ECLI:NL:RBNHO:2013:9418

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 12/4489
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het project 'Verlegde Ringvaartweg' en de noodzaak van verkeerskundige inrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het project 'Verlegde Ringvaartweg'. Eiseres, Delta Onroerend Goed B.V., heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk, dat aan een derde partij een omgevingsvergunning heeft verleend voor de aanpassing van de verkeerskundige inrichting nabij de Beverwijkse Bazaar. Eiseres betwist de noodzaak van deze aanpassing en stelt dat de nieuwe inrichting de bereikbaarheid van haar bedrijventerrein schaadt. Ze heeft ook een alternatief inrichtingsplan gepresenteerd, dat volgens haar niet voldoende is meegewogen door verweerder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de noodzaak van de nieuwe verkeerskundige inrichting voldoende heeft onderbouwd, onder andere door te wijzen op nieuwe ontwikkelingen in de omgeving en de verkeersafwikkeling in het weekend. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek naar het alternatief van eiseres adequaat is uitgevoerd en dat de uitkomst aantoont dat het alternatief minder gunstig is voor de verkeersveiligheid en doorstroming. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de publicatie van het ontwerp-besluit correct is uitgevoerd en dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen zijn voor de verlening van de vergunning.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het ontbreken van advies van de gedeputeerde staten van Noord-Holland geen gebrek oplevert in het besluit, en dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan in het kader van de Wet geluidhinder. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarmee de verlening van de omgevingsvergunning door verweerder is bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4489

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2013 in de zaak tussen

Delta Onroerend Goed B.V., te Velsen-Noord, eiseres

(gemachtigde: mr. R.A.M. Schram),
en

het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. T.C. Leemans),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Beverwijk, te Beverwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde partij omgevingsvergunning verleend voor activiteiten ten behoeve van het project ‘Verlegde Ringvaartweg’.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door P. Schram, bijgestaan door mr. R. Verduijn, kantoorgenoot van gemachtigde. Voor verweerder is verschenen mr. L.L. Riddersma, bijgestaan door de gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Boom, werkzaam bij de gemeente Beverwijk.

