ECLI:NL:RBNHO:2013:10749

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
HAA 13/3116 & 13/4103
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijk bewijsvermoeden bij gezamenlijke huishouding in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij haar uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) was beëindigd en ingetrokken. Dit besluit was genomen omdat eiseres samenwoonde met degene die haar kind had erkend, wat volgens de wet het vermoeden van een gezamenlijke huishouding met zich meebracht.

De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was, omdat het wettelijk bewijsvermoeden niet kon worden ontkracht. Eiseres had aangevoerd dat zij een procedure had gestart om de erkenning van haar kind ongedaan te maken, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit geen invloed had op de huidige situatie, aangezien de erkenning nog steeds bestond.

Daarnaast verwierp de voorzieningenrechter het standpunt van eiseres dat het bewijsvermoeden in strijd was met de Grondwet, aangezien de rechter niet kan oordelen over de grondwettigheid van wetten. De uitspraak benadrukt het belang van het wettelijk bewijsvermoeden in zaken die betrekking hebben op de Wwb en de gevolgen daarvan voor de uitkering van betrokkenen.

Tegen deze uitspraak staat voor het beroep binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, terwijl voor het verzoek om voorlopige voorziening geen rechtsmiddel openstaat. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 13/3116 en 13/4103
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 8 oktober 2013
in de zaken van:

[eiseres]

wonende te[woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. P.H. van Dijck
tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,

verweerder.
Bij een ongedateerd primair besluit heeft verweerder de uitkering van eiseres in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van de dag na verzending van dit besluit beëindigd en voorts per 8 september 2012 ingetrokken, omdat eiseres vanaf laatstgenoemde datum een gezamenlijke huishouding voert met degene die haar op die dag geboren kind heeft erkend.
Verweerder heeft bij besluit van 24 mei 2013 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nr. 13/3116. Voorts heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nr. 13/4103.
Ter zitting is eiseres, bijgestaan door mr. P.H. van Dijck, verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, mr. S. Dijkman Dulkes-Wan.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter heeft:
  • het beroep ongegrond verklaard;
  • het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Gronden van de beslissing

1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Om die reden bestaat aanleiding onder toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.
In het geval van eiseres is sprake van een wettelijk vastgelegd bewijsvermoeden. Dit bewijsvermoeden is neergelegd in artikel 3, vierde lid, onder b van de Wwb. Doorslaggevend is dat eiseres en degene die haar kind heeft erkend, beiden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De wet verbindt hieraan het vermoeden dat tussen hen beiden sprake is van een gezamenlijke huishouding. Het is niet mogelijk dit wettelijk bewijsvermoeden met tegenbewijs te ontkrachten. Het betoog van eiseres dat in haar situatie feitelijk geen sprake is van een gezamenlijke huidhouding met degene die haar kind heeft erkend, moet dus buiten beschouwing blijven.
3.
Eiseres heeft er ter zitting op gewezen dat zij bij de rechtbank een procedure is gestart om te bereiken dat de erkenning van haar kind ongedaan wordt gemaakt. Dit laat echter onverlet dat deze erkenning op dit moment nog steeds bestaat, zodat verweerder daar bij de toepassing van de Wwb rekening mee moet houden. Eiseres heeft de voorzieningenrechter voorts gevraagd de voorlopige voorziening te laten ingaan vanaf het moment dat de rechtbank de erkenning ongedaan heeft gemaakt. Dit verzoek honoreert de voorzieningenrechter niet, omdat sprake is van een toekomstige onzekere gebeurtenis. De rechtbank heeft in bedoelde procedure een zitting bepaald, maar vooralsnog is niet duidelijk wanneer er een uitspraak zal volgen en wat de uitkomst zal zijn.
4.
Eiseres heeft voorts ter zitting het standpunt ingenomen dat artikel 3, vierde lid, onder b van de Wwb buiten toepassing moet blijven wegens strijd met een tweetal artikelen uit de Grondwet. Dit standpunt wordt verworpen, aangezien de rechter, ingevolge artikel 120 van de Grondwet, niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.
5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond is. Hierdoor bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
7.
De voorzieningenrechter deelt tot slot mede dat tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, binnen zes weken na verzending ervan hoger beroep openstaat bij de Centrale Raad van Beroep. Voor zover deze uitspraak betrekking heeft op het verzoek om voorlopige voorziening, staat hiertegen geen rechtsmiddel open.
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2013 te Haarlem door
mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden: