ECLI:NL:RBNHO:2013:11949

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
HAA 13/2496
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling van geregeld schoolbezoek op basis van de Leerplichtwet 1996

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de leerplichtambtenaar van de gemeente Haarlem. De eiser had verzocht om vrijstelling van geregeld schoolbezoek voor zijn zoon, maar deze aanvraag werd door de leerplichtambtenaar geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door de eiser aangevoerde gronden voor vrijstelling niet voldoen aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 11 van de Leerplichtwet 1996. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd verduidelijkt dat 'andere gewichtige omstandigheden' restrictief moeten worden uitgelegd en vaak buiten de wil van de leerplichtige jongere of zijn/haar ouders liggen. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden die de eiser heeft aangevoerd, zoals een ongeschikt schoolklimaat en gebrek aan zorgbegeleiding, niet als gewichtige omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank benadrukt dat het niet in overeenstemming is met de Leerplichtwet om een kind niet naar school te laten gaan bij problemen tussen ouder en school. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond, waarmee de weigering van de vrijstelling door de leerplichtambtenaar wordt bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/2496

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2013in de zaak tussen

[eiser], eiser,

en

de leerplichtambtenaar van de gemeente Haarlem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2013 heeft verweerder geweigerd ten behoeve van [naam] (verder: [naam]) vrijstelling te verlenen van geregeld schoolbezoek voor de perioden 2 november 2012 tot en met 11 januari 2013 en 12 januari 2013 tot en met einde schooljaar 2012/2013.
Het tegen dit besluit gerichte bezwaar van 11 februari 2013 heeft verweerder ongegrond verklaard bij besluit van 16 april 2013. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de Commissie beroep- en bezwaarschriften.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 mei 2013 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2013. Eiser is ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen in de persoon van A. Zandstra. Zij werd vergezeld door mr. C.B.B. Dohmen en Y. Kniese, gemeenteambtenaren.

Overwegingen

1.
De rechtbank stelt vast dat eiser zelf bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 25 januari 2013 terwijl het beroep in deze zaak door eiser is ingesteld “in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger, namens en op verzoek van zijn zoon [naam]”. Ter zitting is met eiser afgesproken dat het er voor zal worden gehouden dat hij het beroepschrift namens zichzelf heeft ingediend zodat is voldaan aan de in artikel 7:1, eerste lid, aanhef, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde eis dat degene aan wie het recht is toegekend om beroep in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar dient te maken.
2.
Bij brief van 12 januari 2013 heeft eiser een aanvraag ingediend voor vrijstelling van geregeld schoolbezoek wegens gewichtige omstandigheden voor zijn zoon [naam], geboren [geboortedatum], voor de perioden 2 november 2012 tot en met 11 januari 2013 en 12 januari 2013 tot en met einde schooljaar 2012/2013. Eiser heeft aan zijn verzoek tot vrijstelling ten grondslag gelegd: het ontbreken van een passend onderwijsaanbod, ongeschiktheid, onveilig schoolklimaat en het ontbreken van deugdelijke zorgbegeleiding.
3.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat de door hem opgegeven omstandigheden geen gewichtige omstandigheden zijn in de zin van artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet 1996 (hierna: Lpw).
4.
Artikel 11, aanhef en onder g, van de Lpw luidt: De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt, en de leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt alsmede de jongere die kwalificatieplichtig is, zijn vrijgesteld van de verplichting de school of de instelling geregeld te bezoeken, indien g. de jongere door andere gewichtige omstandigheden verhinderd is de school onderscheidenlijk de instelling te bezoeken.
5.
Van belang voor de beoordeling van het voorliggende geschil is de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 29 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX5962). In deze uitspraak is geoordeeld dat volgens de gangbare opvatting bij het begrip ‘andere gewichtige omstandigheden’ in de zin van artikel 11, aanhef en onder g, van de Lpw moet worden gedacht aan externe, veelal buiten de wil van de leerplichtige jongere of zijn/haar ouders gelegen omstandigheden en dat dit begrip restrictief moet worden uitgelegd.
6. De door eiser aangevoerde gronden voor het verlenen van vrijstelling zijn geen ‘andere gewichtige omstandigheden’ zoals de Afdeling dit begrip heeft uitgelegd. Reeds hierom heeft verweerder terecht de gevraagde vrijstelling geweigerd. De Leerplichtwet schrijft voor dat leerplichtige en kwalificatieplichtige jongeren geregeld de school bezoeken. Slechts voor een beperkt aantal nauwkeurig omschreven gevallen maakt de Leerplichtwet het mogelijk dat wordt afgeweken van de verplichting geregeld de school te bezoeken. Het past niet bij dit wettelijk stelsel dat wanneer er problemen rijzen tussen ouder/kind en school, er voor wordt gekozen het kind niet naar school te laten gaan. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat de gang van zaken op de school niet in overeenstemming is met het belang van zijn zoon zoals hij dat ziet. In dat geval dient in overleg met de school voor de gerezen problemen een oplossing te worden gezocht of dient te worden uitgekeken naar een andere school. Het verlenen van vrijstelling van geregeld schoolbezoek voor nagenoeg het gehele schooljaar is in dat geval niet in overeenstemming met de Leerplichtwet. Omdat de door eiser aangevoerde gronden niet kunnen leiden tot verlening van de gevraagde vrijstelling hoefde verweerder daar ook geen nader onderzoek naar te doen. De beroepsgronden die zijn gericht tegen het weigeren van de gevraagde vrijstelling falen.
7.
Eiser heeft nog aangevoerd dat verweerder in deze zaak de rechtbank een incompleet dossier heeft verstrekt en dat er voor de beoordeling van het geschil relevante stukken ontbreken. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat naast het dossier dat is gevormd naar aanleiding van het verzoek om vrijstelling van 12 januari 2013 er ook een leerplichtdossier over [naam] bestaat. In dit dossier worden volgens verweerder gegevens worden verzameld over het niet naleven van de leerplicht met het oog op (eventuele) strafrechtelijke handhaving. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat dit leerplichtdossier voor de beoordeling van het voorliggende geschil niet ter zake doet en dat het om die reden niet in geding is gebracht. Deze uitleg van verweerder komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Gelet hierop zal de rechtbank het er voor houden dat het leerplichtdossier niet tot op de zaak betrekking hebbende stukken hoeft te worden gerekend in de zin van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er naast de stukken waarover partijen en de rechtbank beschikken nog andere stukken zijn die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak. Overigens had -zover eiser meent dat voor de zaak relevante stukken ontbreken- hij deze zelf ook in geding kunnen brengen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.