2.Bij het primaire besluit van 25 juni 2012 heeft verweerder een maatregel opgelegd van 100% gedurende zes maanden wegens het verrichten van onvoldoende re-integratie inspanningen. Verweerder heeft daarbij betrokken dat sprake is van recidive. Het bezwaar daartegen is door verweerder bij het hier bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres onvoldoende heeft meegewerkt aan haar re-integratie. Verweerder stelt dat het ingezette re-integratietraject nadrukkelijk zag op zowel het starten als zelfstandige als ook het vinden van passend werk in loondienst. Omdat eiseres het re-integratietraject via USG-Restart met ingang van 16 januari 2011 heeft beëindigd en zij zich enkel is blijven richten op de start van haar eigen bedrijf heeft verweerder besloten tot het opleggen van de eerste maatregel van 50% voor zes maanden. Na het aflopen van de eerste sanctieperiode heeft verweerder een arbeidskundig onderzoek laten doen naar de re-integratieactiviteiten verricht door eiseres en de resultaten daarvan. Op basis van die rapportage heeft verweerder besloten tot het opleggen van de (vervolg)maatregel van 100% voor zes maanden. Volgens verweerder heeft de opzet van het eigen bedrijf nog niet geresulteerd in benutting van de restverdiencapaciteit, staan de activiteiten in het eigen bedrijf op een laag pitje en heeft eiseres geen andere activiteiten verricht teneinde passende arbeid in loondienst te verkrijgen.
3.1De rechtbank stelt voorop dat de maatregel van 50% gedurende zes maanden per 1 juli 2011 in rechte vaststaat. In dit geding ligt de maatregel (wegens recidive) per 1 juli 2012 voor.
3.2Eiseres betwist onvoldoende te hebben meegewerkt aan haar re-integratie. Volgens eiseres was vanuit USG-Restart aanvankelijk positief gereageerd op haar plannen, maar werd zij later onder druk gezet. Zij heeft dat traject beëindigd omdat USG-Restart verder aan de verwezenlijking van haar plannen niets meer kon bijdragen. Daarnaast betoogt eiseres dat haar medische/psychische situatie eraan in de weg stond dat zij naast de inspanningen die zij verrichtte om het eigen bedrijf op te starten ook nog had moeten solliciteren. Zij had dat niet kunnen opbrengen en zou weer zijn teruggevallen. Eiseres stelt verder dat uit de jaarcijfers van haar eigen bedrijf niet de conclusie kan worden getrokken dat haar inspanningen, namelijk de opzet van haar eigen bedrijf, nog niet heeft geresulteerd in een volledige re-integratie. Haar bedrijf is immers nog in de aanloopfase. Voorts betoogt eiseres dat verweerder uit het rapport van de arbeidsdeskundige niet de conclusie heeft kunnen trekken dat de bedrijfsactiviteiten op een laag pitje staan. Volgens eiseres is het rapport van Werner juist positief. Zij is er immers in geslaagd een eigen bedrijf op te zetten. Het rapport bevat volgens eiseres geen eindoordeel of conclusie, maar een weergave van de verrichte activiteiten en bereikte resultaten. Eiseres stelt ook nog dat door de opgelegde sancties haar financiële draagkracht onvoldoende is.
3.3De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat in de periode waarop dit geschil ziet, eiseres zich enkel heeft gericht op de start van haar eigen bedrijf en dat zij daarnaast feitelijk geen activiteiten voor het verkrijgen van werk in loondienst heeft ondernomen. Uit de stukken blijkt dat de visie van verweerder steeds is geweest dat eiseres in beide richtingen activiteiten moest verrichten. Het ingezette re-integratietraject zag nadrukkelijk op zowel het starten als zelfstandige als ook het vinden van passend werk in loondienst. De rechtbank wijst hierbij onder meer op de mail van verweerder van 13 december 2010 (productie 8) en de rapportage van USG-Restart van 27 januari 2011 (productie 11). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze re-integratie verplichtingen ook in redelijkheid van eiseres kunnen verlangen. Gelet op het dossier staat vast dat eiseres is gewezen op beide verplichtingen en dat zij ook kon weten wat op dat punt van haar verwacht werd. Als het eiseres al niet van aanvang af duidelijk is geweest wat de omvang van haar re-integratieverplichting inhield, dan in ieder geval wel na het nemen van het eerste maatregelbesluit. Dat eiseres desondanks meende dat zij zich (in het kader van de WIA) wel alleen kon en mocht richten op het opzetten van een eigen bedrijf en niet ook op het verkrijgen van passende arbeid in loondienst bij een andere werkgever komt voor haar rekening. Eiseres kan zich daarnaast niet met succes beroepen op het deskundigenoordeel van het Uwv, alleen al niet omdat dit deskundigenoordeel dateert uit de wachttijd voor de WIA en zich niet zomaar kan uitstrekken over een latere periode. Niet aannemelijk is geworden dat de medische situatie van eiseres in de weg stond aan het zoeken naar passende arbeid in loondienst, naast haar activiteiten als ondernemer. Eiseres heeft niet met medische stukken onderbouwd dat dit het geval was. Dat het bedrijf van eiseres nog in de aanloopfase was maakt niet dat er geen sprake is van verwijtbaarheid of dat de gedragingen minder verwijtbaar zijn. De financiële draagkracht speelt geen rol bij het al dan niet opleggen van de maatregel of de hoogte van de maatregel. De op te leggen maatregel wordt op grond van artikel 90 van de WIA namelijk afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.
