesprekken hadden betrekking op een financieringsvoorstel waarbij met een ingelegd bedrag een lening zou worden verkregen voor een veel groter bedrag. Een deel van de lening zou dan worden gebruikt om een uitkering aan [slachtoffer 3] te doen en het restant zou worden gebruikt om in 12 jaar op te renderen tot de hoofdsom van het geleende bedrag. Wanneer de belegging niet doorging, zou hij na 4 maanden zijn ingelegde bedrag van € 200.000 terugkrijgen zonder rente. Het gestorte bedrag van € 200.000 zou op de bankrekening van[stichting 1] blijven staan.[stichting 1] zou werken met bankgaranties, zo vertelden verdachte en [medeverdachte 1]. [slachtoffer 3] accepteerde en tekende op 8 juni 2004 de hem namens [rechtspersoon 2] toegestuurde offerte, waarin het besproken rendement van 4,25 maal de inleg alsmede de terugbetaling van het ingelegde kapitaal dat gedurende 12 maanden door [stichting 1] zou worden beheerd, was opgenomen. [25] De offerte was getekend door [medeverdachte 1] die ook de twee eerste pagina’s van de offerte voorzag van zijn paraaf. [26] Op 7 juni 2004 werd van bankrekening [rekeningnummer 3] op naam van [slachtoffer 3]een bedrag van € 200.000 overgeschreven op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] van [stichting 1].
[slachtoffer 4]
In het najaar van 2003 kwam [slachtoffer 4] via [medeverdachte 5] in contact met [medeverdachte 2] die hem vertelde een zeer aantrekkelijk beleggingsproduct te kunnen aanbieden. Het beleggingsproduct bestond uit het inbrengen van ten minste € 100.000 voor het aangaan van een veel grotere lening met een gegarandeerd rendement van 11% en een looptijd van 12 jaar. [medeverdachte 2] antwoordde desgevraagd dat hij persoonlijk aansprakelijk was voor alle zekerheden. [27] De basis voor de offerte was, zo verklaart [slachtoffer 4], dat met de inleg een bedrag van ruim zes keer zo veel zou kunnen worden geleend. Dat zogenaamde bruto leenbedrag zou in een depot gaan tegen een hoog rendement van circa 11%. Na 12 weken, als de lening succesvol was afgesloten, kon al een groot deel, € 1.062.500, uit het depot genomen worden omdat het resterende deel na 12 jaren met een rendement van 11% dat bruto leenbedrag zou aflossen. Dit was mogelijk omdat de rente van de lening maar 4% was en de opbrengst van het geld 11%. Na een jaar zou ook de eigen inbreng worden terugbetaald uit dat depot. [28] Medio januari 2004 kreeg [slachtoffer 4] een offerte thuisgestuurd, afkomstig van [rechtspersoon 2], gevestigd aan de [adres 2] te Amsterdam. De uiteindelijke offerte betrof de inbreng van een bedrag van € 250.000. Deze heeft [slachtoffer 4] op 23 januari 2004 ondertekend. De offerte bevatte de informatie, dat [slachtoffer 4], na ondertekening van de financieringsovereenkomst en een wachtperiode van circa 12 weken een bedrag van
€ 1.062.500 zou worden uitgekeerd en na een jaar ook zijn inleg van € 250.000 zou terugkrijgen. [29] Dit betrof gegarandeerde bedragen, zo kreeg [slachtoffer 4] te horen. [30] Het zogenaamde netto uit te keren leenbedrag betreft daarmee 425% van de inleg. Die factor 4,25 is [slachtoffer 4] ook mondeling meegedeeld. [31] Na het tekenen van de offerte ontving [slachtoffer 4] nog een door [medeverdachte 1] ondertekende brief van [rechtspersoon 2], waarin hem werd meegedeeld, dat hij zijn eigen inbreng van € 250.000 zou retour ontvangen als de beoogde financiering niet zou slagen. [32] In een zogenaamde “Trust Agreement” werd vastgelegd, dat het ingelegde bedrag van € 250.000 gedurende één jaar en één dag op bankrekening [rekeningnummer 2] zou blijven staan. [33]
Conform de daaromtrent gemaakte afspraak heeft [slachtoffer 4] op 8 maart 2004 het bedrag van € 250.000 doen overmaken op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] van de [stichting 1] te Almere. [34] Nadat [slachtoffer 4] eind 2004/begin 2005 diverse malen had geïnformeerd waar het beloofde rendement dan wel zijn inleg bleef, kreeg hij bij bezoeken aan het kantoor van [rechtspersoon 2] in februari 2005 van [medeverdachte 1] te horen, dat door verdachte met het geld handel werd gedreven, door [medeverdachte 1] “traden” genoemd. [35]
[slachtoffer 5] en [slachtoffer 6]
[slachtoffer 5] kwam in het voorjaar van 2004 via [medeverdachte 4] in contact met [rechtspersoon 2]. Via [slachtoffer 5] werd ook diens compagnon en vriend [slachtoffer 6] bij dat contact betrokken. Op basis van een op 1 juni 2004 gedateerde en door [medeverdachte 1] getekende en van parafen voorziene offerte [36] van [rechtspersoon 2], betrekking hebbend op een inleg van € 150.000, heeft [slachtoffer 5] op 2 juni een deel van dat bedrag, namelijk
€ 60.000, contant aan [medeverdachte 4] gegeven. Dat bedrag zou bij het niet doorgaan van de bedoelde financiering worden geretourneerd tussen vier en vijf maanden na storting. [37] Het bedrag van € 60.000 werd door [medeverdachte 1] gestort op de bankrekening van [stichting 1] en enkele dagen later – op diens verzoek – terugbetaald aan [medeverdachte 4]. [38] Het resterende deel van het in de offerte aan [slachtoffer 5] opgenomen bedrag, € 90.000, heeft [slachtoffer 6] op 16 juni 2004 per bank overgemaakt. [39] Deze overschrijving betrof een overboeking naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [stichting 1]. [40] De geschetste omstandigheden leiden de rechtbank tot het oordeel, dat ook [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] behoren tot de personen, die geld hebben ingelegd op basis van door verdachten verstrekte informatie en in dat kader toegezegde rendementen en garanties. De mededelingen van [medeverdachte 1] dat de genoemde bedragen onder het contract van [medeverdachte 4] zouden vallen leiden haar niet tot een ander oordeel.
Naar de rekening van [stichting 1] overgemaakte bedragen
Op de bankrekening ten name van [stichting 1] zijn (onder meer) de volgende bedragen bijgeschreven van investeerders:
22-01-2004 € 200.000 van [medeverdachte 3] [41]
09-03-2004 € 250.000 van [slachtoffer 4] [42]
07-05-2004 € 150.000 van [slachtoffer 1] [43]
02-06-2004 € 59.995 contante storting [44]
04-06-2004 € 50.000 van [slachtoffer 1] [45]
07-06-2004 € 200.000 van [slachtoffer 3] [46]
16-06-2004 € 45.000 van [slachtoffer 6] eo [47]
16-06-2004 € 45.000 van [slachtoffer 6] eo [48]
Van de rekening van [stichting 1] overgemaakte bedragen
Op 1 augustus 2003 bedroeg het saldo van de bankrekening van [stichting 1] € 0,30. [49] Tot 22 januari 2004 worden nog enkele kleine bedragen afgeschreven. [50] Op de dag waarop de storting van [medeverdachte 3] wordt ontvangen,
verzendt [medeverdachte 1] een e-mailbericht aan [medeverdachte 2] en verdachte, waarin onder verwijzing naar een onderhoud daarover van de aangeschrevenen akkoord wordt gevraagd voor opname door
ieder van € 25.000. [51] Op het zojuist bedoelde document staat de akkoordverklaring van [medeverdachte 2]. [52] Verdachte heeft zich eveneens akkoord verklaard en zich daarmee gecommitteerd
voor een derde van de risico’s die er waren. [53] Op 23 januari 2004 worden van de rekening van[stichting 1] drie bedragen van telkens € 25.000 afgeschreven: naar [rechtspersoon 5], naar [rechtspersoon 7] en naar W.[medeverdachte 1]. [54] Over de bankrekening van [rechtspersoon 7] had [medeverdachte 2] de beschikkingsmacht. [55]
In de daaropvolgende maanden worden nog vijf maal betalingen van gelijke grootte verricht aan de zojuist genoemde begunstigden, zoals blijkt uit de mutaties met betrekking tot de
bankrekening, steeds [medeverdachte 2] na de ontvangst van de betaling van een nieuwe inlegger. [56] Maar ook naast de gelijkelijke verdelingen worden gelden overgemaakt naar verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Zo worden, na onderling overleg, grote geldbedragen overgeboekt naar een advocatenkantoor in verband met de problemen die verdachte had met de afname van een
woning. [57] [medeverdachte 2] daarna wordt € 135.000 overgeboekt naar de rekening van een makelaar in verband met de aanbetaling van een door [medeverdachte 2] aangekochte woning. [58] Soms geschiedde een
betaling ook om de verhoudingen gelijk te trekken. [59] In totaal komen de ten gunste van
verdachte overgeboekte bedragen op € 479.649,60, ten gunste van [medeverdachte 1] op € 391.567,54
en ten gunste van [medeverdachte 2] op € 294.530. Dat brengt het totaal aan overgeboekte bedragen op € 1.165.747,14, waarmee het totaalbedrag aan ingelegde gelden grotendeels werd opgesoupeerd. [60]
Verklaringen verdachten over aanwending gelden
Over de betalingen aan zichzelf uit de ingelegde gelden verklaren de verdachten dat het zo was afgesproken, volgens [medeverdachte 2] al enige weken voordat de eerste betaling ontvangen was. [61] [medeverdachte 2] verklaart dat eerst de privéproblemen van henzelf moesten worden opgelost. Verdachte heeft volgens hem gezegd dat ze de handel moesten verdelen. Voor verdachte gold dat hij op deze manier zijn privéprobleem ten aanzien van zijn huis kon oplossen. Zelf had hij – [medeverdachte 2] – ook privéproblemen, evenals [medeverdachte 1]. [62] Volgens [medeverdachte 1] is over de betalingen de afspraak gemaakt dat de verdeling gelijkelijk zou zijn. Hij voegt daaraan toe dat met name verdachte en [medeverdachte 2] “geldhonger” hadden en na de ontvangst van de eerste inleg van € 200.000 daarvan € 25.000 wilden hebben. [63] Als iemand geld nodig had, dan meldde hij dat, verklaart [medeverdachte 1] verder. “De ene keer was dat [verdachte] en de andere keer was dat [medeverdachte 2]. Ik heb zelf nooit om geld gevraagd maar volgde altijd wanneer de heren [verdachte] of [medeverdachte 2] geld nodig hadden.” [64] Verdachte verklaart dat de gesprekken waaraan wordt gerefereerd in het e-mailbericht van 23 januari 2004 eerder hadden plaatsgevonden en dat al voor zojuist genoemde datum de in het e-mailbericht bedoelde afspraak was gemaakt. Vóór de overboekingen van € 25.000 op 23 januari 2004 was onderling afgesproken dat het geld kon worden overgemaakt; het ging immers om de ontvangst van de verwachte 10 miljoen die benodigd was om te kunnen handelen. [65]
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling
Het verhaal, dat werd verteld aan potentiële inleggers, wordt door [medeverdachte 2] een kulverhaal genoemd. Volgens hem wisten ook [medeverdachte 1] en verdachte dat het een kulverhaal was,
bedoeld om geld binnen te halen om daarmee rendement te maken en dan uit te keren aan de
klanten. [66] Dat het ingelegde geld zou worden verdeeld tussen [medeverdachte 1], verdachte en hemzelf
is niet verteld tegen de inleggers van de gelden. Uiteindelijk is gedurende de periode dat [medeverdachte 2]
betrokken was het ingelegde geld verdeeld tussen hun drieën, zijn er kosten betaald en is er
niets belegd. [67] [medeverdachte 1] verklaart dat de inleggers niet wisten dat hun ingelegde geld naar
verdachte, [medeverdachte 2] en hemzelf ging. [68] Ook verdachte maakt duidelijk dat het ingelegde geld niet in de eerste plaats was bedoeld om mee te handelen, aangezien het wachten was op de 10 miljoen die wellicht zou komen. [69]
[rechtspersoon 2] had geen baat bij deze “kleintjes”; van de desbetreffende bedragen kon worden opgenomen als voorschot op de toekomstige rendementen. [70]
Bewijsoverweging
Uit al het bovenstaande en in het bijzonder de zojuist weergegeven standpunten van de betrokken verdachten leidt de rechtbank af dat sprake is geweest van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. De wederrechtelijkheid is gegeven doordat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het vertrouwen dat inleggers in het door hen aangeboden beleggingsproduct hadden, in ernstige mate hebben geschonden. Reeds ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten hadden verdachten niet de intentie met de ingelegde bedragen om te gaan zoals was voorgespiegeld. Vanaf het moment dat gelden van de bankrekening van [stichting 1] werden gehaald – veelal korte tijd na de storting door een inlegger – naar een of meer andere bankrekeningen van genoemde verdachten – waarover zij als heer en meester konden beschikken – was vervolgens sprake van bevoordeling van de verdachten. Het uit de (juridische) macht van de inlegger brengen van het door hem ingelegde geld brengt met zich dat sprake is van handelen dat zozeer indruist tegen hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is (en op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is van schending van vertrouwen van de inleggers) dat sprake is van wederrechtelijk handelen waaraan verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich hebben schuldig gemaakt.
Ook als verdachten meenden dat de succesvolle afronding van een andere zakelijke transactie – zoals de overname van het [beleggingsfonds] – op handen was en uit de opbrengst daarvan de inleggers betaald zouden kunnen worden, maakt dat het voorgaande niet anders.
4.3.
Redengevende feiten en omstandigheden feit 3
De stichting [stichting 2] (hierna: [stichting 2]) is op 7 mei 2004 opgericht door medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3]. [71] In die periode zijn beiden op Schiphol geweest bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] hebben toen gezegd dat ze wat inleggers hadden en hebben gevraagd of ze het financieringsmodel van [rechtspersoon 2] mochten gebruiken. Verdachte en [medeverdachte 1] hadden daartegen geen bezwaar en verdachte heeft de sjablonen voor de financieringsvoorstellen aan [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] gegeven. [72] [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] wilden het VCI-concept toepassen, maar dan voor het zuiden van het land. Dat vonden verdachte en [medeverdachte 1] goed. [73] [medeverdachte 1] is gevraagd ook mee te doen in de stichting. Hij wilde echter geen actieve rol. Hij wilde wel een ondersteunende rol spelen in de functie van secretaris. [74]
Het was door de mededelingen van de AFM in de zomer van 2004 duidelijk geworden dat [rechtspersoon 2] moest stoppen. Dat werd door [rechtspersoon 2] ook bevestigd aan de AFM. [75] [medeverdachte 1] en verdachte moesten de problemen bij [rechtspersoon 2] oplossen en zijn gaan zoeken naar mogelijkheden. [76] In de loop van 2004 is verdachte bezig geweest zaken te doen met of met behulp van het [beleggingsfonds]. Op een bepaald moment werd voor verdachte duidelijk dat de zaken met [beleggingsfonds] geen doorgang zouden vinden.
Hij is vervolgens naar alternatieven gaan zoeken en zodoende op 16 december 2004 met [medeverdachte 6], wonende te Oostenrijk, in aanraking gekomen. Verdachte bleef sindsdien met [medeverdachte 6] bezig. [77] Door [medeverdachte 1] is dit gekwalificeerd als een noodsprong om rendement te maken via [medeverdachte 6]. [78]
[medeverdachte 1] wist dat verdachte al langer met [medeverdachte 6] bezig was. De opzet was om met [medeverdachte 6] trading te gaan doen met geld van [stichting 2]. Het rendement zou 10 keer de inleg zijn. Verdachte heeft met [medeverdachte 6] besproken of zijn problemen konden worden opgelost zonder dat direct € 10.000.000 moest worden ingebracht. Dat was begin 2005. Verdachte deelde daarbij mee dat hij kon beschikken over ongeveer € 1.000.000. [medeverdachte 6] stelde verdachte voor met een bedrag van € 1.000.000 mee te doen in het zogenaamde “[beleggingsfonds 2]”. [79]
Er is een contract in het Duits. Als die € 1.000.000 van [stichting 2] zou worden ingelegd, zou een rendement van € 10.000.000 worden uitbetaald aan verdachte. Verdachte heeft het contract aan [medeverdachte 1] gefaxt om hem te informeren. Het was niet de bedoeling dat [medeverdachte 1] het contract aan andere mensen zou laten zien of aan andere mensen zou laten weten dat dit contract er was. [80]
Hierna moest georganiseerd worden dat dit geld werd ingelegd in [stichting 2]. [81]
Vanaf eind 2004 hebben besprekingen plaatsgevonden tussen potentiële inleggers in [stichting 2] enerzijds en, in wisselende samenstelling, [medeverdachte 5], [medeverdachte 3] en verdachte anderzijds. Zes van die inleggers traden gezamenlijk op als de [groepsnaam 1]. [82] Verdachte is door [medeverdachte 3] eind 2004 bij de [groepsnaam 1] geïntroduceerd als de man die met zijn contacten voor het rendement zou zorgen. [83] De mededelingen naar de [groepsnaam 1] werden door verdachte ook wel per sms-bericht gedaan. [84]
Nadat de [groepsnaam 1] een aantal maal bij elkaar was geweest, waarbij uitleg werd gegeven door verdachte, heeft [medeverdachte 3] de potentiële inleggers uitgenodigd voor een bijeenkomst op 24 januari 2005 op zijn kantoor in Roosendaal. [85] [medeverdachte 3] had de betrokkenen uitgenodigd op verzoek van verdachte. De [groepsnaam 1] wilde er meer van weten en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] konden het niet uitleggen. [86]
Van de [groepsnaam 1] was inlegger [slachtoffer 8] niet aanwezig. [87] Wel was aanwezig [slachtoffer 4], die eerder in [rechtspersoon 2] had ingelegd. [88] Vóór de bijeenkomst was de inleggers een rendement van 4,25 voorgespiegeld [89] , maar op de bijeenkomst vertelde verdachte dat een investering binnen een jaar 7,5 maal de eigen inleg zou opleveren. [90] Het inleggeld van de beleggers zou geïnvesteerd worden in de Amerikaanse economie. Er werd gezegd dat de Amerikaanse economie zoveel geld nodig had dat het ingelegde geld 800% rendement zou opleveren. Aan de beleggers werd verteld dat het draaide om een soort bankgarantie en dat zij daardoor hun inleggeld niet kwijt konden raken. Ook werd gezegd dat de beleggers misschien niet met een deal mee zouden kunnen doen, maar dan zouden ze hun geld terugkrijgen. [91]
De [groepsnaam 1] heeft gevraagd of er niet een programma was waarmee sneller rendement was te behalen. Verdachte zei daarop dat er een mogelijkheid was, maar dan moest er wel snel ingestapt worden. Vervolgens heeft verdachte het voorstel uitgelegd, zoals dat is vastgelegd in de offerte voor de inleggers van de [groepsnaam 1]. Verdachte heeft aan [medeverdachte 5] gedicteerd welke condities er in de offerte moesten worden opgenomen. [92]
Het ingelegde geld zou moeten worden overgemaakt naar een Rabobankrekening van [stichting 2] en dan zou het op een geblokkeerde rekening in Engeland worden gestort. Met het geblokkeerde geld zou het rendement gemaakt worden. [93] Aan de aanwezigen werd door verdachte duidelijk gemaakt dat zij hun inleg binnen 4 tot 8 weken zouden terugontvangen. [94]
De desbetreffende offertes van 24 januari 2005 vermeldden onder andere: [95]
- De eigen inbreng dient te worden gestort op de rekening van de Stichting [stichting 2], Rabobank te Ossendrecht;
- De eigen inbreng blijft na storting en acceptatie gedurende een periode van 8 weken geblokkeerd ten behoeve van de o.g.-transactie. De Stichting verplicht zich reeds nu, voor alsdan, om de eigen inbreng terug te storten.
In de definitieve overeenkomst met de inleggers is de laatste bepaling als volgt gewijzigd: [96]
- De eigen inbreng blijft na storting en acceptatie gedurende een periode van maximaal 4 weken geblokkeerd ten behoeve van de o.g.-transactie. De Stichting verplicht zich reeds nu, voor alsdan, om de eigen inbreng terug te storten.
Uiteindelijk hebben de leden van de [groepsnaam 1] in totaal € 600.000 in [stichting 2] ingelegd: [slachtoffer 8] een bedrag van € 100.000, [slachtoffer 11] € 100.000, [slachtoffer 9] € 100.000, [slachtoffer 10] € 150.000 en [slachtoffer 7] € 150.000. Daarnaast werd nog een bedrag van € 150.000 ingelegd door mevrouw[slachtoffer 13]. Deze bedragen (in totaal € 750.000) werden in de periode van 2 tot en met 8 februari 2005 bijgeschreven op de Rabobankrekening van [stichting 2]. [97]
De opzet van verdachte was om met [medeverdachte 6] trading te gaan doen met geld van [stichting 2]. [98] Verdachte, zijn vriendin [vriendin] en [medeverdachte 1] zijn na de stortingen op het kantoor van [medeverdachte 3] in Roosendaal geweest. Dit was op de ochtend van de dag, dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] naar de bank gingen. Verdachte heeft daar uitgelegd hoe het één en ander met [medeverdachte 6] in elkaar stak. Vervolgens hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] de bankgegevens met betrekking tot [medeverdachte 6] gekregen van verdachte en zijn zij naar de bank vertrokken. [99]
Verdachte zei dat het geld niet naar Engeland kon gaan, maar dat het naar Oostenrijk, naar [medeverdachte 6], moest gaan. Verdachte werd hierbij ondersteund door [medeverdachte 1]. Verdachte en [medeverdachte 1] hadden het met z’n tweeën al besproken. [100] Verdachte zei dat [stichting 2] borgstellingen zou krijgen. [101]
[medeverdachte 1] zei dat het niet nodig was [medeverdachte 5] erbij te betrekken. Hij zei dat hij samen met [medeverdachte 3] kon ondertekenen. [medeverdachte 5] zou moeilijk kunnen doen. [102]
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn vervolgens naar de Rabobank in Ossendrecht gereden en hebben daar de volgende overboekingsopdracht ondertekend:
€ 700.000 naar [medeverdachte 6] in Oostenrijk. [103]
Bovendien zijn nog de volgende bedragen overgeboekt:
€ 10.000 naar advocatenkantoor [advocatenkantoor] en
€ 40.000 naar advocatenkantoor [advocatenkantoor]. [104]
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft de feitelijke gang van zaken, zoals hiervoor vermeld, niet betwist. Hij heeft echter als verweer gevoerd dat hij altijd de intentie heeft gehad de bestaande problemen op te lossen en dat dat ook de gedachte was achter de overboeking van de gelden uit [stichting 2] naar [medeverdachte 6]. Hij was ervan overtuigd dat op die manier rendementen konden worden behaald, waarmee de problemen met [rechtspersoon 2] zouden kunnen worden opgelost, terwijl de inleggers in [stichting 2] ook het hun toegezegde rendement zouden ontvangen.
Wat er ook zij van de intentie van verdachte, hij heeft de beleggers uit de [groepsnaam 1] ertoe overgehaald hun geld te beleggen met toezeggingen, waarvan hij van tevoren wist dat hij ze niet ging nakomen.
Verdachte kende de contracten, die op 24 januari 2005 als offerte aan de beleggers werden gepresenteerd. Ze waren immers afgeleid van zijn eigen sjablonen. Op de avond van 24 januari 2005 heeft verdachte bovendien de contracten doen aanpassen met inschakeling van [medeverdachte 5] en verdachte wist dus ook wat er in stond. De contracten vermeldden heel expliciet, wat ook aan de beleggers door verdachte was meegedeeld:
het ingelegde geld zou worden gestort op een geblokkeerde derdenrekening, het geld zou maximaal 4 weken vast staan en daarna zouden de beleggers hun eigen inleg teruggestort krijgen.
De leden van de [groepsnaam 1] zijn op die gronden bewogen om in te leggen. Verdachte was echter daarvoor al van plan om de ingelegde gelden te doen doorstorten naar zijn contact [medeverdachte 6] in Oostenrijk. Zo is het ook gegaan. Daags nadat de gelden waren ingelegd (€ 750.000), is het grootste deel ervan (€ 700.000) doorgestort naar de privé-rekening van [medeverdachte 6] in Oostenrijk. Bovendien is er nog een bedrag van € 50.000 betaald in verband met de aflossing van schulden van [rechtspersoon 2] aan een van de beleggers, [slachtoffer 2] ([slachtoffer 1]).
Verdachte heeft erkend dat het doel van de bijeenkomst op 24 januari 2005 was de toehoorders te bewegen tot het inleggen van geld in [stichting 2]. [105] Ook heeft hij erkend dat hij niet over [medeverdachte 6] heeft gesproken met de mensen van [stichting 2]. Het was zijn bedoeling met “[stichting 2]-resultaten” de [rechtspersoon 2] beleggers terug te betalen. Daarin was het voordeel voor verdachte gelegen alsmede in het feit dat hij daarvan zelf ook zou profiteren; als de handel met [medeverdachte 6] was verlopen, zoals door verdachte verwacht, zou hij daarvan zelf € 5.000.000 beter worden. De beleggers van [stichting 2] wisten echter niet dat hun geld onmiddellijk zou worden doorgeboekt, omdat verdachte hen daarvan bewust niet op de hoogte heeft gebracht.
Verdachte heeft zodoende de beleggers wederrechtelijk bewogen in te leggen, om er zelf beter van te worden.
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden feiten 4 en 5
Aangever [slachtoffer 12] is via medeverdachte [medeverdachte 3] in contact gekomen met verdachte. [medeverdachte 3] had hem verteld dat hij een keer had meegedaan aan een zogenaamde ‘bankleverage’ en dat daarmee forse rendementen behaald konden worden, die hij ook [slachtoffer 12] gunde. [slachtoffer 12] wilde wel meedoen met zo’n bankleverage, waarna [medeverdachte 3] een afspraak heeft gemaakt met verdachte. In de ochtend van 16 augustus 2006 heeft in de woning van verdachte te Nuenen een gesprek plaatsgehad tussen verdachte, [medeverdachte 3] en [slachtoffer 12]. Verdachte heeft bij die gelegenheid uitgelegd hoe bankleverage werkt. Verdachte vertelde [slachtoffer 12] dat hij minimaal € 500.000 moest inleggen en dat het rendement tussen de 30 en 35% zou bedragen, bij een looptijd van 17 augustus 2006 tot en met 31 december 2006. De inleg zou binnen 1 à 2 dagen op de bankrekening van verdachte gestort moeten worden, in verband met de start van het bankleverage programma. Tijdens dit gesprek vertelde [medeverdachte 3] dat hij uit ervaring wist dat er een goed rendement met deze belegging te behalen viel. Verdachte pakte een enveloppe uit een kast en gaf deze aan [medeverdachte 3]. Na dit gesprek, toen [medeverdachte 3] en [slachtoffer 12] in een auto zaten, toonde [medeverdachte 3] aan [slachtoffer 12] drie brieven die in de enveloppe zaten. [106] De drie brieven, waarvan twee op briefpapier van [rechtspersoon 5], zijn gedateerd 15 augustus 2006, gericht aan [medeverdachte 3] en ondertekend door verdachte. [107]
Een van deze brieven (hierna ook: D/1523) is voor akkoord ondertekend door [medeverdachte 3]. Deze brief bevat onder meer de tekst: “Je Luxemburgse vrienden hebben snel gewerkt en bevestig ik hierbij de ontvangst per heden van het overeengekomen bedrag ad € 2.200.000,00 (…) op ABN-Amro rekening [rekeningnummer 1]. Dit bedrag heeft als ‘titel’ lening en zal i.v.m. het schonen van de balans voor 31.12.2006 worden afgelost. Als vergoeding zijn we overeengekomen, de wettelijke rente, vermeerderd met 2% (…) Het bedrag is direct opeisbaar in geval van surseance of faillissement van [rechtspersoon 5].” [108]
De tweede brief (hierna ook: D/1524) bevat onder meer de tekst: “Het onder de titel van lening ontvangen bedrag ad € 2.200.000,00 (…) zal, zoals U inmiddels genoegzaam bekend is, worden ingelegd in een ‘Bank Leverage’ programma. Het rendement zal tussen de 60 en 75% bedragen over de looptijd van 15.08.2006 t/m 31.12.2006 en zal uiterlijk worden uitgekeerd in de 2e week van januari 2007. De uitkering zal, in onderling overleg, plaats vinden aan Uw Luxemburgse Holding, onder aftrek van de overeengekomen vergoeding voor de lening”. [109]
De derde brief bevat onder meer de tekst: “Hierbij verklaar ik, (…) [verdachte], (…) met mijn volledige privé vermogen garant te staan voor het, onder de titel van lening, ontvangen bedrag ad € 2.200.000,00”. [110]
[slachtoffer 12] is direct na het gesprek met verdachte en [medeverdachte 3] naar de bank gegaan om geld vrij te maken.
Nog diezelfde dag, 16 augustus 2006, ontving [slachtoffer 12] per e-mail een drietal aan hem gerichte brieven van verdachte. [111] Deze brieven vertonen grote gelijkenis met voornoemde drie brieven gericht aan [medeverdachte 3], met dien verstande dat hier vermeld is dat [slachtoffer 12] een bedrag van € 600.000 heeft ingelegd en dat het rendement tussen de 30 en 35% zal bedragen. [112]
Op 18 augustus 2006 is € 600.000 door [slachtoffer 12] via een bankrekening van [rechtspersoon 8] overgeschreven op de bankrekening van [rechtspersoon 5]. [113]
Op 18 en 21 augustus 2006 zijn diverse (grote) bedragen van de bankrekening van [rechtspersoon 5] afgeschreven, in totaal voor bijna € 600.000. Deze overschrijvingen hadden niet kunnen plaatsvinden zonder voormelde overschrijving door [slachtoffer 12] van € 600.000. Deze bedragen zijn niet aangewend ten behoeve van de aan [slachtoffer 12] voorgehouden bankleverage, doch ten behoeve van andere (privé) doeleinden. [medeverdachte 3] heeft er € 25.000 van ontvangen. [114] [115]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft in dit verband onder meer verklaard: “Dat klopt, dat (D/1523, D/1524 en D/1526) heeft hij ([verdachte]) gemaakt maar dat is nooit gebeurd. Ik heb helemaal geen rekening in Luxemburg. Dit heeft hij gemaakt om te laten zien als er iemand wilde instappen. Het is een verhaal dat buiten [stichting 2] staat. Dit is zo opgezet dat iemand zou storten. Dit was een soort vertrouwen van dat ik ook gestort zou hebben. In augustus 2006 waren wij nog steeds bezig met het zoeken van inleggers. Deze brief zou ik kunnen laten zien dat er € 2,2 miljoen op de rekening stond. Deze brief is dus vals. [verdachte] heeft deze opgesteld. Ik wist er van. (…) Deze is getoond aan [slachtoffer 12]. Deze heeft daardoor geld ingelegd. Dat geld is overgemaakt naar [verdachte]. Dat was € 600.000,-. (…) Dat geld zou niet naar [medeverdachte 6] gaan en het was mijn bedoeling dat het geld gebruikt ging worden om (…) de [groepsnaam 1] te betalen en ook de fiscus. [verdachte] had gezegd dat het niet naar [medeverdachte 6] hoefde omdat die al deals onderhanden had en als die rond zouden komen dan kwam daar genoeg geld uit om de inleggers van [stichting 2] en[slachtoffer 12] te betalen.” [116]
Verdachte heeft in dit verband onder meer verklaard: “Ik bevestig de verklaring van [medeverdachte 3] en de verklaring van [slachtoffer 12]. Ik heb inderdaad de door u getoonde brieven (D/1523, D/1524 en D/1526) opgemaakt en ondertekend in mijn woning te Nuenen rond de datum van 15 augustus 2006. Wat in de brief voorzien van bijlagennummer D/1523 staat is niet juist. Ik heb het bedrag van 2.200.000 euro in deze brief vermeld als ontvangen om te laten lijken dat ik het bedrag daadwerkelijk had ontvangen. De brief voorzien van bijlagennummer D/1523 is in overleg met [medeverdachte 3] door mij gemaakt om [slachtoffer 12] het bedrag van 600.000 euro te laten storten op brieven met gelijke inhoud als deze brief. Luxemburgse vrienden heb ik in de brief gezet omdat [medeverdachte 3] had gezegd dat het dan net lijkt alsof het bedrag uit Luxemburg is gekomen. (…) De handtekening bij de getypte naam [medeverdachte 3] is de handtekening van [medeverdachte 3], ik heb hem zien ondertekenen. Dit was ook in mijn woning in Nuenen op of nabij 15 augustus 2006. [117] (…) Ik heb tegen [slachtoffer 12] gezegd dat ik een bankleverage had opgelijnd en ik gaf [slachtoffer 12] de mogelijkheid om hierin mee te lopen op basis van dezelfde voorwaarden als [medeverdachte 3], zoals in de brieven aan [medeverdachte 3] bevestigd D/1524. (…) Mijn verhaal naar [slachtoffer 12] toe klopte dus niet want het [beleggingsfonds 2] had al uitgekeerd maar was nog geblokkeerd en [slachtoffer 12] kon daar dus niet meer in deelnemen, dan slechts mee te lopen op het uit te keren rendement.” [118]
Verdachte heeft een en ander ter terechtzitting bevestigd. Ten aanzien van het tenlastegelegde, voor zover hier aan de orde, is door of namens verdachte geen verweer gevoerd. Het tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 (€ 370.000,-)
Op 31 juli 2007 heeft [slachtoffer 12] in een restaurant aan de snelweg bij Roosendaal een gesprek met [medeverdachte 3] gevoerd, over de problemen die [medeverdachte 3] op dat moment kende. [medeverdachte 3] had omvangrijke schulden aan (onder meer) de Belastingdienst en [voetbalclub]. Die schulden bleken in totaal € 370.000,- te bedragen. Tijdens dit gesprek overhandigde [medeverdachte 3] een uitgeprinte e-mail aan [slachtoffer 12], afkomstig van verdachte en gericht aan [medeverdachte 3], alsmede een brief van [medeverdachte 6] gericht aan verdachte. [119] [120] Het e-mailbericht bevat onder meer de tekst: “N.a.v. je verzoek om een schriftelijke verklaring aangaande je investement, tref je bijgaand de status brief die ik vandaag van mijn partner [medeverdachte 6] heb ontvangen. (…) Punt 1: betreft het investment waar ook jij en [slachtoffer 12] aan deelnemen en dus elk moment kan zijn afgewikkeld (…) Je hebt mij aangegeven een cc aan [slachtoffer 12] te geven, omdat jullie vanavond elkaar toch nog spreken.” [121] Zowel dit e-mailbericht als de brief van [medeverdachte 6], waarnaar in de e-mail wordt verwezen, zijn gedateerd 31 juli 2007. [122]
Verdachte heeft op 13 augustus 2007 [medeverdachte 3] en [slachtoffer 12] een e-mail gestuurd, inhoudende dat [medeverdachte 6] van zijn grote investeerders toestemming heeft gekregen het lopende investment om te zetten naar het investment programma en dat afwikkeling in de 3e/4e week van september zou plaatsvinden. [123] [124]
[slachtoffer 12] heeft vervolgens besloten het bedrag van € 370.000 aan [medeverdachte 3] te lenen en heeft daartoe een overeenkomst van geldlening bij de notaris laten vastleggen. [slachtoffer 12] leende dit bedrag aan [medeverdachte 3], omdat hij dankzij [medeverdachte 3] had kunnen deelnemen aan de bankleverage. [125] Verder heeft, naast ook voornoemde e-mail van verdachte en brief van [medeverdachte 6] van 31 juli 2007, voor [slachtoffer 12] meegespeeld dat verdachte hem telefonisch had meegedeeld dat [medeverdachte 3] en hij hun ingelegde geld in oktober zouden terugkrijgen, zodat [medeverdachte 3] dan in staat zou zijn het geleende geldbedrag van € 370.000 terug te betalen. [126]
Op 24 augustus 2007 is € 370.000 van [rechtspersoon 4] overgeschreven op een bankrekening van [medeverdachte 3]. [127] [128]
Verdachte heeft in dit verband onder meer verklaard: “Het klopt dat [slachtoffer 12] mij gebeld heeft omdat hij van [medeverdachte 3] een verzoek voor een lening had gekregen. Ik heb de vraag van [slachtoffer 12] positief beantwoord over het feit dat er een afwikkeling aanstaande was voor zijn belegging en dat er geld zat aan te komen. (…) Vooraf had [medeverdachte 3] mij geïnformeerd dat [slachtoffer 12] zou kunnen bellen in verband daarmee. (…) Ik wist dat de informatie die ik [slachtoffer 12] gaf van belang was voor zijn beslissing over de lening aan [medeverdachte 3].” [129]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft in dit verband onder meer verklaard: “Vooraf heb ik [verdachte] gevraagd mij te helpen bij het verkrijgen van mijn lening van € 370.000 die ik van [slachtoffer 12] wilde verkrijgen. [verdachte] zei mij dat [slachtoffer 12] bij hem mocht informeren en dat hij dan datgene zou vertellen zoals [slachtoffer 12] tegenover u heeft verklaard. Het klopt dus in de verklaring van [slachtoffer 12] het gedeelte ten aanzien van de suggesties die zijn gewekt over het uitbetalen van het [beleggingsfonds 2] aan mij en aan hem. (…) Ik liet papieren aan [slachtoffer 12] zien in het kader van geruststelling over terugbetaling van zijn geld en mijn geld. Met “mijn geld” bedoel ik mijn geïnvesteerde geld in [rechtspersoon 2] (…) Het document D/1594 heb ik van [verdachte] gekregen.” [130]
