ECLI:NL:RBNHO:2013:12959

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 december 2013
Publicatiedatum
2 januari 2014
Zaaknummer
HAA 12/3171
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de aanleg van een kunstgrasveld bij hockeyclub Rood-Wit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 december 2013 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de aanleg van een kunstgrasveld bij hockeyclub Rood-Wit, gelegen op het perceel Zwaluwenweg 11 in Aerdenhout. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal, voldoende heeft onderbouwd dat de aanleg van het kunstgrasveld noodzakelijk is voor doelmatig beheer en dat er geen schade wordt toegebracht aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden. De eisers, die bezwaar maakten tegen de vergunning, hebben geen overtuigende argumenten aangedragen die de beslissing van de verweerder ondermijnen. De rechtbank wijst erop dat het nieuwe bestemmingsplan 'Aerdenhout 2012' inmiddels onherroepelijk is en dat de huidige bestemming van de gronden het gebruik voor recreatieve doeleinden toelaat.

De rechtbank behandelt ook de gedoogovereenkomst die door de eisers is ingeroepen, maar concludeert dat deze overeenkomst, gesloten door de gemeente als privaatrechtelijke rechtspersoon, niet van invloed is op de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om omgevingsvergunning moet worden beoordeeld binnen de publiekrechtelijke kaders en dat er geen ruimte is om privaatrechtelijke afspraken in deze beoordeling mee te nemen.

De rechtbank concludeert dat de verweerder zich terecht heeft beperkt tot de vraag of de aanleg van het kunstgrasveld noodzakelijk is voor een doelmatig beheer van de gronden en of er schade wordt toegebracht aan de landschappelijke en natuurlijke waarden. De overige door eisers aangevoerde belangen, zoals parkeerdruk, zijn reeds afgewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan en kunnen niet opnieuw worden betrokken in de beoordeling van de aanvraag. Het beroep van de eisers wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 12/3171

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 december 2013 in de zaak tussen

[eisers],te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. C.B. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal, verweerder

(gemachtigde mr. J.T.M. de Haan-Bergisch).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Aerdenhoutse Mixed Hockeyclub Rood-Wit, te Aerdenhout.

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2011 heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een kunstgrasveld bij hockeyclub Rood-Wit, op het perceel Zwaluwenweg 11 in Aerdenhout.
Bij besluit van 22 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard onder aanvulling van de motivering. Voorts heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend voor de locatie van het kunstgrasveld overeenkomstig de aanvraag.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2013, gezamenlijk met het beroep met zaaknummer HAA 12/2665.
[naam 1] is verschenen, bijgestaan door mr. U. Aloni, kantoorgenoot van mr. C.B. de Jong. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, alsmede door F.D.S. Bettink, beiden werkzaam bij de gemeente Bloemendaal. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [namen].