3.4Uit het voorgaande volgt dat eiseres onvoldoende heeft meegewerkt aan haar re-integratie en daarmee de verplichtingen als bedoeld in artikel 29 en 30 van de WIA heeft geschonden. Verweerder was dan ook bevoegd om een maatregel op te leggen. Omdat eiseres na de eerste maatregel heeft volhard in haar houding en gedragingen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden recidive aangenomen.
3.5Eiseres komt voorts op tegen de hoogte en duur van de opgelegde maatregel. Ingevolge het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten wordt de aan eiseres verweten gedraging gekwalificeerd als een verplichting uit de derde categorie (artikel 6, vierde lid, onder b). De hoogte en duur van de maatregel bij verplichtingen uit de derde categorie zijn bepaald op 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c). Ingeval van recidive wordt het percentage van de op te leggen maatregel met 50% verhoogd (artikel 8).
3.6Daarnaast is van belang de Beleidsregel maatregelen UWV (Beleidsregel). Hoewel verweerder strikt genomen niet aan de Beleidsregel is gebonden, dient verweerder zich daar wel naar te richten bij zijn besluitvorming. Anders zou er bij het opleggen van maatregelen op grond van de WIA een niet te rechtvaardigen onderscheid ontstaan tussen de werknemers die bij de uitvoering van de WIA zijn aangewezen op het Uwv en de werknemers van eigen risicodragers. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat verweerder de Beleidsregel bij het nemen het bestreden besluit niet heeft betrokken. De Beleidsregel voorziet in artikel 2, eerste lid aanhef en onder c, bij het niet naleven van een verplichting uit de derde categorie in een maatregel van 25% gedurende vier maanden. Aangezien in geval van recidive het percentage van de maatregel met 50% wordt verhoogd, zou dit in het onderhavige geval leiden tot een maatregel van 37,5% over vier maanden. Uit het bestreden besluit blijkt niet waarop de fors zwaardere maatregel van 100% voor de duur van 6 maanden is gebaseerd dan wel afgestemd.
3.7In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook strijdig met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. In dit verband overweegt de rechtbank nog het volgende. In overeenstemming met de Beleidsregel is een maatregel van 37,5% over vier maanden. Voor zover relevant voorziet de Beleidsregel in artikel 3, eerste en derde lid, in een verhoging van het percentage in geval van verhoogde ernst of verwijtbaarheid. Indien verweerder het percentage wil vaststellen op een hoger percentage dan 37,5%, dient verweerder te motiveren dat sprake is van een verhoogde ernst of verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Beleidsregel. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de maatregel in geval van een verhoogde ernst of verwijtbaarheid vastgesteld op 50%. Dit percentage kan bij recidive met 50% worden verhoogd, derhalve tot 75%. Verweerder heeft dan ook nog ruimte om te beslissen of het percentage van de maatregel wordt vastgesteld tussen de 37,5% en 75%. Aanknopingspunten voor een verhoogde ernst of verwijtbaarheid heeft de rechtbank in de gedingstukken overigens niet aangetroffen. Voor een maatregel van een langere duur dan vier maanden bestaat geen ruimte. De beleidsregel voorziet daar slechts in voor het geval de betrokkene ná het opleggen van een maatregel wegens recidive volhardt in het niet naleven van de verplichting (artikel 3, vierde lid). Daarvan is in dit geval geen sprake. Een maatregel van een langere duur dan vier maanden zal de rechterlijke toets dan ook niet kunnen doorstaan.
3.8.Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
3.1De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.