ECLI:NL:RBNHO:2013:6601

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
584216 CV EXPL 12-15925
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om compensatie voor vluchtvertraging afgewezen door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers van vlucht HV 604 van Marsa Alam naar Amsterdam, die op 25 juli 2010 met een vertraging van ongeveer vier uur te maken kregen, compensatie gevorderd van Transavia Airlines. De passagiers stelden dat zij recht hadden op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk stiptheidsacties van de Griekse luchtverkeersleiders, die de luchtvaartmaatschappij niet kon voorkomen, zelfs niet met alle beschikbare middelen.

De kantonrechter oordeelde dat Transavia voldoende had aangetoond dat de vertraging van de vlucht was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden. De rechter wees erop dat de luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie te betalen als zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen. De kantonrechter verwierp het verzoek van Transavia om de procedure aan te houden in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad over vergelijkbare zaken, en concludeerde dat de passagiers geen recht hadden op compensatie.

De vordering van de passagiers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Transavia. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat zij alle redelijke maatregelen hebben genomen om vertragingen te voorkomen, en dat buitengewone omstandigheden een geldige reden kunnen zijn om compensatie te weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 584216 CV EXPL 12-15925
datum uitspraak: 30 juli 2013

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake
1.
[A.]Nootdorp
2.
[B.],pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor hun minderjarige kinderen
[C.],
[D.]en
[E.]allen te Nootdorp
3.
[F.]te Heerhugowaard
4.
[G.]te Heerhugowaard
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigden mr. I.M.E. de Jong-de Vos en mr. P.M. Meijer
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines c.v.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Transavia
gemachtigde mr. M.E. Futselaar

De procedure

De passagiers hebben Transavia gedagvaard op 17 juli 2012. Transavia heeft schriftelijk geantwoord. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 24 april 2013 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 23 mei 2013. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.

De feiten

De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers zou vervoeren van Marsa Alam (Egypte) naar Amsterdam op 25 juli 2010 met vertrektijd 21:20 uur (lokale tijd) en aankomsttijd 01:30 uur (lokale tijd) op 26 juli 2010 en vluchtnummer HV 604, hierna: de vlucht.
De vlucht heeft een vertraging van omstreeks 4 uur opgelopen.
De passagiers hebben bij brief van 20 augustus 2010 compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
Transavia heeft geweigerd een bedrag te betalen.

De vordering

De passagiers vorderen dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 4.200,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 50,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten van € 131,00 zonder betekening dan wel € 199,00 in geval van betekening, te vermeerderen met wettelijke rente.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en het Sturgeon‑arrest van 19 november 2009. De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hem te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

Het verweer

Transavia betwist de vordering. Primair heeft Transavia verzocht om de procedure aan te houden totdat de Hoge Raad zich in zeven cassatieprocedures zal hebben uitgesproken over de uitspraak van het Hof in de gevoegde zaken C-581/10 en C-629/10 van 23 oktober 2012 (hierna: het Nelson-arrest).
Subsidiair heeft Transavia zich beroepen op buitengewone omstandigheden. Zij heeft aangevoerd dat de vlucht van Marsa Alam via Sharm el Sheikh naar Amsterdam vertraagd als gevolg van stiptheidsacties bij de luchtverkeersleiding in Griekenland. Het toestel dat de vlucht in kwestie diende uit te voeren heeft als gevolg van deze stiptheidsacties een latere slottijd toegewezen gekregen van CFMU, de Central Flow Management Unit, te Brussel. Dit is een omstandigheid waar Transavia geen daadwerkelijke invloed op uit kan oefenen. De latere slottijd op de voorliggende vlucht heeft ook voor vertraging gezorgd op de vlucht in kwestie.
Subsidiair heeft Transavia een beroep gedaan op matiging van de compensatiebedragen tot 25% van de ticketprijs. Gelet op de huidige ticketprijzen van Transavia - vrijwel altijd veel lager dan de compensatiebedragen - bestaat er een wanverhouding tussen de ticketprijzen en de compensatiebedragen. Dit is in strijd met de grondgedachte achter de Verordening, te weten de verhouding tussen de belangen van de passagiers en de luchtvaartmaatschappij. Transavia verwijst tevens naar Europese regelgeving voor drie andere vervoersmodaliteiten - schip, trein en bus - waarbij de koppeling tussen de vergoeding voor het ongemak en de betaalde ticketprijs uitdrukkelijk is geregeld.
Transavia heeft verder aangevoerd dat het tijdsverlies dat de passagiers als gevolg van de vertraging ondervinden volgens het Hof van Justitie niet als schade moet worden gekwalificeerd, maar dat het tijdsverlies een ‘ongemak’ in de zin van de Verordening vormt. De compensatie is mitsdien als vergoeding voor ‘ander nadeel’ in de zin van artikel
6:95 jo. 6:106 van het Burgerlijk wetboek (hierna: BW) aan te merken en moet naar billijkheid worden vastgesteld. Wat billijk is, kan volgens Transavia worden bepaald door te kijken naar andere gevallen van tijdsverlies, bijvoorbeeld wanneer men ten onrechte in voorarrest heeft gezeten. In dat geval ontvangt men een vergoeding van circa € 100,00 per dag. Dat verhoudt zich niet tot de forfaitaire bedragen in de Verordening.
Tot slot heeft Transavia aangevoerd dat de compensatie moet worden gematigd op grond van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW). Toewijzing van de vorderingen van de passagiers betekent in veel gevallen dat de passagiers voor niets reizen of dat ze geld toe krijgen.

