ECLI:NL:RBNHO:2013:7894

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 augustus 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
15/800712-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne via luchthaven Schiphol met afwijzing van verzoek tot nader onderzoek naar verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 juni 2013 op Schiphol werd aangehouden met een hoeveelheid cocaïne in haar bagage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland, wat een overtreding van de Opiumwet is. Tijdens de controle op de luchthaven werd in de handbagage van de verdachte een rolkoffer aangetroffen die abnormaal zwaar aanvoelde. Na onderzoek bleek dat er in de bodem van de koffer een pakket cocaïne zat met een nettogewicht van 2.226,2 gram.

De verdachte heeft verklaard dat zij de rolkoffer in Brazilië had gekregen van een man die zij daar had ontmoet en dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte, gezien de omstandigheden, had moeten vermoeden dat er contrabande in de koffer zat. De rechtbank heeft het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de invoer van cocaïne bewezen geacht. De verdediging heeft verzocht om nader onderzoek naar de verstandelijke beperking van de verdachte, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte niet in staat was om haar wil te bepalen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien maanden, rekening houdend met haar persoonlijke omstandigheden, zoals haar jeugdige leeftijd en de zorg voor haar moeder. De rechtbank heeft geoordeeld dat een vrijheidsbenemende straf passend is voor de ernst van het feit, gezien de schadelijke gevolgen van cocaïne voor de gezondheid en de criminaliteit die ermee gepaard gaat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800712-13
Uitspraakdatum: 30 augustus 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] ([land]),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost, locatie Ter Peel, te Evertsoord,
hierna te noemen verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.M. Lengers en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. P.K. Willemsen, advocaat te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 10 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een
(ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 10 juni 2013 vindt een verscherpte controle plaats op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, onder de passagiers die met vlucht KL792 zijn aangekomen vanuit São Paulo. Als de handbagage van verdachte wordt gecontroleerd, voelt de rolkoffer, nadat de kleding eruit is gehaald, abnormaal zwaar aan en er wordt een abnormale verdikking in de bodem van de koffer gevoeld. Tijdens het controlegesprek dat met verdachte wordt gevoerd naar aanleiding van deze bagagecontrole, verklaart zij dat de bagage van haar is, dat zij de zwarte rolkoffer in São Paulo heeft gekocht, dat zij zelf haar bagage heeft ingepakt en dat ook de inhoud van de bagage van haar is. Met een fretboortje wordt in de bodem van de koffer geboord, waarna bij het terugtrekken van dit fretboortje er een witte stof aan blijft kleven, die qua kleur en samenstelling lijkt op cocaïne. De witte stof wordt met een MMC cocaïnetestset getest, met positief resultaat., hetgeen betekent dat de aangetroffen stof vermoedelijk cocaïne bevat. [2]
Voornoemde rolkoffer wordt nader onderzocht door medewerkers van de Koninklijke Marechaussee en na onderzoek blijkt dat in de bodem van de rolkoffer een pakket zit (met een brutogewicht van 2.302,2 gram), waarin zich een witte stof bevindt, die qua kleur en samenstelling lijkt op cocaïne en een nettogewicht heeft van 2.226,2 gram. De stof geeft een positieve kleurreactie in de MMC cocaïnetestset en een representatief monster met SIN AAFD1015NL wordt opgestuurd naar het Douane Laboratorium. [3] Aldaar wordt door een deskundige vastgesteld dat het materiaal cocaïne bevat. [4]
Op grond van het voorgaande staat vast dat verdachte 2.226,2 gram cocaïne het grondgebied van Nederland heeft binnengebracht.
3.3. Bewijsoverweging en het voorwaardelijke verzoek tot nader onderzoek
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van opzet bij verdachte op de invoer van cocaïne in Nederland. Verdachte heeft aangegeven niets met cocaïne te maken te hebben en niet te hebben geweten dat er cocaïne in haar koffer aanwezig was.
Verdachte is benaderd door een zekere [betrokkene], die zij in een Braziliaanse favela (krottenwijk) heeft leren kennen terwijl zij daar haar zieke moeder bezocht. [betrokkene] zou haar financieel hebben geholpen door meerdere keren geld te geven voor boodschappen en medicijnen voor haar moeder. Op een zeker moment kwam [betrokkene] met het voorstel verdachte een koffer te laten vervoeren naar Milaan tegen een beloning van € 5.000,00. Verdachte vertrouwde [betrokkene] en heeft niet geweten van de aanwezigheid van drugs in de koffer. In dat verband heeft zij benadrukt dat zij onbekend is met cocaïne en niet weet wat dat is. Haar raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat verdachte nauwelijks besef heeft van het ten laste gelegde feit, sterk beïnvloedbaar is en mogelijk lijdt aan een verstandelijke beperking.