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte geen bemoeienis heeft gehad met de geldlening aan [slachtoffer 12]. De documenten D/1523 en D/1524 zijn niet in dit verband door verdachte opgemaakt of aan [slachtoffer 12] getoond. Verdachte heeft slechts in dit kader tegen [slachtoffer 12] gezegd dat het geld van [medeverdachte 6] (investment) aanstaande was, in overeenstemming met zijn stellige overtuiging. De in de tenlastelegging genoemde e-mails zijn evenmin oplichtingsmiddelen, nu de inhoud daarvan niet vals is en verdachte niet wist dat [medeverdachte 3] deze aan [slachtoffer 12] ging tonen. Ook de overige in de tenlastelegging opgenomen oplichtingsmiddelen zijn weersproken en subsidiair het medeplegen.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
De raadsvrouw stelt ten onrechte dat de in de tenlastelegging genoemde e-mails geen valse inhoud bevatten en dat verdachte niet wist dat [medeverdachte 3] deze aan [slachtoffer 12] ging tonen. In zijn e-mail van 31 juli 2007 gericht aan [medeverdachte 3] heeft verdachte het over “het investment waar ook jij en [slachtoffer 12] aan deelnemen”. Niet ter discussie staat dat verdachte met “[slachtoffer 12]” [slachtoffer 12] bedoelt en met “investment” het [beleggingsfonds 2] waar [medeverdachte 6] mee bezig zou zijn. De inhoud van deze zinsnede is onmiskenbaar onjuist, nu [medeverdachte 3], aan wie de e-mail gericht is, niet aan dit investment meedeed, nog daargelaten dat ook het ingelegde geld (€ 600.000) van [slachtoffer 12] niet daarvoor was aangewend. De onjuistheid van deze informatie was zowel bekend bij de verzender van de e-mail, verdachte, als de ontvanger ervan, hetgeen beiden over en weer van elkaar wisten. Daaruit kan worden afgeleid dat deze informatie ten doel had een derde te misleiden. Uit de laatste zin van de e-mail blijkt vervolgens dat [slachtoffer 12] deze derde is, daar verdachte doet blijken dat hij ervan op de hoogte is dat [medeverdachte 3] die avond met [slachtoffer 12] heeft afgesproken en hem een kopie van de e-mail zal geven. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat deze e-mail, althans wat betreft het aangehaalde gedeelte ervan, valselijk is opgemaakt teneinde [slachtoffer 12] ertoe te bewegen [medeverdachte 3] een geldlening te verstrekken. Dat verdachte en [medeverdachte 3] er mogelijk echt in hebben geloofd dat [medeverdachte 6] spoedig tot afwikkeling van het [beleggingsfonds 2] zou komen, doet er niet aan af dat hier sprake is van oplichting, te weten door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 12] ertoe bewegen € 370.000 af te geven. Op de achtergrond spelen ook de valse documenten D/1523 en D/1524 een rol, al heeft de raadsvrouw terecht opgemerkt dat deze documenten niet zijn opgemaakt teneinde de onderhavige lening te bewerkstelligen. De e-mail van 31 juli 2007 borduurt voort op de oplichting van een jaar eerder, daar verwezen wordt naar het [beleggingsfonds 2] waar [slachtoffer 12] in 2006 aan kon deelnemen, zo werd hem door verdachte en [medeverdachte 3] destijds voorgespiegeld. Een en ander leidt tot de slotsom dat verdachte en [medeverdachte 3] in een nauwe en bewuste samenwerking tot onderhavig misdrijf zijn gekomen, zodat sprake is van medeplegen. Ook dit deel van het tenlastegelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Vrijspraak feit 1 (criminele organisatie)
Aan verdachte is onder meer ten laste gelegd dat hij gedurende de periode van 1 juli 2003 tot en met 9 september 2007 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Van de zijde van de officier van justitie is het daarmee gekozen standpunt – samengevat weergegeven – als volgt toegelicht: verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] besloten eind 2003 een aan anderen ontleend financieringsconcept te gaan uitwerken. Daartoe werd een onderlinge rolverdeling afgesproken, een vennootschap opgericht en de bankrekening van [stichting 1] van medeverdachte [medeverdachte 1] aangewend voor de ontvangst van ingelegde gelden. Medeverdachte [medeverdachte 4] is gevraagd naar inleggers te zoeken; dat heeft hij gedaan, waarbij hij bovendien ook een rol speelde in de voorlichting over het aangeboden product. In strijd met wat de inleggers van gelden werd voorgespiegeld vloeide het geld grotendeels naar verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die het ten eigen bate hebben uitgegeven. Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft eveneens een rol gespeeld in de criminele organisatie, met name vanaf het moment waarop hij samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] deel ging uitmaken van het bestuur van de eveneens voor het ontvangen van gelden van inleggers in het leven geroepen [stichting 2] en omdat hij actief participeerde op de avond van 24 januari 2005 toen verdachte op het kantoor van medeverdachte [medeverdachte 3] een aantal van diens relaties een voorstelling van zaken presenteerde die leidde tot de inleg van forse geldbedragen. Die geldbedragen bleven evenmin – en daarmee anders dan was afgesproken – als zekerheid op de desbetreffende rekening staan. Voortbordurend op de beleggingspropositie in “[rechtspersoon 2]” en “[stichting 2]” hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] ook in 2006 en 2007 nog geldbedragen weten te ontfutselen aan een relatie van [medeverdachte 3]. Omdat een (overigens relatief klein) gedeelte van dit geld is aangewend om eerdere inleggers gedeeltelijk schadeloos te stellen is sprake van voortzetting van een patroon, aldus de officier van justitie.
Met betrekking tot de misdrijven waarop de organisatie volgens de omschrijving in de tenlastelegging het oog had is van de zijde van het openbaar ministerie behalve op de afzonderlijk ten laste gelegde oplichtingen en valsheden de nadruk gelegd op overtreding – door alle verdachten van deelneming aan de criminele organisatie – van artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992. In dat artikel was het zonder vergunning aantrekken van en bemiddelen in op termijn opvorderbare gelden verboden verklaard. Voor het geval een in de organisatie te plaatsen verdachte zou worden vrijgesproken van oplichting, is verduistering opgenomen bij de misdrijven waarop de organisatie – mede – het oog had.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat, wat er ook zij van het opereren in georganiseerd verband voor enige tijd en in enige samenstelling, niet gezegd kan worden dat de beschuldiging een essentiële toevoeging betreft aan wat verdachte overigens al verweten wordt (medeplegen van een aantal oplichtingen), nu met de in artikel 140 Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen strafbepaling vooral wordt gedoeld op goed georganiseerde, min of meer geoliede organisaties die op een meer structurele wijze opereren dan is geschied in onderhavige zaak en waarbij sprake is van aantasting van de openbare orde.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten.
Wil sprake kunnen zijn van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr, dan moet daarin een gestructureerd samenwerkingsverband aanwijsbaar zijn waarin de deelnemers in een zekere duurzaamheid, met enige continuïteit samenwerken. Ofschoon het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die deel uitmaken van de organisatie, dient men – om deelnemer te zijn – wel te behoren tot de organisatie en een aandeel te hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie dan wel die gedragingen te ondersteunen. Deelneming aan de organisatie is hier de strafbaar gestelde gedraging. Deze vorm van deelneming vereist niet het meedoen aan door de organisatie beoogde misdrijven, zelfs opzet op die misdrijven is niet vereist. Wel is voor wetenschap van de deelnemer dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, opzet in onvoorwaardelijke zin vereist. De georganiseerdheid van het verband met de gerichtheid op het plegen van misdrijven leidt er toe dat de deelnemers aan de organisatie gebonden raken en zich daaraan overigens ook niet eenvoudig ongestraft kunnen onttrekken.
Het bepaalde in artikel 140 Sr betreft de verwoording van een zelfstandig strafbaar feit. Dat betekent, dat van het begaan van dat strafbare feit reeds sprake kan zijn als (nog) geen (andere) strafbare feiten zijn gepleegd, maar wel het oogmerk daartoe bestaat alsmede deelneming in de eerder omschreven betekenis. Ofschoon het plegen van misdrijven niet het enige en ook niet het einddoel van de organisatie hoeft te zijn, moet deze wel het naaste doel hebben misdrijven te plegen. Dus ook het (trachten te) bereiken van een op zichzelf legitiem doel met ongeoorloofde middelen kan onder de reikwijdte van de verbodsbepaling van artikel 140 Sr vallen. Aan het bestaan van een organisatie als waarvan hier sprake is, worden derhalve andere eisen gesteld dan welke gelden voor het bewijs van deelneming aan strafbare feiten. Maar ook kunnen deze uiteenlopende eisen meebrengen, dat vrijspraak van betrokkenheid bij een concreet ten laste gelegd feit nog niet betekent dat tevens vrijspraak moet volgen van deelneming aan de criminele organisatie in het verband waarvan dat strafbare feit zou zijn begaan. Omgekeerd brengt de “meerwaarde” van toevoeging van verdenking van deelneming aan een dergelijke organisatie mee, dat bewezenverklaring van de tevens geformuleerde verdenkingen van betrokkenheid bij het medeplegen van specifieke delicten niet automatisch tot bewezenverklaring van deelneming aan de organisatie leidt.
De vraag die met inachtneming van deze algemene uitgangspunten en criteria in casu beantwoord moet worden is of uit de verzameling van gegevens die als de resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het strafdossier alsmede uit de informatie die het onderzoek ter terechtzitting heeft opgeleverd, in voldoende mate onderbouwd kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een samenwerkingverband van een aard en duur, dat voldaan wordt aan de hierboven voor het bestaan van een criminele organisatie gestelde voorwaarden. Ofschoon het bestaan van enig samenwerkingsverband niet wordt betwist van de zijde van verdachte, zal desondanks – gelet op hetgeen verdachte is ten laste gelegd – onderzocht en vastgesteld moeten worden of sprake is geweest van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
In het licht van de geldende criteria dringt zich dan de vraag op of er voldoende samenhang in het handelen van de veronderstelde deelnemers – in de vorm van voortdurende coördinatie en afstemming met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke verboden doel van de organisatie alsmede participatie daarin – zichtbaar is geworden. Voor de beantwoording van die vraag moet gezocht worden naar aanwijzingen of aanknopingspunten dat de veronderstelde deelnemers zich bewust waren van hun rol of taak in het geheel, zoals te vinden zouden zijn in de aard en frequentie van onderlinge afspraken en contacten. Uiteraard kunnen tot het bewijs van een dergelijke bewuste betrokkenheid ook bijdragen bewijsmiddelen die reeds dienen als redengevende feiten en omstandigheden voor bewezenverklaring van naast die van deelneming aan de criminele organisatie ten laste gelegde feiten.