De beoordeling

1.
De kantonrechter zal het verzoek van Transavia om aanhouding niet honoreren. Nu uit het Nelson-arrest - kort samengevat - ondubbelzinnig volgt dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, zodat de passagiers ook bij vertraging van een zekere duur recht op compensatie kunnen hebben, zijn er geen termen om de uitspraak in de onderhavige zaak aan te houden.
2.
Ten aanzien van het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden overweegt de kantonrechter als volgt. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening is de luchtvaartmaatschappij niet verplicht compensatie als bedoeld in artikel 7 te betalen, indien zij kan aantonen dat de annulering of vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
4.
Het Europese Hof heeft in zijn arrest Wallentin-Hermann van 22 december 2008 in rechtsoverweging 40 overwogen dat, aangezien niet alle buitengewone omstandigheden aanleiding geven tot vrijstelling, de luchtvaartmaatschappij die zich op dergelijke omstandigheden beroept bovendien moet aantonen dat de genoemde omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen, dat wil zeggen maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden met name voldoen aan voor de betrokken luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. In rechtsoverweging 41 heeft het Hof overwogen dat de vervoerder dient aan te tonen dat hij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot annulering – en na het Sturgeonarrest – tot langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.
Transavia voert aan dat de vlucht van Marsa Alam via Sharm el Sheikh naar Amsterdam langdurig is vertraagd als gevolg van stiptheidsacties van de Griekse luchtverkeersleiders. Het toestel dat de vlucht in kwestie moest uitvoeren was voorafgaand aan de vlucht in kwestie op de rotatie Amsterdam – Heraklion - Amsterdam ingepland. Dat toestel was vertraagd als gevolg van de stiptheidsacties. De stiptheidsacties zijn begonnen op 25 juli 2010 en hebben de hele dag geduurd. Met Transavia is de kantonrechter van oordeel dat stiptheidsacties van de Griekse luchtverkeersleiders in beginsel een buitengewone omstandigheid oplevert die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen.
6.Vervolgens rijst de vraag of deze bijzondere omstandigheid doorwerkt op de vlucht in kwestie van Marsa Alam via Sharm el Sheik naar Amsterdam, of Transavia alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de voorliggende vlucht te voorkomen. Onweersproken is dat het toestel dat de vlucht in kwestie zou uitvoeren op 25 juli 2010 op het volgende schema stond ingepland:
HV 969 03.10 Amsterdam - Heraklion 06.40
HV 970 07.25 Heraklion – Amsterdam 11.10
HV 603 12.15 Amsterdam – Marsa Alam 17.35
HV 604 18.20 Marsa Alam – Sharm el Sheikh 19.10
HV 604 20.05 Sharm el Sheikh – Amsterdam 01.30,
en dat het toestel op 25 juli 2010 de volgende vluchten heeft uitgevoerd:
HV 969 04.15 Amsterdam - Heraklion 07.50
HV 970 11.30 Heraklion – Amsterdam 14.30
HV 603 15.15 Amsterdam – Marsa Alam 20.50
HV 604 21.30 Marsa Alam – Sharm el Sheikh 22.30
HV 604 23.30 Sharm el Sheikh – Amsterdam 04.30,
7.
Transavia heeft overgelegd een uitdraai van de slottijden van vlucht HV 970; daaruit blijkt dat het toestel dat de voorafgaande vlucht uitvoerde om 11.17 is opgestegen en aldus een met een vertraging van 3 uur en 20 minuten in Amsterdam is binnengekomen. Uit de door Transavia overgelegde schema’s blijkt dat Transavia 34 toestellen heeft waarvan 21 Boeings 747-800. Van de 21 Boeings 747-800 stonden er op 25 juli 2010 10 ingepland op Griekenland. Al deze toestellen hebben de vluchten met vertraging uitgevoerd en hebben langere tijd (dan gepland) aan de grond gestaan op Rhodos, Kos en Heraklion. Een elfde toestel dat van Amsterdam naar Antalya vloog kreeg geen toestemming om over Griekenland heen te vliegen en was mitsdien ook vertraagd. Transavia heeft een toestel van Martinair ingehuurd en een Zwitsers toestel om de gaten in haar schema op te vullen.
8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Transavia voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de vertraging op de opvolgende vlucht en de daarop volgende vlucht –de vlucht in kwestie- niet heeft kunnen voorkomen. In de voorliggende zaak is immers nagenoeg 50% van haar vloot getroffen door de stiptheidsacties van de Griekse verkeersleiders. Van Transavia kan niet verwacht worden dat zij een dergelijke reservecapaciteit aanhoudt. Voor zover de passagiers hebben willen stellen de (te) korte omkeertijden van Transavia debet zijn aan de vertraging van de vlucht in kwestie oordeelt de kantonrechter dat uit het slotbericht blijkt dat de voorliggende vertraging niet te maken heeft met omkeertijden maar dat de vertraging van vlucht HV 670 is veroorzaakt doordat Transavia als gevolg van de stiptheidsacties een (veel later) slot van 11.20 toegewezen heeft gekregen, terwijl de oorspronkelijke slottijd 07.48 was. Juist is dat het toestel eerst na de slottijd op Heraklion binnenkwam; hieromtrent heeft Transavia onweersproken gesteld dat deze late binnenkomst eveneens het gevolg was van de stiptheidsacties. Daarnaast stelt de kantonrechter vast dat uit de bij 6. weergegeven tijden blijkt dat Transavia op die luchthavens waar de stipheidsacties niet speelden haar geplande omkeertijden vrijwel steeds heeft gehaald of zelfs verkort.
9.Het voorgaande betekent dat het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden slaagt en dat de overige verweren van Transavia geen bespreking meer behoeven, zodat de vordering van de passagiers zal worden afgewezen. De passagiers zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij worden de passagiers ook veroordeeld tot betaling van € 100,-- aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door Transavia worden gemaakt.

De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Transavia tot en met vandaag worden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de passagiers tot betaling van €100,-- aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door Transavia worden gemaakt;
- verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll