In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 november 2013 uitspraak gedaan over de intrekking van een bouwvergunning voor een kunstwerk, dat door eiser was aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de vergunning door het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort niet rechtsgeldig was. De zaak begon toen verweerder op 3 juli 2012 de eerder verleende bouwvergunning voor het plaatsen van een kunstwerk op het perceel van eiser introk. Dit besluit werd genomen naar aanleiding van maatschappelijke onrust die was ontstaan na een televisie-uitzending waarin het kunstwerk werd getoond. Verweerder stelde dat eiser had nagelaten om te melden dat het kunstwerk refereerde aan de Holocaust, wat volgens hen een onjuiste of onvolledige opgave inhield. Eiser voerde echter aan dat deze connotatie pas na de vergunningverlening was ontstaan en dat hij niet verplicht was om deze informatie te verstrekken bij de aanvraag.
De rechtbank stelde vast dat er ten tijde van de aanvraag geen wettelijke verplichting bestond om dergelijke informatie te verstrekken. Het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning bevatte geen regels die eiser verplichtten om de connotatie van het kunstwerk te melden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een intrekkingsgrond zoals bedoeld in artikel 5.19 van de Wabo, en dat verweerder derhalve niet bevoegd was om de vergunning in te trekken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de informatie die zij van aanvragers ontvangen en de wettelijke kaders die van toepassing zijn bij de beoordeling van bouwvergunningen. De rechtbank bevestigde dat de verantwoordelijkheden van de aanvrager niet verder reiken dan wat wettelijk vereist is, en dat maatschappelijke interpretaties van kunstwerken niet automatisch leiden tot juridische verplichtingen voor de aanvrager.