Overwegingen

1.
De in geding zijnde vergunning strekt tot onder meer een wijziging van de verkeerskundige inrichting van het betrokken gebied nabij de Beverwijkse Bazaar.
2.
Eiseres is eigenaar van een aantal percelen op het nabijgelegen bedrijventerrein Gooiland. Zij meent dat verweerder onvoldoende de noodzaak heeft aangetoond van de beoogde afwijking van het recente vigerende bestemmingsplan. Voorts verzet zij zich tegen de nieuwe verkeerskundige inrichting onder meer omdat de in het bestemmingsplan vastgelegde rechtstreekse ontsluiting van het bedrijventerrein op de wegenstructuur ter plaatse wordt vervangen door een haars inziens minder gunstige, want meer indirecte ontsluiting. Dit schaadt de bereikbaarheid en het aanzien van het bedrijventerrein. Zij wijst voorts op het door haar aangedragen alternatieve inrichtingsplan van ingenieursbureau Tauw, dat naar haar mening ten onrechte niet is meegewogen door verweerder.
3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de noodzaak van de nieuwe verkeerskundige inrichting in voldoende mate heeft aangegeven. In dat verband is gewezen op nieuwe ontwikkelingen rondom de Bazaar, het bedrijventerrein De Pijp, de Meubelboulevard, de Velzertraverse en de A22. Deze ontwikkelingen waren aanleiding om te zoeken naar alternatieven voor het aanvankelijk beoogde tracé van de Verlegde Ringvaartweg. Daarnaast vormde volgens verweerder de verkeersafwikkeling van en naar de Bazaar in het weekend een knelpunt.
4.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder naar aanleiding van het door eiseres gepresenteerde alternatief een vergelijkend onderzoek heeft doen verrichten door Goudappel Coffeng. De stelling van eiseres dat het bestreden besluit is genomen zonder op voorhand alle relevante feiten en af te wegen belangen in aanmerking te hebben genomen, doet derhalve geen opgeld. Ook hetgeen ter zitting is vermeld omtrent het overleg tussen verweerder enerzijds en Tauw en eiseres anderzijds wijst er op dat verweerder juist aandacht aan het alternatief van eiseres heeft besteed.
5.
De uitkomst van dit onderzoek luidde dat het alternatief van eiseres qua verkeersveiligheid en doorstroming van het verkeer minder gunstig was. Dit zo zijnde en omdat Gooiland voorts goed bereikbaar blijft, zij het niet langer via een rotonde, maar via een nieuwe aansluiting met een in- en uitvoegstrook, kan evenmin worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid tot het thans bestreden besluit heeft kunnen komen.
6.
Anders dan eiseres heeft aangevoerd is voldaan aan de wettelijke vereisten inzake de publicatie van het ontwerp-besluit. De rechtbank wijst op de publicatie in huis-aan-huis-blad ‘De Kennemer’ van week 50 en op de mededeling in de Staatscourant. Van een foutieve opgave in laatstgenoemde publicatie van het adres waarop de betreffende stukken ter inzage lagen, is de rechtbank niet gebleken.
7.
Voorts stelt eiseres dat verweerder heeft miskend dat aan een omgevingsvergunning voor de activiteiten aanleggen, bouwen of slopen op grond van artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) uitvoering moet worden gegeven binnen een termijn van 26 weken na verkrijging van de vergunning. Het is volgens eiseres niet aannemelijk is dat binnen die termijn een aanvang zal worden gemaakt met de werkzaamheden.
8.
De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij nu dit ziet op de discretionaire bevoegdheid van verweerder om een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken indien - kortweg - na 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Deze situatie is evenwel niet aan de orde. Het gaat thans uitsluitend om de vraag of de vergunning terecht is verleend.
9.
Voorts faalt de beroepsgrond van eiseres inzake het bestaan van privaatrechtelijke belemmeringen. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een ontheffing (in casu: omgevingsvergunning voor het afwijken) in de weg staat, slechts aanleiding, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan een activiteit in de weg staat. Nu verweerder heeft echter onweersproken heeft gesteld dat inmiddels met alle grondeigenaren overeenstemming is bereikt over de verkoop van hun percelen aan de gemeente, is van een evidente privaatrechtelijke belemmering in voormelde zin niet gebleken.
10.
Eiseres heeft er nog op gewezen dat gedeputeerde staten van Noord-Holland (GS) niet hebben geadviseerd met betrekking tot de provinciale monumentale status en de archeologische waarden ter plaatse. De rechtbank stelt vast dat de gemeente GS meerdere malen heeft gevraagd advies uit te brengen. Daarmee heeft verweerder voldaan aan het gestelde in artikel 6.4 van het Besluit omgevingrecht, gelezen in samenhang met artikel 2.26 van de Wabo. Het ontbreken van een advies van GS levert dan ook geen gebrek op in het bestreden besluit.
11.
Tot slot stelt eiseres dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan in het kader van de Wet geluidhinder. Volgens verweerder zijn er in een straal van 200 meter geen geluidgevoelige objecten aanwezig, maar niet blijkt welke gebouwen aanwezig zijn binnen deze straal.
12.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet relevant is welke andere gebouwen er binnen de straal van 200 meter zijn gelegen, nu in het kader van de Wet geluidhinder alleen de geluidgevoelige gebouwen binnen die zone relevant zijn. Ter zitting heeft verweerder in reactie op het eerst ter zitting naar voren gebrachte standpunt van eiseres, dat niet is onderzocht of binnen de zone van 200 meter op grond van het bestemmingsplan geluidgevoelige objecten kunnen worden opgericht, gesteld dat er vrijwel zeker geen geluidgevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Daaraan heeft verweerder toegevoegd dat zo nodig hogere geluidwaarden kunnen worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.
13.
De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek onvolledig dan wel onzorgvuldig is geweest.
14.
Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter, mr. G. Guinau en mr. A.C. Terwiel-Kuneman, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2013.
griffier voorzitter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.