ECLI:NL:RBNHO:2013:10184

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
15/800842-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van verdovende middelen (cocaïne) te Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte werd ervan beschuldigd op 11 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, samen met een ander opzettelijk een hoeveelheid van 1645,8 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte had een onbekende vrouw, medeverdachte, opgehaald van de luchthaven op verzoek van een derde persoon, [persoon 1]. De verdachte was zich ervan bewust dat de medeverdachte iets mee zou nemen vanuit Paraguay, maar had geen exacte kennis van de inhoud van de bagage. Tijdens de controle op de luchthaven werd in de bagage van de medeverdachte cocaïne aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet van de verdachte, omdat hij de aanmerkelijke kans op de invoer van verboden middelen had aanvaard. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte niet strafbaar was vanwege feitelijke dwaling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en nam daarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800842-13
Uitspraakdatum: 25 oktober 2013
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op[geboortedatum] te [geboorteplaats] (Burundi),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M. ten Bos en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Gaasbeek-Wielinga, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 1645,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Verdachte wordt in juni 2013 door een zekere [persoon 1] benaderd met het verzoek een voor verdachte onbekende vrouw genaamd [medeverdachte], afkomstig uit Bulgarije, van de luchthaven Schiphol op te halen en enige dagen in zijn huis op te nemen en haar vervolgens naar de luchthaven Schiphol te brengen voor haar vliegreis naar Paraguay. Verdachte had deze [persoon 1] drie maanden daarvoor leren kennen via een website waarop hij met die [persoon 1] chatte. Hij heeft deze [persoon 1] nooit ontmoet en weet de volledige naam en het adres van deze [persoon 1] niet. [persoon 1] heeft hem wel verteld dat hij in Paraguay woont.
Op een gegeven moment, volgens verdachte op 25 juni 2013, haalt verdachte de vrouw, te weten medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) op van de luchthaven Schiphol. Hij biedt haar onderdak voor een aantal dagen. Verder ontmoet hij op verzoek van [persoon 1] tweemaal een voor hem onbekende man, genaamd [persoon 2], op NS-station Haarlem, die hem respectievelijk € 900,- en € 700,- geeft voor medeverdachte. Met een deel van dat geld koopt hij voor medeverdachte een ticket naar Asunción (Paraguay), alsmede een koffer en een mobiele telefoon. Het overige deel van het geld, met uitzondering van een bedrag van € 50,- dat hij voor zichzelf houdt, wisselt hij om in dollars voor medeverdachte. Hij brengt medeverdachte vervolgens op 29 juni 2013 naar de luchthaven Schiphol en helpt haar bij het inchecken. Nadat medeverdachte eenmaal in Paraguay is, belt [persoon 1] verdachte nogmaals met wederom het verzoek haar op te halen van de luchthaven Schiphol en haar voor nog een dag een slaapplek aan te bieden. [persoon 1] belooft hem een beloning waarmee hij blij zal zijn. Tevens vertelt [persoon 1] op dat moment, dus voor het vertrek van medeverdachte vanuit Paraguay naar Nederland, dat medeverdachte iets gaat meenemen, “een zending”, maar verdachte weet niet wat deze zending bevat. Verdachte gaat er op dat moment van uit dat medeverdachte iets gaat meenemen wat verboden is en dat hij voor zijn bijdrage aan de onderneming een goede beloning krijgt. Hij dacht zelf aan ongeveer duizend euro. Over wat medeverdachte precies meeneemt vanuit Paraguay stelt verdachte geen nadere vragen aan [persoon 1].
