ECLI:NL:RBNHO:2013:9434

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 13/3105
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na niet verschijnen voor tweede geschiktheidsonderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs ongeldig was verklaard. De verzoeker was niet tijdig verschenen voor een tweede onderzoek naar zijn rijvaardigheid, wat volgens de wetgeving een verplichting was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker, ondanks zijn argumenten over verkeersdrukte en een onverwacht afgesloten oprit, niet kon aantonen dat zijn vertraging een geldige reden van verhindering was. De rechtbank benadrukte dat de verplichting om te verschijnen voor het onderzoek voortvloeit uit de Wegenverkeerswet 1994, en dat het niet verlenen van medewerking aan het onderzoek leidt tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit van de verweerder naar verwachting in stand zou blijven en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/3105
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Berndsen),
en

de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.M. van der Ark).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2013 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard vanaf de zevende dag na dagtekening van het besluit.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn als waarnemer van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Verzoeker heeft naar aanleiding van een mededeling als bedoeld in artikel 130 Wegenverkeerswet 1994 (WVW94) op 2 februari 2013 een onderzoek naar de geschiktheid voor het houden van een rijbewijs ondergaan. Verweerder heeft op 10 april 2013 op basis van de resultaten van dit onderzoek geconcludeerd dat verzoeker niet langer voldoet aan de eisen gesteld in paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid. Verzoeker heeft daarop een tweede onderzoek aangevraagd. Voor het tweede onderzoek is verzoeker opgeroepen op 29 mei 2013 om 14:30 uur te Rijswijk.
2.
Bij besluit van 12 juni 2013 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker voor alle categorieën ongeldig verklaard vanaf de zevende dag na dagtekening van het besluit. Volgens verweerder is verzoeker zonder geldige reden van verhindering niet op de voor het tweede onderzoek vastgestelde tijd en plaats verschenen en heeft hij derhalve niet de vereiste medewerking verleend.
3.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.
Verzoeker stelt zich allereerst op het standpunt dat bij een - vrijwillig - tweede onderzoek het niet verlenen van medewerking niet ten grondslag kan worden gelegd aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs. Volgens verzoeker heeft hij bovendien wel de vereiste medewerking verleend. Vanwege een onverwacht afgesloten oprit ter hoogte van Nieuw-Vennep moest verzoeker omrijden en is hij vijf minuten na de voor het onderzoek bepaalde tijd ter plaatse gearriveerd. Deze geringe vertraging rechtvaardigt niet de conclusie dat hij niet op de juiste tijd aanwezig was en dat hij daardoor niet de vereiste medewerking heeft verleend, aldus verzoeker. Verzoeker heeft nog aan de keurend arts aangeboden te wachten tot na eventuele andere afspraken, maar dit aanbod is van de hand gewezen.
5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij gehouden is het rijbewijs ongeldig te verklaren ook indien het gaat om het niet verlenen van medewerking aan een tweede onderzoek. Dat er sprake is van het niet verlenen van medewerking staat volgens verweerder vast; hij verwijst daarbij naar de verklaring van de keurend arts dat verzoeker 18 minuten te laat is verschenen. Dat verzoeker te laat was als gevolg van verkeersdrukte kan ingevolge vaste jurisprudentie niet worden aangemerkt als een geldige reden van verhindering, aldus verweerder.
6.1
Artikel 132, eerste lid, WVW94 bepaalt, voor zover relevant, dat diegene die zich ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van deze wet dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, verplicht is zijn medewerking daaraan te verlenen.
Het tweede lid bepaalt, voor zover relevant, dat bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking het CBR onverwijld besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking.
Ingevolge artikel 134, derde lid, WVW94 deelt het CBR, indien het voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. Artikel 132 is van overeenkomstige toepassing.
6.2
Artikel 133, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen bepaalt, voor zover relevant, dat indien betrokkene niet op de voor het onderzoek vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het afwezigheidsbericht tijd en plaats van het onderzoek door het CBR opnieuw worden vastgesteld tenzij naar het oordeel van het CBR geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
6.3
Artikel 24 van de Regeling rijvaardigheid en geschiktheid 2011 bepaalt dat betrokkene onder meer niet de vereiste medewerking verleent aan het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid indien hij niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan het opgelegde onderzoek of de opgelegde onderzoeken zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven.
7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker gehouden was ook op de voor het tweede onderzoek bepaalde tijd en plaats te verschijnen en aldus zijn medewerking te verlenen. Deze verplichting volgt rechtstreeks uit het bepaalde in artikel 134, derde lid, in samenhang met artikel 132 WVW94. Voorts staat vast dat verzoeker niet tijdig ter plaatse aanwezig was. Dat het slechts zou gaan om een geringe vertraging, zoals verzoeker betoogt, acht de voorzieningenrechter, mede gelet op de verklaring van de keurend arts, die gewag maakt van een vertraging van 18 minuten, niet aannemelijk. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op de ter zake gevormde jurisprudentie, noch de door verzoeker aanvankelijk opgegeven reden voor de vertraging (verkeersdrukte), noch ook de ter zitting gegeven verklaring (de, voor verzoeker onverwacht, afgesloten oprit) een geldige reden van verhindering opleveren als bedoel in artikel 24 van de Regeling rijvaardigheid en geschiktheid 2011, nog daargelaten dat een en ander niet is aangetoond. Bij de kennelijk in verband met wegwerkzaamheden afgesloten oprit heeft bovendien te gelden dat niet is gebleken dat verzoeker daarvan niet op de hoogte kon zijn. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er sprake is van het niet verlenen van de vereiste medewerking. Verweerder was derhalve gehouden te besluiten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker.
8.
Het vorenstaande brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het besluit in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven. Er bestaat aldus geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.