Uitspraak
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
Rechtbank Noord-Holland
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland. De zaak werd op 27 juni 2013 behandeld, na een openbare terechtzitting op 13 juni 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd beschuldigd van twee feiten: het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne op 27 maart 2013 en het medeplegen van deze invoer op 3 maart 2013. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte ten aanzien van feit 1 in aanmerking genomen, evenals andere bewijsmiddelen zoals proces-verbaal van aanhouding en deskundigenrapporten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het tweede feit, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 27 maart 2013 opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd, wat in strijd is met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 28 maanden geëist, en de rechtbank oordeelde dat deze straf passend was gezien de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.