ECLI:NL:RBNHO:2013:9086

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
15/800264-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van cocaïne via Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 september 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 6545,8 gram cocaïne op 10 december 2012 te Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.N. Slijters, en de officier van justitie, mr. L.B. Haneveld, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten, die beiden cocaïne in hun koffers hadden, als bewijs gebruikt. De medeverdachten hebben verklaard dat zij de opdracht van de verdachte hadden gekregen om de koffers met cocaïne naar Nederland te brengen. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten als consistent en ondersteunend beschouwd, en heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft samengewerkt met hen om de verdovende middelen in Nederland te brengen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de rol van de verdachte als organisator van de drugssmokkel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800264-13
Uitspraakdatum: 16 september 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 september 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.B. Haneveld en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 december 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 6545,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2 Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 10 december 2012 komen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met vlucht PY994 vanuit Paramaribo aan op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Tijdens de verscherpte controle worden de koffers van beide mannen aan een nader onderzoek onderworpen. Beide mannen openen hun Samsonite koffer door middel van de cijfercombinatie 597. [2] In de bodems van de koffers van beide personen wordt cocaïne aangetroffen. Het nettogewicht van het materiaal bevattende cocaïne in de koffer van [medeverdachte 1] is 3303,2 gram en in de koffer van [medeverdachte 2] 3242,6 gram [3] ; totaal derhalve ongeveer 6545,8 gram.
Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] wijzen bij de Koninklijke Marechaussee kort gezegd voor de herkomst van de verdovende middelen in hun koffer naar verdachte en zij herkennen hem ook op de aan hen getoonde foto van verdachte. [4] Meer specifiek hebben beide koeriers het volgende verklaard.
[medeverdachte 2] heeft direct bij zijn aanhouding verklaard dat zijn opdrachtgever en afhaler, verdachte [verdachte], ‘buiten’ op Plaza zou zijn. Hij had de opdracht van verdachte om met de koffer naar zijn eigen huis te gaan en aldaar zou de koffer worden opgehaald. [5] [medeverdachte 2] is een vriend van verdachte en [medeverdachte 2] zou in het huis van verdachte in Suriname verblijven en daar klussen. Verdachte heeft zijn vliegticket betaald. Toen de koffer van [medeverdachte 2] kapot bleek te zijn, heeft verdachte gezegd dat hij een nieuwe koffer zou regelen. Op de dag voor zijn vertrek vindt [medeverdachte 2] een nieuwe koffer op zijn bed. Verdachte vertelde hem dat de cijfercombinatie van de koffer 597 is. [6] Gedurende zijn verblijf in Suriname is [medeverdachte 2] samen met verdachte een keer [medeverdachte 1] tegengekomen bij een keukenleverancier. [7]
[medeverdachte 1] kent verdachte van zijn detentieperiode in de PI Noordsingel te Rotterdam. Ze hebben van 1 december 2009 tot 24 maart 2010 op dezelfde afdeling gezeten, celnummer 131 en 128. [8] Toen [medeverdachte 1] verdachte later, na detentie, weer tegen kwam, heeft verdachte [medeverdachte 1] uitgenodigd om naar Suriname te komen. Hij heeft het ticket voor [medeverdachte 1] betaald. Toen de koffer van [medeverdachte 1] kapot was gegaan, heeft verdachte gezegd dat hij een nieuwe koffer zou regelen. [medeverdachte 1] heeft de koffer op de dag van zijn vertrek gekregen en hem is verteld dat de code van het slot van die koffer 597 is. [9] Op het vliegveld in Suriname bleek [medeverdachte 1] dat er cocaïne in de koffer zat. [medeverdachte 1] voelde zich bij gebrek aan methadon die dag slecht en hem werd aldaar op de luchthaven Zanderij verteld dat hij zich een beetje anders moest gedragen