Waardering van alle onderzoeksbevindingen leidt de rechtbank tot de vaststelling dat het de deelnemers aan het aanvankelijke samenwerkingsverband (verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]) was te doen om het verwerven van een inkomen door middel van activiteiten in de financiële wereld. Dat daarbij het oog niet in de eerste plaats gericht was op de naleving van wettelijke voorschriften komt hen te staan op een strafrechtelijke veroordeling, maar vormt op zichzelf onvoldoende fundering voor de vaststelling dat hun gedragingen plaatsvonden in het georganiseerde verband als bedoeld in artikel 140 Sr. De vervulling van het centrale vereiste van een gestructureerd samenwerkingsverband waarin met enige continuïteit in een zekere duurzaamheid wordt samengewerkt, valt daarin immers niet te zien. Aan een mogelijke vervulling van dat vereiste wordt tevens afbreuk gedaan door de volgende aspecten:
- medeverdachte [medeverdachte 2] verdween al medio 2004 uit beeld;
- geen van de andere verdachten heeft hem daarop aangesproken;
- medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] vormden weliswaar het bestuur van de [stichting 2] maar de rechtbank maakt hen niet het verwijt zich in dat verband te hebben bezig gehouden met het oplichten van inleggers en
- aannemelijk is geworden dat in de ten laste gelegde periode serieus bedoelde pogingen zijn ondernomen de inleggers schadeloos te stellen.
Ook de wijze waarop onderling werd gecommuniceerd en stukken werden bewaard en beschikbaar gehouden, is niet in overeenstemming met het heimelijke karakter dat een criminele organisatie eigen is. De wijze waarop verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] in 2006 en 2007 nog een slachtoffer hebben gemaakt, bevestigt qua modus operandi weliswaar het beeld van een hardnekkige oplichtingspraktijk, maar kan niet gelden als een aanwijzing voor het voortbestaan van een al eerder begonnen criminele organisatie nu voor het bestaan van een dergelijke organisatie onvoldoende harde aanwijzingen of aanknopingspunten te vinden zijn.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat uit het samenstel van feiten en omstandigheden die het onderzoek heeft opgeleverd niet de conclusie te trekken valt dat verdachte en (afhankelijk van de gekozen periode: een of meer van) zijn medeverdachten hebben deelgenomen aan een organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven.
4.6.
Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de als feiten 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 2:
hij, op tijdstippen in de periode van 1 juli 2003 tot en met 1 oktober 2004, te Schiphol en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van
verdichtsels, meerdere personen (inleggers en/of investeerders) heeft bewogen en/of doen bewegen tot de afgifte van geld, waaronder:
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor een bedrag van euro 200.000, en
- [slachtoffer 3] voor een bedrag van euro 200.000, en
- [slachtoffer 4] voor een bedrag van euro 250.000, en
- [slachtoffer 5] voor een bedrag van euro 60.000,en
- [slachtoffer 6] voor een bedrag van euro 90.000,
hebbende verdachte en/of zijn mededaders, - zakelijk weergegeven - telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid aan onder andere bovengenoemde (rechts)personen:
- voorgewend dat [rechtspersoon 2] een bedrijf was dat ingelegde/geïnvesteerde gelden investeerde/belegde, en
- voorgewend dat met de inleg een grotere lening zou worden aangegaan met een
gegarandeerd rendement van 9% of 11% en een looptijd van 12 jaar, en
- voorgewend dat het bruto leenbedrag in depot zou worden aangehouden tegen een hoog rendement van 11%, en
- voorgewend dat na 12 weken, als de lening was afgesloten, een groot deel uit het depot zou vrijkomen, en
- voorgewend dat de inleggers/investeerders gegarandeerd de inleg terug zouden krijgen, en
- voorgewend dat de ingelegde/geïnvesteerde gelden door [rechtspersoon 2] en/of [stichting 1] (gedurende een periode van 12 maanden) zou(den) worden beheerd op een geblokkeerde bankrekening, en
- voorgewend dat niet met het ingelegde/geïnvesteerde geld zelf werd belegd, maar dat het alleen diende om mee te kunnen doen in de leverage,
waardoor onder andere bovengenoemde (rechts)personen zijn bewogen tot de afgifte van geld;
Feit 3.
hij, op tijdstippen in de periode vanaf 1 mei 2004 tot en met 11 februari 2005 te Roosendaal, althans in Nederland, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere personen heeft bewogen en/of doen bewegen tot de afgifte van geld, waaronder:
- [slachtoffer 7] voor een bedrag van euro 150.000, en
- [slachtoffer 8] voor een bedrag van euro 100.000, en
- [slachtoffer 9] voor een bedrag van euro 100.000, en,
- [slachtoffer 10] voor een bedrag van euro 150.000, en
-[slachtoffer 11] voor een bedrag van euro 100.000,
hebbende verdachte, - zakelijk weergegeven – telkens opzettelijk valselijk en in strijd met
de waarheid aan onder andere bovengenoemde personen,
- voorgewend dat de ingelegde gelden zouden worden doorgestort naar een geblokkeerde rekening in Engeland, en
- voorgewend dat er sprake was van een bankgarantie waardoor de inleggers hun geld niet kwijt konden raken, en
- voorgewend als er niet meegedaan kon worden met de deal, de inleggers hun geld terug zouden krijgen, en
- voorgewend dat de ingelegde gelden werden geïnvesteerd in de Amerikaanse economie waardoor met elke euro 8 keer zoveel kon worden geleend, en
- voorgewend dat de ingelegde gelden binnen een jaar 7,5 maal de eigen inleg zouden opleveren, en
- voorgewend dat de lening binnen 4 tot 8 weken zou worden terugbetaald,
waardoor bovengenoemde personen zijn bewogen tot de afgifte van geld;
Feit 4.
hij, op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 20 augustus 2006,te Nuenen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 12], heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van euro 600.000, hebbende verdachte en/of zijn mededader, - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid onder andere:
voorgewend dat medeverdachte [medeverdachte 3] al eerder had meegedaan in een bank leverage programma en daarmee goede rendementen had behaald, en
voorgewend in een brief van [rechtspersoon 5] aan mede-verdachte [medeverdachte 3] dat [rechtspersoon 5] op 15 augustus 2006 het overeengekomen bedrag van euro 2.200.000,- op de bankrekening (ABN-Amro rekening [rekeningnummer 1]) van [rechtspersoon 5] had ontvangen en
voorgewend in een brief van [rechtspersoon 5] aan mede-verdachte [medeverdachte 3] dat het ten titel van lening ontvangen bedrag van euro 2.200.000,- ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 3] zou worden ingelegd in een Bank Leverage programma, en
voorgewend in een brief van [rechtspersoon 5] aan mede-verdachte [medeverdachte 3] dat het rendement minimaal 60% en maximaal 75% zou bedragen over de looptijd van 15 augustus 2006 tot en met 31 december 2006, en
- voorgewend in een gesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte met [slachtoffer 12] (G011, p 2) en in een brief van 16 augustus 2006 aan [slachtoffer 12] (D/1587) dat het rendement 30% a 35% zou zijn over de looptijd van 17 augustus 2006 tot en met 31 december 2006 en dat dit rendement uiterlijk zou worden uitgekeerd in de tweede week van januari 2007, en
voorgewend dat er minimaal euro 500.000,- moest worden ingelegd om te kunnen deelnemen, en
voorgewend dat het in te leggen bedrag of het bedrag ad € 600.000 zou worden ingelegd in een bank leverage programma,
waardoor [slachtoffer 12] is bewogen tot de afgifte van geld;
en
hij, op tijdstippen in de periode van 31 juli 2007 tot en met 1 september 2007 te Nuenen en Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [rechtspersoon 4], heeft bewogen tot de afgifte van geld, te weten een geldbedrag van euro 370.000,-, hebbende verdachte en zijn mededader, - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid onder andere:
voorgewend dat de geldlening van euro 370.000,- in of omstreeks oktober 2007 zal zijn terugbetaald en dat (een) eerdere investering(en) daarvoor genoeg zekerhe(i)d(en) bood/boden, en
voorgewend (in documenten en een telefoongesprek) dat het ten titel van lening ontvangen bedrag van euro 2.200.000,- ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte 3] was ingelegd in hetzelfde bank leverage programma als waarin ten behoeve van [slachtoffer 12] was ingelegd en dat het programma in september 2007 zou uitkeren en de gelden/rendementen in september 2007 beschikbaar zouden komen,
waardoor [rechtspersoon 4] is bewogen tot de afgifte van geld;
Feit 5.
hij, op of omstreeks 16 augustus 2006 te Nuenen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften als waren zij echt en onvervalst, te weten brieven van [rechtspersoon 5] (D-1523 en/of D-1524) - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen -
bestaande dat gebruik maken hieruit dat hij, verdachte en/of zijn mededader vorenbedoelde geschriften, heeft/hebben verstrekt en/of getoond aan de heer [slachtoffer 12], bestaande die valsheid hierin dat in voornoemde geschriften onder meer in strijd met de waarheid is vermeld:

D-1523

- dat [rechtspersoon 5] op 15 augustus 2006 het overeengekomen bedrag van euro 2.200.000,- op de bankrekening van [rechtspersoon 5] (ABN-Amro rekening [rekeningnummer 1]) ontvangen heeft, en
- dat dit bedrag als 'titel' lening heeft en in verband met het schonen van de balans voor 31 december 2006 zal worden afgelost, en dat als vergoeding overeengekomen is de wettelijke rente vermeerderd met 2%, en

D-1524

- dat het ten titel van lening ontvangen bedrag van euro 2.200.000,- zal worden ingelegd in een Bank Leverage programma, en
- dat het rendement tussen de 60% en 75% zal bedragen over de looptijd van 15 augustus 2006 tot en met 31 december 2006, en
- dat de uitkering in onderling overleg zal plaats vinden aan de Luxemburgse Holding van
medeverdachte [medeverdachte 3];
en
hij, op of omstreeks 15 augustus 2006 te Nuenen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, brieven van [rechtspersoon 5] zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader in bovengenoemde
brieven opgenomen en vermeld onder andere

D-1523

- dat [rechtspersoon 5] op 15 augustus 2006 het overeengekomen bedrag van euro 2.200.000,- op de bankrekening van [rechtspersoon 5] (ABN-Amro rekening [rekeningnummer 1]) ontvangen heeft, en
- dat dit bedrag als 'titel' lening heeft en in verband met het schonen van de balans voor 31 december 2006 zal worden afgelost, en dat als vergoeding overeengekomen is de wettelijke rente vermeerderd met 2%, en
- dat als zekerheid voor deze lening een garantstelling in privé is afgegeven door medeverdachte [verdachte], en

D-1524

- dat het ten titel van lening ontvangen bedrag van euro 2.200.000,- zal worden ingelegd in een Bank Leverage programma, en
- dat het rendement tussen de 60% en 75% zal bedragen over de looptijd van 15 augustus 2006 tot en met 31 december 2006, en
- dat de uitkering in onderling overleg zal plaats vinden aan de Luxemburgse Holding van
medeverdachte [medeverdachte 3];
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5.
Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Feit 3:
oplichting, meermalen gepleegd
Feit 4:
medeplegen van oplichting
Feit 5:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, meermalen gepleegd;
alsmede;
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
6.
Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7.
Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 17 juni 2013 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode – daarbij veelal samenwerkend met anderen – bezig gehouden met het oplichten van personen, van wie grote bedragen werden verkregen waarmee zou worden meegedaan in een financieringsconcept, dat tot gigantische rendementen zou kunnen leiden. Door zijn kennis van de materie enerzijds en de aan inleggers voorgehouden garanties anderzijds slaagde hij er in – in een aantal gevallen samen met anderen – bedoelde bedragen ter beschikking te krijgen op een bankrekening waar deze niet – zoals voorgespiegeld – gereserveerd of geblokkeerd bleven, maar grotendeels ten goede kwamen aan hemzelf en zijn mededaders.
