ECLI:NL:RBNHO:2013:9440

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 12/3496
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en causaliteit bij onrechtmatig besluit

In deze zaak heeft V&V Projectontwikkeling B.V. een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de Rechtbank Noord-Holland, naar aanleiding van een onrechtmatig besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal. Het primaire besluit, dat op 31 oktober 2011 werd genomen, wees het verzoek om schadevergoeding af. Dit werd gevolgd door een bestreden besluit op 21 juni 2012, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. Eiseres stelde dat de schade het gevolg was van een besluit van 3 januari 2006, waarbij de vrijstelling voor de bouw van twee appartementengebouwen werd geweigerd. De rechtbank moest beoordelen of er een causaal verband bestond tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht aannam dat er geen causaal verband was. Hoewel het besluit van 3 januari 2006 onrechtmatig was vernietigd, was het volgens de rechtbank mogelijk geweest om op dat moment een rechtmatig besluit te nemen dat dezelfde schade zou hebben veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de schade die eiseres had geleden niet direct kon worden toegerekend aan het onrechtmatige besluit, omdat er ook een rechtmatig besluit had kunnen zijn dat dezelfde uitkomst had gehad. De rechtbank verwees naar jurisprudentie van de Raad van State, waarin werd gesteld dat schade slechts kan worden toegerekend aan een besluit als deze in een zodanig verband staat dat het bestuursorgaan hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, omdat het vereiste oorzakelijk verband tussen het primaire besluit en de gestelde schade ontbrak. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 24 juli 2013, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3496

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juli 2013 in de zaak tussen

V&V Projectontwikkeling B.V., te Hillegom, eiseres

(gemachtigde: mr. A.K. Koornneef),
en

het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Winterink).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door[naam]mededirecteur, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.T.M. de Haan-Bergisch, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft op 2 mei 2011 een verzoek om vergoeding van geleden schade ingediend. Volgens eiseres is de schade het gevolg van het besluit van verweerder van 3 januari 2006, waarbij - nadat aanvankelijk een voornemen tot verlening van vrijstelling was uitgesproken - vrijstelling is geweigerd voor het bouwen van twee appartementengebouwen aan de[locatie]. Eiseres heeft daarbij een specificatie gegeven van de geleden schade.
2.
Verweerder heeft zich - in navolging van het advies van zijn verzekeraar van 28 oktober 2011 - bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen causaal verband is tussen de schade die eiseres stelt te hebben geleden en het besluit van 3 januari 2006. Aan dat besluit kleven motiveringsgebreken, maar volgens verweerder was het mogelijk geweest om op 3 januari 2006 een voldoende gemotiveerd besluit te nemen met hetzelfde rechtsgevolg. De schadebedragen zijn een gesteld gevolg van het niet doorgaan van het bouwproject en kosten die zijn gemaakt in het kader van de aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning. Laatstgenoemde kosten dienen volgens verweerder hoe dan ook te worden gemaakt, onafhankelijk van het resultaat van de aanvraag. De kostenpost ‘geprognosticeerd resultaat’ is volgens verweerder niet relevant, omdat het niet doorgaan van het project geen gevolg is van het vernietigde besluit.
3.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat niet relevant is of een rechtmatig besluit had kunnen worden genomen, nu met de vernietiging van het besluit van 3 januari 2006 door de rechtbank vast staat dat sprake is van een onrechtmatig besluit. De weigering van de vrijstelling heeft geleid tot de weigering van de bouwvergunning, zodat het oorzakelijke verband in relatie tot de schade is aangetoond, aldus eiseres.
4.
De vraag die partijen verdeeld houdt, is of er causaliteit bestaat tussen het onrechtmatige besluit en de (gesteld) geleden schade. Ingevolge jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van onder meer 23 maart 2011 (LJN: BP8756) is van schade, geleden ten gevolge van een besluit, slechts sprake indien deze hiermee in een zodanig verband staat dat deze aan het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit moet worden toegerekend. Dat is niet het geval indien ten tijde van het nemen van het rechtens onjuiste besluit een rechtmatig besluit had kunnen worden genomen, dat naar aard en omvang eenzelfde schade tot gevolg zou hebben gehad.
5.
De rechtbank stelt vast dat het besluit van 3 januari 2006 bij uitspraak van 19 december 2007 is vernietigd vanwege een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft daarbij niet de rechtsgevolgen in stand willen laten, omdat eiseres in dat geval in haar verdediging zou zijn geschaad. De reden hiervoor is dat verweerder eerst ter zitting een uitgebreide aanvullende - niet op schrift gestelde - motivering naar voren heeft gebracht, waarop eiseres niet direct heeft kunnen reageren.
6.
Verweerder heeft in het bestreden besluit en ook in de toelichting ter zitting uiteengezet dat ten tijde van het nemen van het onrechtmatige besluit van 3 januari 2006 ook een rechtmatig besluit had kunnen worden genomen, waarbij de vrijstelling zou zijn geweigerd. Een dergelijk besluit zou eenzelfde schade tot gevolg zou hebben gehad. Zoals blijkt uit het gespreksverslag tussen verweerder en eiseres van 11 januari 2008 stelt verweerder zich op het standpunt dat het bouwplan om meerdere redenen niet in de Integrale Visie Oude Kern en het bestemmingsplan past, onder meer omdat geen sprake is van ‘urban villa’s’ en een kleinschalige ontwikkeling in groen.
7.
De rechtbank is, mede gelet op hetgeen ter zitting is besproken, van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het nemen van het onrechtmatige besluit van 3 januari 2006 ook een rechtmatig - voldoende gemotiveerd - besluit had kunnen worden genomen, dat naar aard en omvang eenzelfde schade tot gevolg zou hebben gehad. Het bouwproject betreft de bouw van twee appartementsgebouwen van in totaal tien appartementen. Gelet op de beoogde bouwmassa hiervan, acht de rechtbank het standpunt van verweerder als onder rechtsoverweging 6 verwoord, niet onbegrijpelijk. Daarvan uitgaande, moet het ervoor worden gehouden dat een alsdan genomen besluit tot weigering van vrijstelling niet door de rechtbank zou zijn vernietigd. Dit betekent dat het voor schadevergoeding vereiste oorzakelijk verband tussen het primaire besluit en de door eiseres gestelde schade ontbreekt en haar verzoek op deze grond kon worden afgewezen.
8.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter, en mr. M.P. de Valk en mr.drs. L. Beijen, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2013.
griffier voorzitter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.