Overwegingen

1.
Het project omvat het aanleggen van een kunstgrasveld ten behoeve van hockeyclub Rood-Wit. Het veld heeft de afmeting van minder dan een kwart van een regulier hockeyveld en is gesitueerd op de plek die eerder in gebruik was als oefenveldje voor de junioren, vlakbij het clubgebouw.
2.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat, nu het kunstgrasveld anders is aangelegd dan is vergund in het primaire besluit van 19 mei 2011, het bestreden besluit reeds hierom niet in stand kan blijven. Verweerder heeft in het primaire besluit in afwijking van de aanvraag omgevingsvergunning verleend voor een (iets) andere locatie. De aanvraag dient echter uitgangspunt te zijn bij het verlenen van een vergunning. Een bestuursorgaan kan hiervan niet ambtshalve afwijken. In het bestreden besluit heeft verweerder dit terecht hersteld.
3.
Ingevolge artikel 2.1 eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
4.
Het kunstgrasveld is gesitueerd op gronden welke op grond van het ten tijde van de aanvraag geldende bestemmingsplan “Het Naaldenveld 1993” de bestemming “Rv (z)” hebben. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor Recreatieve doeleinden (R) aangewezen gronden, subbestemming Rv, bestemd voor het uitoefenen van veld- en ruitersporten.
Ingevolge het vierde lid is het verboden op of in de gronden natuurgras om te zetten in kunstgras zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning, thans aangeduid als activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder b Wabo).
Ingevolge het zevende lid kan een aanlegvergunning slechts worden verleend indien zulks noodzakelijk is voor een doelmatig beheer van de gronden en voorzover geen schade toegebracht wordt aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden.
5.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit artikel 9, zevende lid, van de planvoorschriften volgt dat alvorens een omgevingsvergunning voor het aanleggen van het betreffende kunstgrasveld te verlenen verweerder dient te onderzoeken of het aanleggen noodzakelijk is voor een doelmatig beheer van de gronden en of het aanleggen geen schade toebrengt aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden. Als aan deze criteria niet wordt voldaan kan een omgevingsvergunning niet worden verleend. Andere weigeringsgronden zijn niet gegeven.
6.
Eisers voeren aan dat niet is voldaan aan het vereiste van genoemd artikellid. Verweerder heeft aangegeven waarom met kunstgras een doelmatiger gebruik van de gronden kan plaatsvinden, echter niet dat sprake is van een doelmatiger beheer, aldus eisers. Voorts is huns inziens niet voldaan aan de voorwaarde dat aan de landschappelijke en natuurlijke waarde van de gronden geen schade wordt toegebracht. Verweerder heeft namelijk ten onrechte het door Van Empelen van Aalderen Partners BV opgestelde advies met betrekking een in 2001 door Rood-Wit ingediende aanvraag voor de aanleg van drie kunstgrasvelden, niet betrokken in deze beoordeling. In voornoemd advies is als voorwaarde gesteld dat de overgebleven ruimte tussen de kunstgrasvelden en singel als natuurontwikkeling zou moeten worden bestemd ter voorkoming van nadelige gevolgen voor hydrologie, bodem en natuur.
6.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat omzetting van natuurgras in kunstgras leidt tot een doelmatiger beheer gelet op de bestemming “Recreatieve doeleinden”. De gronden kunnen efficiënter en effectiever gebruikt worden en slijtage van de grote kunstgrasvelden en het gebruik van de velden rondom de kunstgrasvelden kan voorkomen worden. Daarbij is het onderhoud van kunstgras makkelijker en veel minder intensief dan het onderhoud van natuurgras en kan het onderhoud van het kunstgrasveld meegenomen worden bij het onderhoud van de andere kunstgrasvelden.
Ten aanzien van de vraag of landschappelijke en natuurlijke waarden in geding zijn bij de aanleg van het kunstgrasveldje verwijst verweerder naar een (positief) memo van het Team Groenvoorzieningen van 9 december 2011, dat ook ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit. Hierin wordt geconcludeerd dat het effect op de natuurlijke waarden gering is omdat het een kleine ingreep in de bodem betreft. Ook is er geen sprake van schade aan landschappelijke waarden, nu de locatie niet valt in de belangrijke landschappelijke zichtlijn vanaf de Nachtegalenlaan. Tussen het veld en de Zwaluwenlaan resteert een strook gras, zodat visueel een natuurlijke overgang wordt gemaakt.
6.2
Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd aangegeven dat de aanleg van het kunstgrasveld noodzakelijk is voor doelmatig beheer en voorts dat met de aanleg hiervan geen schade wordt toegebracht aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden. Eisers hebben hier, behalve de verwijzing naar reeds uitgebrachte rapporten, niets tegenovergesteld. De beroepsgrond slaagt niet .
7.
Eisers voeren aan dat gelet op de op 11 april 2005 bij notariële akte gesloten gedoogovereenkomst tussen de gemeente, Golfclub Mariënweide en [naam 2], gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt dat de in de gedoogovereenkomst genoemde gearceerde velden, waaronder de gronden waarop het bestreden kunstgrasveld is gesitueerd, zouden worden teruggegeven aan de natuur. Deze overeenkomst staat in de weg aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een kunstgrasveld, aldus eisers.
Aan de betreffende gronden is voorts in het nieuwe bestemmingsplan “Aerdenhout 2012” in eerste instantie de bestemming “Recreatie” met functieaanduiding golfbaan toegekend. Op grond van deze bestemming mochten deze gronden niet worden gebruikt voor hockey. Door de bestemming in het voorontwerp te wijzigen in “Sport” heeft verweerder dit, na kennis genomen te hebben van de aanvraag in geding, echter aangepast. De aanleg van kunstgras is hierdoor mogelijk gemaakt. Dit verdraagt zich niet met de toezegging van verweerder dat deze gronden zouden worden teruggegeven aan de natuur, aldus eisers.
7.1 De rechtbank stelt vast dat het nieuwe bestemmingsplan “Aerdenhout 2012”, voor zover het betreft de gronden waarop het kunstgrasveld is gesitueerd, inmiddels onherroepelijk is. Gelet op de huidige bestemming kunnen eisers dan ook niet datgene bereiken met deze beroepsgrond wat zij willen bereiken, namelijk dat de betreffende gronden uitsluitend gebruikt kunnen worden voor natuurontwikkeling. Het betoog faalt reeds hierom.
De bij notariële akte gesloten gedoogovereenkomst waarnaar eisers verwijzen is gesloten met oog op de verhuizing van Glofclub Mariënweide (welke geen doorgang heeft gevonden). De overeenkomst is gesloten door de gemeente als privaatrechtelijke rechtspersoon. Rood-Wit was hierbij geen partij. Op de aanvraag om omgevingsvergunning dient door verweerder te worden beslist binnen de publiekrechtelijke kaders die daarvoor gelden. Voor het hierbij betrekken van een privaatrechtelijke overeenkomst is in het onderhavige geval geen ruimte. Deze overeenkomst kan derhalve de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning hier in geding niet raken. Het betoog faalt dan ook.
8. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. Zo is bijvoorbeeld de grote parkeerdruk op de Zwaluwenweg niet betrokken in de besluitvorming.
8.1
Zoals hiervoor al is overwogen beperkt het toetsingskader van verweerder zich, gelet op hetgeen bepaald is in artikel 9, zevende lid, van de planvoorschriften, tot de vraag of de aanleg van kunstgras noodzakelijk is voor een doelmatig beheer van de gronden en of schade toegebracht wordt aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden. De overige door eisers genoemde belangen, waaronder de parkeerdruk, moeten worden geacht reeds te zijn afgewogen bij de totstandkoming van het vigerende bestemmingsplan “Het Naaldenveld 1993” en kunnen niet bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning worden betrokken. Het betoog faalt.
9.
Het beroep is ongegrond.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, mr. I.M. Ludwig en mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra - van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.