Met de zojuist bedoelde activiteiten is verdachte – samen met twee mededaders – begonnen in 2004. Vanuit de gedachte dat het mogelijk moest zijn een mooi inkomen te verwerven door middel van activiteiten in de financiële wereld, werden gelden aangetrokken. Nadat die gelden waren ingelegd, werden die niet in de eerste plaats bestemd werden om daarmee te handelen, maar werden ze in verband met diverse persoonlijke doeleinden naar eigen bankrekeningen overgeboekt. Toen inleggers – die in de meeste gevallen aanzienlijke geldbedragen hadden ingelegd, in totaal ruim € 1.300.000 – zich begonnen te beroepen op de gemaakte afspraken, die inhielden dat zij na korte tijd rendementen tegemoet konden zien, is verdachte niet ten halve gekeerd, maar juist doorgegaan met het bewegen van een aantal nieuwe investeerders grote bedragen in te leggen. Anders dan deze investeerders – allen afkomstig uit de zakelijke kennissenkring van een van de personen die reeds eerder hadden ingelegd – werd voorgespiegeld, was het eerste en voornaamste doel het oplossen van de problemen die waren gerezen in verband met het niet kunnen nakomen van toezeggingen aan de eerste reeks inleggers.
Ook waar het betreft de ontevredenheid van deze inleggers, die niet het in het vooruitzicht gestelde rendement ontvingen en evenmin hun eigen inleg van in totaal € 750.000 terugontvingen, zoals was toegezegd, herhaalt de geschiedenis zich. Met die ontevredenheid krijgt in het bijzonder de persoon te maken, die zijn zakelijke kennissenkring had aangeboord. Met hem heeft verdachte zich vervolgens, schuldig gemaakt aan het tot tweemaal toe oplichten van een van diens voormalige werknemers, die door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot de afgifte van grote geldsommen, in 2006 een bedrag van € 600.000 en in 2007 een bedrag van € 370.000. Verdachte en zijn mededader hebben zich daarbij in 2006 bediend van valse documenten, vervaardigd met het doel het slachtoffer ervan te overtuigen dat zijn geld in goede handen zou zijn en dat hij daarmee een fors rendement zou verkrijgen, terwijl zij het aldus opgewekte vertrouwen geenszins konden waarmaken en het geld aanwendden voor het oplossen van hun eigen problemen.
Door het handelen van verdachte is het vertrouwen dat in het financiële en economische verkeer gesteld moet kunnen worden in zakenpartners alsmede in de juistheid van de inhoud van stukken zoals overeenkomsten, in ernstige mate aangetast.
Ter terechtzitting heeft verdachte zijn verhaal verteld en inzicht willen geven in zijn visie en de theoretische haalbaarheid van de voorgestelde financiële constructie benadrukt. Dat heeft hij op een consistente wijze gedaan en daarbij aannemelijk gemaakt, dat het niet de vooropgezette bedoeling is geweest, dat de inleggers hun geld voorgoed zouden kwijtraken.
Het ontbreken van die bedoeling neemt echter niet weg, dat verdachte in zijn werkwijze zijn eigen belangen voortdurend heeft laten prevaleren boven die van de inleggers op basis van wier geld hij voorwendde handel te drijven. Daarnaast wordt verdachte’s werkwijze daardoor gekenmerkt, dat hij gebruik heeft gemaakt van constructies waardoor anderen de eerste klappen opvangen doordat zij formeel betrokken zijn bij het ingezette investeringsvehikel.
Bij de bepaling van de strafsoort en strafmaat is van belang dat de feiten waarvoor verdachte bij dit vonnis veroordeeld wordt, zes tot bijna tien jaar geleden hebben plaatsgevonden, al kan deze lange duur niet uitsluitend het openbaar ministerie worden aangerekend. Met name dit tijdsverloop, maar in samenhang bezien met al het voorgaande, leidt tot de slotsom dat de rechtbank het niet passend acht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zij zal volstaan met een vooralsnog niet ten uitvoer te leggen gevangenisstraf van enige duur en daarnaast een taakstraf van het maximale aantal uren opleggen.
Een overweging die de rechtbank bij de bepaling van dit sanctiepakket heeft laten gelden, is ook dat verdachte – gelet op hetgeen de rechtbank zal beslissen met betrekking tot de positie van de benadeelde partijen die zich hebben gevoegd in het geding over de strafzaak – voorlopig niet verlost zal zijn van de financiële pijn van zijn handelen.
8.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Vordering [slachtoffer 12]
De benadeelde partij heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie door middel van een op 4 juli 2011 ingezonden voegingsformulier opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.352.365,70 aan materiële schade die verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 januari 2007.
De benadeelde partij is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting verschenen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake van de materiële schade toewijsbaar is tot het bedrag van € 970.000, vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd ook de corresponderende schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt verdediging
Bij gelegenheid van haar pleidooi heeft de raadsvrouw van verdachte zich onder meer op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat een deel van de schade (betrekking hebbend op de lening van € 370.000) niet door [slachtoffer 12] als natuurlijk persoon zou zijn geleden, maar door zijn bedrijf, [rechtspersoon 4]. Ten aanzien van het resterende deel van de vordering zou de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Nadere ontwikkelingen
De officier van justitie heeft bij de zojuist weergegeven stand van opvattingen contact opgenomen met de benadeelde partij, die per e-mail van 10 september 2013 heeft laten weten dat de vordering geacht moest worden te zijn ingediend door [rechtspersoon 4], waarvan hij directeur en grootaandeelhouder is.
Bij e-mailbericht van 12 september 2013 heeft de officier van justitie namens de benadeelde partij aan de rechtbank en de raadsvrouw laten weten dat de vordering zou moeten worden gesplitst. Een bedrag van € 600.000 betreft schade die [slachtoffer 12] als natuurlijk persoon heeft geleden en schade voor een bedrag van € 370.000 is geleden door [rechtspersoon 4]. Zo moeten de vorderingen ook gelezen worden, aldus de officier van justitie.
Als bijlagen bij dat e-mailbericht zijn dienovereenkomstig strekkende verklaringen van de respectieve benadeelde partijen ([slachtoffer 12] privé en [rechtspersoon 4]) toegevoegd. Bovendien werden door beide benadeelde partijen nieuwe voegingsformulieren ingediend.
Ter terechtzitting van 17 september 2013 heeft de verdediging nogmaals geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van € 600.000 dient te worden toegewezen ten gunste van [slachtoffer 12] privé en die van € 370.000 ten gunste van [rechtspersoon 4].
Oordeel rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Ontvankelijkheid
Allereerst dient te worden beoordeeld of de benadeelde partijen kunnen worden ontvangen.
a. De vordering van [slachtoffer 12] als natuurlijk persoon.
Een benadeelde partij kan zich in het strafgeding voegen met een vordering tot schadevergoeding. Die voeging kan plaatsvinden uiterlijk tot het moment waarop de officier van justitie in de gelegenheid wordt gesteld het requisitoir te houden. Dat houdt in dat de bij e-mail van 12 september 2013 toegezonden voegingsformulieren buiten beschouwing dienen te blijven. Deze zijn immers na bedoeld moment toegezonden.
Uitgangspunt is daarom het voegingsformulier, zoals ingediend op 4 juli 2011. De wet geeft geen antwoord op de vraag tot welk moment een vordering van de benadeelde partij kan worden gewijzigd of verminderd. Mede gelet op de belangen van slachtoffers acht de rechtbank in beginsel een wijziging of vermindering van de vordering toelaatbaar in elk stadium van de strafprocedure, echter slechts indien de verdediging in de gelegenheid is gesteld om op die wijziging of vermindering te reageren. In deze zaak is de verdediging na het toezenden van het e-mailbericht van 12 september 2013 op 17 september 2013 ter terechtzitting in de gelegenheid gesteld op de wijziging en de vermindering van de eis te reageren. Dat houdt in dat [slachtoffer 12] ontvankelijk is in zijn vordering.
b. De vordering van [rechtspersoon 4]
De vraag is of het voegingsformulier, zoals dat door [slachtoffer 12] is ingediend op 4 juli 2011, geacht kan worden te gelden als gedeeltelijk door [rechtspersoon 4] te zijn ingediend. [rechtspersoon 4] stelt zich via haar directeur op het standpunt dat sprake is van een vergissing: de lening van € 370.000 is niet door [slachtoffer 12] als privépersoon, maar door de vennootschap verstrekt.
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad (11 december 1998, NJ 1999/269 en 14 december 2007, NJ 2008/10) is in een civiele procedure rectificatie van de aanduiding van de eisende rechtspersoon in de inleidende dagvaarding mogelijk, als het gaat om een vergissing en die vergissing voor de gedaagde kenbaar was, de gedaagde door deze vergissing en een rectificatie daarvan niet wordt benadeeld of in zijn verdediging geschaad, en de rectificatie tijdig plaatsvindt.
De rechtbank acht deze rechtspraak van overeenkomstige toepassing op de procedure van de vordering van een benadeelde partij in het strafgeding. In de onderhavige zaak doet zich echter de omstandigheid voor dat niet slechts de aanduiding van de eisende partij dient te worden gewijzigd in een andere, maar ook nog dat dat slechts voor een deel van de vordering geldt. Een dergelijke aanpassing van de vordering acht de rechtbank niet toelaatbaar.
Dat houdt in dat voor zover bedoeld is met het voegingsformulier van 4 juli 2011 ook een vordering in te stellen namens [rechtspersoon 4], dat naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk is.
zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Inhoudelijk oordeel vordering [slachtoffer 12]
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 12] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit 4 door de handelingen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Door de oplichting van verdachte heeft de benadeelde partij op 16 augustus 2006 € 600.000 overgemaakt aan [rechtspersoon 5]. Dit bedrag zou volgens de overeenkomst worden besteed om te worden ingelegd in een bankleverage programma. De uitkering zou volgens de overeenkomst uiterlijk in de tweede week van januari 2007 plaatsvinden en de inleg van € 600.000 zou uiterlijk 31 december 2006 worden afgelost. Vaststaat dat er nimmer aan [slachtoffer 12] is terugbetaald.
Na vermindering van eis bij e-mailbericht van 12 september 2013 heeft de benadeelde partij zijn vordering beperkt tot deze niet terugbetaalde inleg. Voormeld bedrag van € 600.000 is dan ook toewijsbaar, evenals de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 augustus 2006.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is, omdat onduidelijk zou zijn of de benadeelde partij deze schade in privé heeft geleden. [slachtoffer 12] acht zichzelf de benadeelde en de besprekingen over de inleg vonden plaats met [slachtoffer 12]. Het eerste gesprek met medeverdachte [medeverdachte 3] was bij [slachtoffer 12] thuis en het tweede gesprek was bij verdachte thuis. Er is geen sprake van geweest dat de gelden door zijn BV zouden worden ingelegd. De bevestiging van de ontvangst van de inleg door verdachte is ook aan [slachtoffer 12] privé gericht en niet aan zijn BV. Ten slotte heeft [slachtoffer 12] ook in privé de bevestiging ondertekend en niet namens zijn BV.
Het feit dat het bedrag door [rechtspersoon 8] (waarvan [slachtoffer 12] directeur en enig aandeelhouder is) is overgemaakt, maakt dat niet anders; een schuld kan immers ook door een ander worden voldaan (artikel 6:30 Burgerlijk Wetboek). Hoe [slachtoffer 12] een en ander intern met deze vennootschap heeft afgehandeld doet voor de beoordeling van de vordering niet ter zake.
Ten slotte heeft de raadsvrouw ter terechtzitting aangevoerd dat de schade van [slachtoffer 12] lager zou moeten worden gesteld, omdat een deel van de vordering is voldaan door de overdracht van 170 afgesloten hypotheekdossiers van medeverdachte [medeverdachte 3] aan [rechtspersoon 4] en de door medeverdachte [medeverdachte 3] verrichte diensten ([medeverdachte 3] zou drie maanden op het kantoor van [rechtspersoon 4] hebben gewerkt).
Ook dat verweer wordt verworpen. Eén van de vereisten voor verrekening is dat het moet gaan om dezelfde wederpartijen. Dat is hier niet het geval. Zo de stelling van verdachte al juist is, dan levert dat een prestatie op die [medeverdachte 3] voor [rechtspersoon 4] heeft verricht. Daarmee kan een schuld aan [slachtoffer 12] privé niet worden gecompenseerd.
De rechtbank zal zodoende de vordering toewijzen tot een bedrag van € 600.000. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2006.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Vordering [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft vóór aanvang van de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak bij de officier van justitie door middel van een op 30 november 2011 ingezonden voegingsformulier opgave gedaan van de inhoud van zijn civiele vordering. De vordering strekt tot vergoeding van € 850.000 aan materiële schade die verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf medio 2004.