omdat hij anderhalve kilo in zijn koffer had. [medeverdachte 1] liep met deze mededeling naar [getuige 1], een kennis van verdachte die hem naar de luchthaven had gebracht, en zij zei dat [verdachte] (waarop zij kennelijk op verdachte doelde) een klootzak is en dat ze niet kon geloven dat verdachte dit had geregeld zonder [medeverdachte 1] daarvan op de hoogte te stellen. [medeverdachte 1] heeft verdachte toen gebeld en gevraagd hoe het zat, maar verdachte heeft hem verteld dat hij zich niet druk moest maken. [10] In de periode van 1 oktober 2012 tot en met 15 december 2012 zijn er 92 telefonische contacten tussen de telefoon van [medeverdachte 1] en het telefoonnummer +31684373540, welk telefoonnummer gekoppeld was aan één van de onder verdachte in beslag genomen simkaarten. [11]
Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] heeft een nieuw paspoort moeten aanschaffen voor de reis naar Suriname. Beide paspoorten zijn op 30 oktober 2012 afgegeven te Rotterdam, ongeveer 40 minuten na elkaar. [12] Verdachte heeft op dezelfde data gereisd als [medeverdachte 2], zowel heen op 21 november 212 als terug op 9 december 2012 [13] , en [medeverdachte 1] heeft ook dezelfde vlucht terug uit Suriname genomen. [14]
Verdachte heeft zowel in het vooronderzoek als ter terechtzitting verklaard dat hij [medeverdachte 1] niet kent. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte, gelet op hetgeen onder 3.3 nog zal worden overwogen, kennelijk leugenachtig en is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte deze verklaring heeft afgelegd om de waarheid - namelijk dat hij degene is geweest die achter de tenlastegelegde invoer van de verdovende middelen zit - te verdoezelen. De rechtbank bezigt deze kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte mede tot het bewijs en heeft haar overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan mede op dit wettige bewijsmiddel gestoeld.
3.3 Bewijsoverweging
Namens verdachte heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, om redenen als in de pleitnota vermeld. Kort gezegd hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet uit eigen wetenschap verklaard en vinden de verklaringen onvoldoende steun in ander bewijs. Bovendien is geen sprake van medeplegen van één invoer van ruim zes kilogram, maar gaat het om tweemaal circa drie kilogram, aldus nog steeds de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsvrouw en overweegt hiertoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op opvallende punten overeen, ondersteunen zij elkaar over en weer, terwijl deze bovendien steun vinden in overige onderzoeksbevindingen.
Het gaat de rechtbank daarbij om het volgende:
- in beide zaken gaat het om soortgelijke kunststof rolkoffers van het merk Samsonite, die allebei moesten worden geopend met het cijferslot 597;
- verdachte rijdt in Suriname volgens [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een grote auto, waarin [medeverdachte 2] ook wel eens heeft gereden, en verdachte zou aldaar beschikken over meerdere huizen, terwijl in de telefoon van verdachte diverse foto’s worden aangetroffen die voldoen aan dit beeld; de beschrijvingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over verdachte als een persoon met geld worden aldus bevestigd door foto’s in verdachtes eigen telefoon;
- verdachte heeft in Nederland blijkens de verklaring van [medeverdachte 1] [15] een uitkering en digitale bevraging bij de Belastingdienst wijst uit dat verdachte een sociale uitkering heeft over de jaren 2010, 2011 en 2012;
- het paspoort van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is op dezelfde datum afgegeven te Rotterdam;
- de datum van terugkomst naar Nederland is hetzelfde;
- de stoelnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn achter elkaar gelegen. [16]
Van onvoldoende steunbewijs over en weer in de zin van art. 342, tweede lid, Sv is aldus naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het gaat hier bovendien om een reeks van feiten en omstandigheden die in onderling verband en samenhang beschouwd redengevend zijn voor de bewezenverklaring en waarvoor verdachte geen verklaring heeft gegeven die de redengevendheid heeft doen ontzenuwen.
