Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2013in de zaak tussen
Vitruvius Bouwmanagement B.V., te Oostzaan, eiseres
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) bij de artikelen 1 en 2 van de Wav staat dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en dat deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor en aanspreekbaar is op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende, aldus de memorie van antwoord (Kamerstukken II, 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2).
“In het kader van de verbetering van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de handhaving van de Wav is het van belang dat de Wav uitgebreid wordt met een identificatieplicht ten behoeve van de feitelijke werkgever. (…) Bij de werkplekcontroles wordt zo nodig inzage van de identiteitsbewijzen gevorderd van de werkenden, een en ander tevens om de uitkomsten van het administratieve onderzoek te verifiëren. De thans bestaande regeling brengt voor de uitvoeringspraktijk een aantal knelpunten met zich. Ten eerste ligt de identificatieverplichting momenteel alleen bij de formele werkgever (bijvoorbeeld de uitlener of de hoofdaannemer). De Wav en in het verlengde de handhaving van deze wet richt zich echter ook op de feitelijke werkgever (derhalve de inlener, of de onderaannemer). Het nieuwe artikel zorgt ervoor dat de verificatie- en bewaarplicht ook gaat gelden voor de feitelijke werkgever, dat wil zeggen de werkgever die de werkenden op welke wijze dan ook heeft ingeleend (met name uitzend- of detacheerde arbeidskrachten). Dit betekent in de praktijk niet anders dan dat de formele werkgever een afschrift van het identiteitsbewijs van de werkende doorgeleidt naar de feitelijke werkgever en dat ook deze werkgever de identiteit vaststelt van de werkende, waardoor de Arbeidsinspectie bij handhavingsactiviteiten in het kader van de Wav inzage kan vorderen in de administratie van de feitelijke werkgever”.
Uit artikel 15 volgt niet, zoals verweerder heeft gesteld, dat eiseres in dit geval over de documenten van de vreemdeling navraag had moeten doen bij [naam 2]. Verweerder heeft voor zijn standpunt ook verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK9936. Deze verwijzing treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel, omdat in deze zaak, anders dan in de in het geding zijnde zaak, wel sprake was van een situatie waarbij vreemdelingen zijn uitgeleend door een vennootschap om bij appellante arbeid te verrichten.
Ook is geen sprake van een eenmalige hand- span- of vriendendienst of geringe handeling. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt blijkt uit de verklaring van de vreemdeling dat de vreemdeling de dag voor de controle ook al voor eiseres heeft gewerkt, en dat alleen is gestopt vanwege de controle die plaats vond.
Nu eiseres in beroep overigens geen omstandigheden naar voren heeft gebracht ter staving van haar betoog dat de opgelegde boete haar onevenredig treft, ziet de rechtbank geen aanleiding voor matiging van de boete.
Voorts doet het feit dat de vreemdeling de Bulgaarse nationaliteit heeft, er niet aan af dat eiseres op het moment van de overtreding diende te beschikken over een tewerkstellingsvergunning voor deze vreemdeling.
Gelet op het voorgaande kan het door eiseres aangevoerde samenstel van feiten en omstandigheden niet tot matiging van de opgelegde boete leiden. Deze grond slaagt niet.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een boete is opgelegd wegens overtreding van artikel 15, tweede lid, van de Wav;
- herroept het primaire besluit voor zover daarbij een boete is opgelegd wegens overtreding van artikel 15, tweede lid, van de Wav;
- bepaalt dat het bedrag van de boete wordt vastgesteld op € 8.000,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van € 318,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,- te betalen aan eiseres.