De benadeelde partij is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting verschenen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – na het pleidooi – op het standpunt gesteld dat de vordering niet toewijsbaar is, omdat deze zou zijn verjaard. De benadeelde partij zou om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Omdat wel duidelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden, heeft de officier van justitie gevorderd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een bedrag van € 170.000, het resterende bedrag van de inleg van de benadeelde partij.
Standpunt verdediging
Bij gelegenheid van haar pleidooi heeft de raadsvrouw van verdachte zich onder meer op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de vordering verjaard is.
Oordeel rechtbank
De grondslag van de door de benadeelde partij ingediende vordering is de door de verdachte gepleegde onrechtmatige daad (oplichting), zoals bewezen verklaard onder feit 2. Volgens artikel 3:310 Burgerlijk Wetboek bedraagt de verjaringstermijn van dergelijke vorderingen vijf jaar. De verjaringstermijn begint te lopen op de dag dat de benadeelde met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
De benadeelde partij heeft op 7 juni 2004 een bedrag van € 200.000 als inleg gestort op de bankrekening van [stichting 1]. Dit alles ingevolge de overeenkomst die de benadeelde partij met [rechtspersoon 2] had gesloten. Wanneer de belegging niet doorging, zou hij na 4 maanden zijn ingelegde bedrag van € 200.000 terugkrijgen zonder rente. In de periode van augustus 2004 tot Kerst 2005 heeft de benadeelde partij volgens zijn eigen verklaring nog diverse malen aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gevraagd, wanneer hij zijn inleg zou terugkrijgen. In mei 2005 heeft de benadeelde partij onder meer verdachte aangemaand en in gebreke gesteld. Op 1 september 2005 heeft medeverdachte [medeverdachte 1] aan de benadeelde partij een bedrag van € 30.000 voldaan.
Op 25 januari 2006 heeft de benadeelde partij tegen onder meer verdachte aangifte gedaan van oplichting. Volgens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in de zomer van 2006 een bijeenkomst plaatsgevonden in Almere, waarbij onder andere de benadeelde partij aanwezig was en waar over de afwikkeling van de vordering is gesproken.
Zelfs als wordt uitgegaan van deze laatste datum als aanvang van de verjaringstermijn, dan is het indienen van het voegingsformulier op 30 november 2011 gedaan nadat de verjaringstermijn van vijf jaar was verstreken. Dat zou anders kunnen zijn, indien de verjaring in de tussenliggende periode op enig moment zou zijn gestuit door het instellen van een eis tegen verdachte of een schriftelijke aanmaning van de verdachte.
De verjaringstermijn zou tevens zijn gestuit, indien de vordering door de verdachte op enig moment gedurende de verjaringstermijn is erkend. Die erkenning zou kunnen worden afgeleid uit de verklaringen van verdachte tijdens de van hem afgenomen verhoren bij de FIOD, vanaf 10 september 2007. Niet duidelijk is echter, of, en zo ja wanneer, die verklaringen de benadeelde partij hebben bereikt, wat noodzakelijk is voor de stuitende werking van de erkenning.
Het beroep op verjaring is voor het eerst bij pleidooi gedaan. De benadeelde partij is niet in de gelegenheid geweest daarop te reageren. De benadeelde partij heeft dus ook niet kunnen aangeven of sprake is geweest van stuiting van de verjaring. Om hem in de gelegenheid te stellen op deze stellingen te reageren, zou de beslissing in deze strafzaak moeten worden aangehouden.
Dat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Vordering [slachtoffer 5]
De benadeelde partij heeft vóór aanvang van de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak bij de officier van justitie door middel van een op 30 november 2011 ingezonden voegingsformulier opgave gedaan van de inhoud van zijn civiele vordering. De vordering strekt tot vergoeding van € 318.750 aan materiële schade die verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De benadeelde partij is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting verschenen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – na het pleidooi – op het standpunt gesteld dat de vordering niet toewijsbaar is, omdat deze zou zijn verjaard. De benadeelde partij zou om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Omdat wel duidelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden, heeft de officier van justitie gevorderd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een bedrag van € 60.000, het bedrag van de inleg van de benadeelde partij.
Standpunt verdediging
Bij gelegenheid van haar pleidooi heeft de raadsvrouw van verdachte zich onder meer op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de vordering verjaard is.
Oordeel rechtbank
De grondslag van de door de benadeelde partij ingediende vordering is de door de verdachte gepleegde onrechtmatige daad (oplichting), zoals bewezen verklaard onder feit 2. Volgens artikel 3:310 Burgerlijk Wetboek bedraagt de verjaringstermijn van dergelijke vorderingen vijf jaar. De verjaringstermijn begint te lopen op de dag dat de benadeelde met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
De benadeelde partij heeft via medeverdachte [medeverdachte 4] en medeverdachte [medeverdachte 1] op 2 juni 2004 contant een bedrag van € 60.000 als inleg gestort op de bankrekening van [stichting 1]. Dit alles ingevolge de overeenkomst die de benadeelde partij met [rechtspersoon 2] had gesloten. Dit bedrag zou bij het niet slagen van de bedoelde financiering worden geretourneerd tussen vier en vijf maanden na storting (D/179). Vanaf begin 2005 heeft de benadeelde partij volgens zijn eigen verklaring diverse malen aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gevraagd, wanneer de overeenkomst zou worden afgewikkeld.
Op 9 maart 2006 heeft de benadeelde partij tegen onder meer verdachte aangifte gedaan van oplichting. Volgens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in de zomer van 2006 een bijeenkomst plaatsgevonden in Almere, waar onder andere de benadeelde partij bij aanwezig was en waar over de afwikkeling van de vordering is gesproken.
Zelfs als wordt uitgegaan van deze laatste datum als aanvang van de verjaringstermijn, dan is het indienen van het voegingsformulier op 30 november 2011 gedaan nadat de verjaringstermijn van vijf jaar was verstreken. Dat zou anders kunnen zijn, indien de verjaring in de tussenliggende periode op enig moment zou zijn gestuit door het instellen van een eis tegen verdachte of een schriftelijke aanmaning van de verdachte.
De verjaringstermijn zou tevens zijn gestuit, indien de vordering door de verdachte op enig moment gedurende de verjaringstermijn is erkend. Die erkenning zou kunnen worden afgeleid uit de verklaringen van verdachte tijdens de van hem afgenomen verhoren bij de FIOD, vanaf 10 september 2007. Niet duidelijk is echter, of, en zo ja wanneer, die verklaringen de benadeelde partij hebben bereikt, wat noodzakelijk is voor de stuitende werking van de erkenning.
Het beroep op verjaring is voor het eerst bij pleidooi gedaan. De benadeelde partij is niet in de gelegenheid geweest daarop te reageren. De benadeelde partij heeft dus ook niet kunnen aangeven of sprake is geweest van stuiting van de verjaring. Om hem in de gelegenheid te stellen op deze stellingen te reageren, zou de beslissing in deze strafzaak moeten worden aangehouden.
Dat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Vordering [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft vóór aanvang van de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak bij de officier van justitie door middel van een via zijn gemachtigde, mr. L.E.H. van der Hut uit Den Haag, op 8 juni 2012 ingezonden voegingsformulier opgave gedaan van de inhoud van zijn civiele vordering. De vordering strekt tot vergoeding van € 250.000 aan materiële schade die verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de kosten van rechtsbijstand van € 1.970, 35.
De benadeelde partij is ter zitting verschenen en heeft zijn vordering toegelicht. Na een suggestie daartoe van de officier van justitie heeft de benadeelde partij zijn vordering vermeerderd met de wettelijke rente over het gevorderde bedrag.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is en heeft gevorderd hieraan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen.
Standpunt verdediging
Bij gelegenheid van haar pleidooi heeft de raadsvrouw van verdachte zich onder meer op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de vordering verjaard is.
Oordeel rechtbank
De grondslag van de door de benadeelde partij ingediende vordering is de door de verdachte gepleegde onrechtmatige daad (oplichting), zoals bewezen verklaard onder feit 2. Volgens artikel 3:310 Burgerlijk Wetboek bedraagt de verjaringstermijn van dergelijke vorderingen vijf jaar. De verjaringstermijn begint te lopen op de dag dat de benadeelde met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
De benadeelde partij heeft op 8 maart 2004 een bedrag van € 250.000 als inleg naar de [stichting 1] overgemaakt, ingevolge de overeenkomst die hij met [rechtspersoon 2] had gesloten. Dit bedrag zou hij zonder inhouding van kosten na maximaal 5 maanden weer terugontvangen (D/068). Nadien heeft de benadeelde partij nog een bericht van [rechtspersoon 2] ontvangen (D/067), waarin wordt toegezegd dat de inleg van € 250.000 in november 2004 zal worden terugbetaald. In de periode van januari 2005 tot maart 2005 heeft de benadeelde partij volgens zijn eigen verklaring nog diverse malen aan medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] gevraagd, wanneer hij zijn inleg zou terugkrijgen.
In april 2005 heeft de benadeelde partij een advocaat ingeschakeld om een civiele procedure te starten. Dat heeft onder meer geresulteerd in beslagen op de bankrekeningen van medeverdachte [medeverdachte 1] en de [stichting 1]. Volgens de verklaring van de benadeelde partij heeft dat niets opgeleverd.
Op 27 januari 2006 heeft hij tegen onder meer verdachte aangifte gedaan van oplichting.
Zelfs als wordt uitgegaan van deze laatste datum als aanvang van de verjaringstermijn, dan is het indienen van het voegingsformulier op 8 juni 2012 gedaan nadat de verjaringstermijn van vijf jaar was verstreken. Dat zou anders kunnen zijn, indien de verjaring in de tussenliggende periode op enig moment zou zijn gestuit door het instellen van een eis tegen verdachte of een schriftelijke aanmaning van de verdachte.
De verjaringstermijn zou tevens zijn gestuit, indien de vordering door de verdachte op enig moment gedurende de verjaringstermijn is erkend. Die erkenning zou kunnen worden afgeleid uit de verklaringen van de verdachte tijdens de van hem afgenomen verhoren bij de FIOD, vanaf 10 september 2007. Niet duidelijk is echter, of, en zo ja wanneer, die verklaringen de benadeelde partij hebben bereikt, wat noodzakelijk is voor de stuitende werking van de erkenning.
Het beroep op verjaring is voor het eerst bij pleidooi gedaan. De benadeelde partij is niet in de gelegenheid geweest daarop te reageren. De benadeelde partij heeft dus ook niet kunnen aangeven of sprake is geweest van stuiting van de verjaring. Om hem in de gelegenheid te stellen op deze stellingen te reageren, zou de beslissing in deze strafzaak moeten worden aangehouden.
Dat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Voor toewijzing van kosten van rechtsbijstand bestaat gezien het vorenstaande geen aanleiding.
9.
Schadevergoedingsmaatregelen
Ingevolge het tweede lid van artikel 36f Sr kan de rechtbank de maatregel van schadevergoeding opleggen indien en voor zover de verdachte jegens een slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Niet in discussie is dat verdachte jegens de benadeelde partijen aansprakelijk is. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak voor de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel aangeknoopt dient te worden bij de niet terugbetaalde inleg van de investeerders. Dat standpunt is overigens ook niet betwist door de verdediging.
Het feit dat de civielrechtelijke vordering mogelijk is verjaard, doet niet af aan de mogelijkheid een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De verjaring ziet immers slechts op de opeisbaarheid van de vordering. De aansprakelijkheid blijft bestaan (al was het maar in de vorm van een natuurlijke verbintenis), maar er is geen mogelijkheid meer om die in rechte af te dwingen. Noch uit de tekst van de wet, noch uit de wetsgeschiedenis vloeit echter voort dat de mogelijkheid tot het opleggen van die schadevergoedingsmaatregel afhankelijk is gesteld van de opeisbaarheid van de vordering door het slachtoffer.
Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag speelt de draagkracht van de verdachte in beginsel geen rol (HR 20 juni 2000, LJN AA6246). Niettemin kan het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 36f Sr (EK 1992-1993, 21 345, nr. 36b, p. 2) blijkt dat de rechter hierover in concreto met inachtneming van de omstandigheden van het geval zal moeten beslissen. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat daarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn (HR 16 juni 2009, LJN BI1812).