Integendeel: verdachte verklaart keer op keer dat hij [medeverdachte 2] wel kent, maar [medeverdachte 1] niet. Uit onderzoek naar de telefoongegevens tussen de telefoon van [medeverdachte 1] en één van de onder verdachte in beslag genomen simkaarten, de verklaring van de bewaarster van de PI toen verdachte en [medeverdachte 1] daar op dezelfde afdeling gedetineerd zaten (zie hiervoor onder 3.2 en de voetnoten 12 en 15) blijkt echter naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte 1] elkaar wel degelijk kennen, overeenkomstig de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaring. Verdachte heeft aantoonbaar gelogen door te ontkennen dat hij [medeverdachte 1] kent. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte deze verklaring heeft afgelegd om de waarheid - namelijk dat hij degene is geweest die achter de gehele tenlastegelegde invoer van de verdovende middelen zit - te bemantelen.
Ten aanzien van het medeplegen merkt de rechtbank in reactie op het pleidooi van de raasvrouw nog op dat daarvoor niet is vereist dat alle medeplegers van elkaars handelen op de hoogte zijn. Voldoende is dat verdachte nauw en bewust zowel met [medeverdachte 1] als met [medeverdachte 2] aldus heeft samengewerkt, dat zij met die koffers de verdovende middelen, totaal ongeveer 6545,8 gram, binnen Nederland zouden brengen en dat staat in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank vast.
Voor zover voorts nog bij pleidooi is beoogd te bepleiten dat een veroordeling van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan de bewezenverklaring van verdachtes betrokkenheid in de weg staat, wijst de rechtbank erop dat die opvatting geen steun vindt in het recht. De kern van het verwijt ten aanzien van beide koeriers door met (voorwaardelijk) opzet de middelen in te voeren in de twee door verdachte geregelde, geprepareerde koffers is anders en staat geenszins aan verdachtes mededaderschap in de weg.
De rechtbank acht derhalve ten laste van verdachte het medeplegen van de invoer van ongeveer 6545,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne wettig en overtuigend bewezen.
3.4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 december 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 6545,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim 6 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gezien de rol van verdachte is hij aan te merken als organisator van de drugssmokkel, waardoor hem een hogere straf toekomt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf zoals door de officier van justitie is geëist passend en geboden is.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig (48) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van Keken, voorzitter,
mr. E.L. Grosheide en mr. B.A.A. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2013.
Mr. E.L. Grosheide en mr. B.A.A. Postma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen m.b.t. [medeverdachte 1] d.d. 10 december 2012, dossierparagraaf B.1.2; proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 10 december 2012 m.b.t. [medeverdachte 2], dossierparagraaf C.1.2; en proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] d.d. 20 februari 2013, dossierparagraaf C.1.4 (pagina 5).
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen m.b.t. [medeverdachte 1] d.d. 7 januari 2013, dossierparagraaf B.1.7; een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium Amsterdam d.d. 17 januari 2013 (kenmerk 426 X 13), los opgenomen in het strafdossier en proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen [medeverdachte 2] d.d. 4 januari 2013, dossierparagraaf 1.1.4.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 februari 2013, dossierparagraaf B.1.3; en proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 20 februari 2013, dossierparagraaf C.1.4.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2013, dossierparagraaf A.1.2.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 20 februari 2013, dossierparagraaf C.1.4.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 februari 2013, dossierparagraaf B.1.3; en proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 20 februari 2013, dossierparagraaf C.1.4.
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] d.d. 5 februari 2013, dossierparagraaf B.1.3; proces-verbaal d.d. 3 juni 2013, los opgenomen in het strafdossier; en proces-verbaal getuigenverhoor [getuige 2] d.d. 20 augustus 2013, los opgenomen in het strafdossier.
9.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] d.d. 5 februari 2013, dossierparagraaf B.1.3.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2013, dossierparagraaf A.1.2; en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 februari 2013, dossierparagraaf B.1.3.
11.Proces-verbaal d.d. 21 april 2013, los opgenomen in het strafdossier (BOB-middelen-dossier).
12.Proces-verbaal d.d. 9 maart 2013, dossierparagraaf A.1.13.
13.Proces-verbaal d.d. 11 januari 2013, dossierparagraaf D.1.3.
14.Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen m.b.t. [medeverdachte 1] d.d. 10 december 2012, dossierparagraaf B.1.2.
15.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 februari 2013, dossierparagraaf B.1.3.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2013, dossierparagraaf A.1.2.