Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 november 2013 in de zaak tussen
[eiser], te Uitgeest, eiser
Procesverloop
Overwegingen
CRvB 3 februari 2004, 02/2692 WVG en rechtbank Haarlem 3 december 2003, 03/1150 WVG). Eiser stelt dat in artikel 1, vierde lid, Wmo sluitend is bepaald wat onder ‘hoofdverblijf’ moet worden verstaan en meent dat aan die term niet slechts betekenis toekomt bij de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke huishouding. Volgens hem blijkt uit niets dat de wetgever bij de totstandkoming van artikel 1 Wmo een dergelijke beperking heeft voorgestaan. Volgens eiser speelt artikel 1, vierde lid, Wmo juist wel een doorslaggevende rol bij de vraag waar [naam 2] woont. Betoogd wordt dat de feitelijke situatie is dat [naam 2] het merendeel van de voor nachtrust bestemde tijd bij zijn vader doorbrengt. Die stelling heeft eiser gebaseerd op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat iemand geacht wordt daar te wonen waar hij het merendeel van de nachten doorbrengt, zijnde tenminste vier nachten per week. Omdat [naam 2] (in de even weken) vier nachten bij zijn vader slaapt is hij daar in die weken ook woonachtig. Daarnaast wordt betoogd dat uit de bij het aanvullende beroepschrift gevoegde foto’s blijkt dat de feitelijke situatie ook aldus is dat [naam 2] (mede) bij zijn vader woont. Waar het wat die foto’s betreft om gaat is dat in de woning van eiser alle essentialia aanwezig zijn voor het wonen van [naam 2] op dit adres.
(…)