In het onderhavige geval is onvoldoende onderbouwd dat daarvan sprake is. Het enkele feit dat verdachte op dit moment geen mogelijkheden heeft om aan een op te leggen schadevergoedingsmaatregel te voldoen, is daartoe onvoldoende. Er zijn door verdachte en diens raadsvrouw onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die inzicht geven in de vermogenspositie van verdachte om op grond daarvan nu al te kunnen oordelen dat verdachte in de toekomst niet in staat zal zijn de schadevergoedingsmaatregel (deels) te voldoen. Daar komt bij dat verdachte heeft aangegeven nog steeds bezig te zijn met het verwerven van fondsen om de gedupeerde inleggers terug te betalen.
De rechtbank zal daarom overgaan tot het opleggen van de volgende schadevergoedings- maatregelen:
ten aanzien van [slachtoffer 12] een bedrag van € 600.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2006;
ten aanzien van [slachtoffer 3] een bedrag van € 170.000, vermeerderd met de wettelijke rente over € 200.000 vanaf 7 juni 2004 tot 1 september 2005 en vermeerderd met de wettelijke rente over € 170.000 vanaf 1 september 2005;
ten aanzien van [slachtoffer 5] een bedrag van € 60.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2004;
ten aanzien van [slachtoffer 4] een bedrag van € 250.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2004.
De rechtbank dient ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel op de voet van het van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 24c Sr in dit vonnis de duur van de vervangende hechtenis te bepalen. De bedreiging die van dit dwangmiddel uit gaat behoort een daadwerkelijke stimulans voor de betalingsbereidheid van de veroordeelde te zijn. Het vastgestelde totaalbedrag van de vier maatregelen zou volgens de LOVS-oriëntatiepunten en gelet op het bepaalde in artikel 60a Sr betekenen dat aan verdachte vervangende hechtenis van in totaal 365 dagen opgelegd dient te worden. Aannemelijk is geworden dat verdachte op dit moment geen verhaal biedt. Bij tenuitvoerlegging van dit vonnis zou dat inhouden dat vervangende hechtenis op verdachte wordt toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank krijgt de maatregel hierdoor mede een punitief karakter en beantwoordt deze in die zin niet langer aan het doel, waarvoor hij is gegeven.
In de parlementaire geschiedenis is aandacht besteed aan het aspect, dat ook in de door de rechter te bepalen duur van de vervangende hechtenis mogelijkheden liggen een disproportionele sanctieoplegging te voorkomen (TK 1991-1992, 21 504, nr. 8, p. 22). Daarbij kwam tevens aan de orde dat de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis achterwege zou dienen te blijven indien de veroordeelde werkelijk niet in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval per opgelegde maatregel de vervangende hechtenis te beperken tot de minimale duur daarvan, te weten één dag.
Op deze wijze heeft het openbaar ministerie een titel om – in de toekomst – verhaal te zoeken op verdachte, maar hoeft verdachte bij het ontbreken van verhaal geen ‘straf’ van enige betekenis te ondergaan.
10.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht
11.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte als feit 1. is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de als feiten 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERDVEERTIG (240) UREN taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderdtwintig (120) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht naar de maatstaf dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uur taakstraf in mindering wordt gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN, met bevel dat deze straf NIET ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 12]
geleden schade tot een bedrag van € 600.000 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2006, tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 12] voornoemd tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte(n) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer partij [slachtoffer 12] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 600.000 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat dit verdachte niet van zijn betalingsverplichting ontslaat.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 170.000 vermeerderd met de wettelijke rente over € 200.000 vanaf 7 juni 2004 tot 1 september 2005 en over
€ 170.000 vanaf 1 september 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat tenuitvoerlegging daarvan verdachte niet van zijn betalingsverplichting ontslaat.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer partij [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 60.000 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat tenuitvoerlegging daarvan verdachte niet van zijn betalingsverplichting ontslaat.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer partij [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 250.000
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat tenuitvoerlegging daarvan verdachte niet van zijn betalingsverplichting ontslaat.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. L.J. Saarloos en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Zeeman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 oktober 2013.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten – voor zover het betreft processen-verbaal – aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De inhoud van elk bewijsmiddel wordt – ook in onderdelen – slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft. De verwijzingen naar de bewijsmiddelen zal de rechtbank als volgt weergeven: Processen-verbaal van verhoor van verdachten worden aangeduid met de naam van de verdachte, gevolgd door de aanduiding van het desbetreffende verhoor, gevolgd door een pagina-aanduiding. Eenzelfde systeem geldt voor de processen-verbaal van verhoor van een getuige. Ambtshandelingen/processen-verbaal van verrichtingen en bevindingen worden aangeduid met de letters AH, gevolgd door het nummer waaronder het stuk is opgenomen in het strafdossier. Tenslotte zullen schriftelijke stukken worden aangeduid met de weergave van het desbetreffende ‘D’-nummer waaronder het stuk is opgenomen in het strafdossier.
2.Verdachte, V004-02, p. 4 (onder)/5 (boven).
3.[medeverdachte 2], V005-02, p. 2 (boven).
4.[medeverdachte 1], V003-03, p. 3 (onder).
5.D/1825.
6.[medeverdachte 1], V003-06, p. 5 (boven).
7.Verdachte, V004-06, p. 5 (onder).
8.D/1299 t/m D/1302.
9.D/1296
10.[medeverdachte 1], V003-06, p. 3 (boven).
11.D/481.
12.D/219; [medeverdachte 1], V003-06, p. 4 (midden).
13.D/220-D/221.
14.[slachtoffer 2], G/001-1, p. 1 (onder)/2 (boven).
15.[slachtoffer 2], G/001-2, p. 4 (midden).
16.[slachtoffer 2], G/001-2, p. 2 (onder).
17.[slachtoffer 2], G/001-2, p. 4 (midden).
18.D/467 en D/001-D/003.
19.[slachtoffer 2], G/001-2, p. 3 (midden).
20.[slachtoffer 2], G/001-2, p. 4 (boven).
21.[slachtoffer 2], G/001-2, p. 3 (midden); D/007.
22.D/032; [slachtoffer 2], G/001-2, p. 4 (onder).
23.[slachtoffer 2], G/001-1, p. 2 (midden); D/004 en D/005.
24.[slachtoffer 3], G/002, p. 1 (onder).
25.D/044-D/046.
26.[medeverdachte 1], V003-03, p. 5 (midden/onder).
27.[slachtoffer 4], G/003, p. 1 (onder).
28.[slachtoffer 4], G/003-02, p. 3 (onder)/4 (boven).
29.D/063-D/065.
30.[slachtoffer 4], G/003, p. 1 (onder)/2 (boven).
31.[slachtoffer 4], G/003-02 p. 3 (midden).
32.Brief van 28 februari 2004: D/068.
33.D/1326-D/1327.
34.D/066.
35.[slachtoffer 4], G/003, p. 3 (midden/onder).
36.D/1328-D/1330; [medeverdachte 1], V003-03, p. 6 (onder).
37.D/179; [slachtoffer 5], G005-2, p. 4 (boven).
38.[medeverdachte 1], V003-03, p. 7 (boven).
39.[slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], G/005-G/006, p. 2 (onder).
40.[slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], G/005-G/006, p. 3 (onder).
41.D/286.
42.D/288.
43.D/290.
44.D/291.
45.D/291.
46.D/291.
47.D/292.
48.D/292.
49.D/284.
50.D/285.
51.D/1586.
52.[medeverdachte 2], V005-02, p. 4 (midden/onder).
53.Verdachte, V004-06, p. 6 (boven).
54.D/286.
55.[medeverdachte 2], V005-02, p. 11 (boven).
56.D/286, D/287, D/289 en D/292.
57.D/287; [medeverdachte 1], V003-04, p. 3 (boven)
58.D/288; [medeverdachte 1], V003-04, p. 3 (midden/onder).
59.[medeverdachte 1], V003-04, p. 8 (onder) en V003-06, p. 11 (boven).
60.Telling gebaseerd op AH-052, p. 2-3
61.[medeverdachte 2], V005-02, p. 4 (boven).
62.[medeverdachte 2], V005-02, p. 13 (boven)
63.[medeverdachte 1], V003-04, p. 2 (boven).
64.[medeverdachte 1], V003-04, p. 8 (onder).
65.Verdachte, V004-03, p. 8 (boven).
66.[medeverdachte 2], V005-02, p. 4 (onder).
67.[medeverdachte 2], V005-02, p. 13 (boven).
68.[medeverdachte 1], V003-04, p. 8 (onder).
69.Verdachte, V004-03, p. 8 (boven).
70.Verklaring verdachte ter terechtzitting
71.D/1416-1.
72.[medeverdachte 1], V003-03, p. 9 (onder).
73.[medeverdachte 1], V003-06, p. 13 (midden).
74.[medeverdachte 1], V003-03, p. 8 (midden).
75.D/407.
76.Verdachte, V004-02, p. 8 (midden).
77.[medeverdachte 1], verklaring als getuige bij RC dd 8 mei 2012, p. 5.
78.[medeverdachte 1], V003-01, p. 6 (2e alinea).
79.Verdachte, V004-02, p. 8 (midden).
80.[medeverdachte 1], V003-06, p. 15-16.
81.Verdachte, V004-02, p. 9 (boven).
82.[slachtoffer 7] was één van de inleggers.
83.[slachtoffer 8], G/010, p. 2 (2e alinea).
84.[slachtoffer 7], G/014, p. 3 (boven).
85.[slachtoffer 9], G/009, p. 2 (boven).
86.[medeverdachte 3], verklaring als getuige bij de RC dd 8 mei 2012, p. 3 (onder).
87.[slachtoffer 8], G/010, p. 3 (midden).
88.[slachtoffer 4], G/003, p. 3 (midden).
89.[slachtoffer 8], G/010, p. 2 (iets boven midden); [medeverdachte 5], V007-04, p. 6 (onder).
90.[slachtoffer 4], G/003, p. 3 (midden); [medeverdachte 5], V007-04, p. 6 (boven); verklaring verdachte ter terechtzitting.
91.[slachtoffer 9], G/009, p. 3 (onder).
92.[medeverdachte 5] V007-04, p. 6 (onder).
93.[slachtoffer 8], G/010, p. 2 (midden); [slachtoffer 11], G/015, p. 2 (onder); [slachtoffer 10], G/016, p. 2 (onder).
94.[slachtoffer 9], G/009, p. 2 (midden).
95.D/071.
96.D/1896-D/1900.
97.D/1422.
98.[medeverdachte 1], verklaring als getuige bij de RC dd 8 mei 2012, p. 4.
99.[medeverdachte 1], V003-03, p. 9 (boven) en p. 11 (onder).
100.[medeverdachte 3], verklaring als getuige bij de RC dd 8 mei 2012, p. 3 (midden).
101.[medeverdachte 3], verklaring als getuige bij de RC dd 8 mei 2012, p. 6.
102.[medeverdachte 3], verklaring als getuige bij de RC dd 8 mei 2012, p. 3 (midden).
103.D/1422; [medeverdachte 1], V003-03, p. 9 (boven); [medeverdachte 3], V008-04, p. 8 (boven) en verklaringen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ter terechtzitting.
104.D/1422.
105.Verdachte, V004/02, p. 10 (midden).
106.[slachtoffer 12], G/011, p. 2.
107.D/1523, D/1524 en D/1526.
108.D/1523.
109.D/1524.
110.D/1526.
111.[slachtoffer 12], G/011, p. 2 (midden/onder).
112.D/1587, D/1588 en D/1589.
113.D/781.
114.AH-052, p. 4 (midden) - p. 7 (midden).
115.D/769 t/m D/795.
116.[medeverdachte 3], V008-03, p. 9 (boven).
117.Verdachte, V004-04, p. 4 (midden/onder).
118.Verdachte, V004-04, p. 6 (midden/onder).
119.[slachtoffer 12], G/011, p. 3 (midden/onder).
120.[slachtoffer 12], G/011-2, p. 4 (onder).
121.D/1593.
122.D/1593 en D/1594.
123.[slachtoffer 12], G/011, p. 3 (onder).
124.D/1595.
125.[slachtoffer 12], G/011, p. 3 (midden).
126.[slachtoffer 12], G/011-2, p. 4 (onder).
127.AH-052, p. 7 (onder).
128.D/2003.
129.Verdachte, V004-07, p. 12 (midden/onder).
130.[medeverdachte 3], V008-05, p. 4 (onder) - p. 5 (boven).