Indien de rechtbank de verdediging niet volgt in haar pleidooi, heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de reclassering en/of het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie (NIFP) nader te laten onderzoeken in hoeverre verdachte toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig bagage met zich voert, met de inhoud daarvan bekend kan worden verondersteld en voor die inhoud dan ook in beginsel verantwoordelijk is. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is.
Daarbij is allereerst van belang dat verdachte naar haar eigen zeggen de bewuste rolkoffer heeft gekregen tijdens haar verblijf in Brazilië van [betrokkene], een man die zij slechts een maand eerder in een favela had ontmoet. De volledige naam en het adres van deze [betrokkene] weet ze niet. Ook weet zij niet hoe [betrokkene] zijn geld verdiende, daar heeft ze niet naar gevraagd. Daarbij komt dat [betrokkene] haar gedurende haar verblijf in Brazilië zonder goede reden meermalen geld heeft gegeven om boodschappen en medicijnen voor haar zieke moeder te kopen, terwijl zij elkaar nog maar net hadden ontmoet. [betrokkene] heeft haar ook een fikse beloning van € 5.000,- in het vooruitzicht gesteld voor het zonder kenbare reden vervoeren van de door hem verstrekte lege rolkoffer naar Milaan. Verdachte heeft daarbij op zijn kosten gereisd en moest de koffer op het vliegveld van Milaan aan een voor haar onbekende persoon afgeven.
Verder is het een feit van algemene bekendheid dat in Brazilië veelvuldig handel in cocaïne plaatsvindt waarbij cocaïne onder meer op deze wijze, dus verstopt in de bodem van een rolkoffer, vanuit Zuid-Amerika naar Europa wordt gesmokkeld.
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat de kans aanmerkelijk was, dat er zich contrabande, meer specifiek cocaïne, in de koffer zou bevinden. Voornoemde feiten en omstandigheden noopten derhalve tot nader onderzoek van de rolkoffer door verdachte. Uitgaande van haar eigen verklaringen, heeft verdachte dat onderzoek echter nagelaten. Zij heeft naar haar zeggen slechts in de rolkoffer gekeken en is niet te weten gekomen waarom deze lege rolkoffer naar Milaan vervoerd moest worden. Door na te laten nader onderzoek te verrichten naar de inhoud van de koffer of de reden van de reis, hoewel de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding gaven, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij cocaïne vervoerde vanuit Brazilië naar Nederland. De rechtbank acht dan ook - anders dan de raadsvrouw - het voorwaardelijk opzet van verdachte op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 2.226,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne bewezen.
Hoewel verdachte ter terechtzitting een naïeve en beïnvloedbare indruk maakte, is de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte verstandelijk zodanig beperkt is dat bij haar elk inzicht in haar gedragingen en de gevolgen daarvan ten tijde van het ten laste gelegde heeft ontbroken en zij dientengevolge ook niet in staat is geweest haar wil te bepalen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte bij de eerste douanecontrole heeft verklaard de koffer in São Paolo te hebben gekocht en dat zij daarna heeft verklaard er niet over te hebben nagedacht “wat” zij mee zou nemen. Later herhaalt zij tegenover de Koninklijke Marechaussee dat zij er nooit over heeft nagedacht “wat” er in de koffer zou zitten. Bij die stand van zaken acht de rechtbank een nader onderzoek naar de persoon van verdachte door de reclassering en/of het NIFP dan ook niet noodzakelijk.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 10 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen en vastgesteld, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien (17) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit een straf op te leggen voor een kortere duur dan door de officier van justitie geëist op basis van de persoon van verdachte en haar persoonlijke omstandigheden, met name haar mogelijke verstandelijke beperking.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.226,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Louter een vrijheidsbenemende straf is passend voor een feit van deze ernst.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in toereikende en passende mate rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de indruk die de rechtbank van verdachte ter terechtzitting heeft gekregen. Het gaat daarbij kort gezegd om de jeugdige leeftijd van verdachte, de zorg die zij haar moeder wil bieden, haar financiële situatie , haar lage scholingsniveau, alsmede de omstandigheid dat verdachte ontvankelijker lijkt om tot een dergelijk feit te komen zonder zich tevoren van de reikwijdte van haar keuze grondig rekenschap te geven en dat zij dus vrij makkelijk kon worden benaderd en overgehaald tot dit feit. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om van de geëiste straf af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien (17) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. S. Ok en mr. B.A.A. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. S.A.K. Ramdjan en mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2013.
Mr. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen met nummer 20130581 d.d. 10 juni 2013 (dossierparagraaf 1.1).
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met nummer d.d. 13 juni 2013 (dossierparagraaf 1.1.4.).
4.Een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 21 juni 2013, kenmerk 6946 X 13 (los opgenomen).