ECLI:NL:RBNHO:2013:7399

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
22 augustus 2013
Zaaknummer
15/700179-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die was veroordeeld voor het telen van hennep. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het bedrag werd vastgesteld op € 11.801,40. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, had aangevoerd dat hij geen inkomen had en veel schulden, waardoor hij het bedrag nooit zou kunnen betalen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het draagkrachtbeginsel in deze fase niet van toepassing was en dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van de verdachte dat hij in de toekomst niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 27 november 2013.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer
Parketnummer: 15/700179-13 (ontneming)
Uitspraakdatum : 27 augustus 2013
Promisvonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 10 juli 2013 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Hilversum,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. De vordering
De officier heeft bij vordering van 10 juli 2013 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op
€ 11.801,90 en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de feiten die – in eerste aanleg – bij vonnis van deze rechtbank van 13 augustus 2013 bewezen zijn verklaard en waarvoor veroordeelde bij genoemd vonnis is veroordeeld.
2. Het verloop van de procedure
De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 30 juli 2013. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. J.D. van der Heijden, advocaat te Hilversum, en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 27 augustus 2013.
3. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen.
4. Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de berekening in het proces-verbaal ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel weliswaar juist is, maar dat verdachte dit bedrag nooit zal kunnen betalen, omdat hij geen enkel inkomen maar wel veel schulden heeft. Gelet op het feit dat er bij verdachte niets te halen valt, vraagt hij de rechtbank daarmee rekening te houden en het te ontnemen bedrag te matigen.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1. Veroordeling
Bij vonnis van deze rechtbank van 13 augustus 2013 is veroordeelde veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, waarbij is bewezen verklaard dat:
hij in de periode van 27 februari 2013 tot en met 08 mei 2013 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, telkens opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf telkens opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt in een pand aan de Nieuwemeerdijk, een groot aantal hennepplanten en een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van het ingevolge dat vonnis bewezen verklaarde strafbare feit.
5.2. De ontnemingsrapportage
Op 12 mei 2013 heeft de verbalisant [verbalisant], hoofdagent bij regiopolitie Kennemerland, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingrapportage.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3. De beoordeling
De rechtbank heeft bij de schatting als uitgangspunt genomen de ontnemingrapportage d.d. 12 mei 2013. De rechtbank ontleent deze schatting aan de gegevens die in de bewijsmiddelen onder I tot en met III, afkomstig uit het strafdossier, zijn vervat, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2013, dossierpagina 57 tot en met 60, inclusief foto’s, dossierpagina 61 tot en met 108;
het in de wettelijke vorm opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 12 mei 2013.
De hoogte van het bedrag wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de volgende berekening:
Verdachte heeft verklaard dat hij voor een periode van ongeveer vier maanden hennep heeft gekweekt. Dat betekent dat er één keer is geoogst. Uitgangspunt daarbij is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst.
De totale opbrengst van de oogst is 150 planten (16 planten per m2) met een bruto opbrengst van 27,7 gram = 4,155 kilogram verkoopbaar hennepproduct.
Bij een opbrengst van € 3.280,-- per kilogram heeft deze oogst een bruto bedrag van
€ 13.628,40 opgeleverd.
Ten aanzien van de kosten geldt het volgende:
Afschrijvingskosten à € 150,--
Stekken à € 2,85 x 150 = € 427,50
Variabele kosten à € 3,33 x 150 = € 499,50
Huurkosten à € 300,-- x 2,5 (kweekcyclus tien weken = 2,5 maanden) = € 750,--
Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de planten door een ander dan verdachte zijn geknipt en omdat verdachte verklaart dat hij zelf voor de hennepkwekerij verantwoordelijk is, is het niet voldoende aannemelijk dat hij kosten heeft gemaakt voor het knippen van de planten.
Derhalve komen de totale kosten op een bedrag van € 1.827,--.
Op grond van de hierboven genoemde stukken uit het strafdossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval sprake moet zijn geweest van één voltooide hennepoogst. Het voordeel wordt derhalve geschat op € 13.628,40 minus een totaalbedrag aan kosten van € 1.827,--.
6. Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
Draagkracht
Namens de verdediging is aangevoerd dat veroordeelde gelet op het feit dat hij momenteel geen inkomen en vermogen heeft en gelet op zijn grote schuldlast geen draagkracht heeft en in de toekomst ook niet zal hebben om enig bedrag aan de Staat te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat het draagkrachtbeginsel in beginsel aan de orde gesteld dient te worden in de executiefase en dat in deze zaak bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing van bijvoorbeeld de door veroordeelde gestelde schuldenlast, uit het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende is gebleken dat veroordeelde nu en in de toekomst nimmer over voldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op € 11.801,40.
7. Toepasselijke wettelijke bepaling
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van € 11.801,40 ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. J.C.M. Swinkels en mr. L.C. Bannink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 november 2013.
Mr. L.C. Bannink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.