Verdachte neemt vrij van zijn werk en reist op 11 juli 2013 wederom naar de luchthaven Schiphol om medeverdachte op te halen. [2]
Op 11 juli 2013 komt medeverdachte aan op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, met vlucht KL0792 vanuit São Paulo. Als medeverdachte haar ruimbagage, te weten een zwarte canvas rolkoffer, van de bagageband haalt, wordt deze onderworpen aan een bagagecontrole. In deze rolkoffer worden zes lederen handtassen en twee zwarte canvas rugtassen aangetroffen, die alle ongewoon zwaar aanvoelen. Met een fretboortje wordt in een willekeurig gekozen tas een gaatje in de zijkant gemaakt, waarna aan het uiteinde van het boortje een witte stof blijft kleven die qua kleur en samenstelling op cocaïne lijkt. De witte stof wordt getest met een van rijkswege verstrekte MMC cocaïne testset, die een positief resultaat oplevert, wat inhoudt dat de aangetroffen stof vermoedelijk cocaïne bevat. Hierop wordt medeverdachte aangehouden. Bij haar aanhouding geeft zij aan haar medewerking te willen verlenen aan het onderkennen van haar afhaler. [3]
Als medeverdachte door de schuifdeuren van bagagehal vier naar het voor het publiek toegankelijke terminalgedeelte van de luchthaven loopt, keert verdachte zich bij het zien van haar direct om en loopt weg. Medeverdachte loopt vervolgens achter hem aan. Verdachte gaat iets langzamer lopen, waardoor medeverdachte na ongeveer vijftig meter, op een meter afstand, naast hem komt lopen. Zij praten niet met elkaar. Daarop wordt verdachte aangehouden. [4]
De inhoud van de zwarte canvas rolkoffer wordt vervolgens nader onderzocht. In alle acht daarin aangetroffen tassen worden twee pakketten aangetroffen met daarin een witte stof, alles bij elkaar 1645,8 gram. Van de aangetroffen stof worden zestien representatieve monsters genomen en ter analyse overgebracht naar het Douane Laboratorium te Amsterdam. [5] Aldaar wordt vastgesteld dat het ingezonden onderzoeksmateriaal cocaïne bevat. [6]
Uit onderzoek naar de mobiele telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is gebleken dat met een van verdachte’s telefoons op 11 juli 2013 omstreeks 13:16 uur het nummer van medeverdachte is gekozen. Tevens bevindt zich een notitie met de persoonsgegevens van medeverdachte in zijn telefoon en staat zijn nummer in een van haar telefoons opgeslagen onder de naam “[persoon 3]”. [7] De naam [persoon 3] wordt door medeverdachte genoemd als de naam van de persoon die haar vanuit Bulgarije op reis heeft gestuurd. [8] Tevens worden op de telefoon van verdachte foto’s van medeverdachte alsmede van haar reisschema aangetroffen. [9]
3.3. Bewijsoverweging
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van opzet, ook in voorwaardelijke vorm. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de bagage van medeverdachte, maar dat hij haar, medeverdachte, slechts uit medemenselijkheid en gastvrijheid heeft opgehaald voor een kennis, genaamd [persoon 1], die hem daarom vroeg.
De rechtbank acht – anders dan de raadsvrouw – het opzettelijk invoeren van cocaïne (mede) door verdachte wettig en overtuigend bewezen, nu er bij verdachte naar het oordeel van de rechtbank wel sprake is van voorwaardelijk opzet op die invoer. Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen de gehele wijze van handelen van verdachte jegens medeverdachte op de wijze waarop verdachte zelf ook heeft verklaard (zie onder 3.2 de eerste alinea’s), waaronder ook het gegeven dat hij wist dat medeverdachte op de terugweg een zending meenam, dat hij daarvan vermoedde dat het om verboden waar ging en dat hij desalniettemin zonder enige navraag en met het oog op een goede beloning haar (weer) is gaan ophalen van Schiphol.
Daar komt bij dat het een feit van algemene bekendheid is dat vanuit Zuid-Amerika – en dus ook uit Paraguay – veel verdovende middelen, waaronder met name cocaïne, onder meer op deze wijze, dus verstopt in bagage, wordt gesmokkeld naar Europa.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, kan niet anders geconcludeerd worden dan dat de kans aanmerkelijk was dat medeverdachte vanuit Paraguay cocaïne naar Nederland zou vervoeren, dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van die aanmerkelijke kans en dat hij die kans, zonder nader onderzoek te doen en bijvoorbeeld vragen te stellen aan die [persoon 1] terwijl dat wel op zijn weg lag, heeft aanvaard.
Voorts acht de rechtbank gelet op de hierboven opgenomen redengevende feiten en omstandigheden, waarbij verdachte kennelijk als afhaler van medeverdachte is opgetreden, een nauwe en bewuste samenwerking tussen hemzelf en medeverdachte aanwezig.
Daarmee kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte meer dan anderhalve kilo van een materiaal bevattende cocaïne het grondgebied van Nederland heeft binnengebracht.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1645,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
5.1. Beroep op afwezigheid van alle schuld
De raadsvrouw heeft (subsidiair) aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is, nu het feit hem niet te verwijten valt. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat hij door de organisatie zou zijn misleid.
De rechtbank begrijpt dit verweer als een beroep op de afwezigheid van alle schuld wegens feitelijke dwaling. De rechtbank verwerpt dit verweer reeds omdat het haaks staat op de onder 3.2. weergegeven redengevende feiten en omstandigheden, het onder 3.3. overwogene en het onder 3.4. bewezenverklaarde.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden, waarvan vijf (5) voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
6.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (meer subsidiair) een geheel voorwaardelijke straf bepleit, nu verdachte niet als organisator kan worden gekenmerkt, de reeds ondergane detentie al een harde les voor hem is en een voorwaardelijke straf als stok achter de deur kan fungeren.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting, en met name uit het aldaar besproken advies van Reclassering Nederland d.d. 23 augustus 2013, is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van meer dan anderhalve kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als passende sanctie in aanmerking.
De rechtbank ziet echter reden van de eis van de officier van justitie af te wijken, nu zij verdachte – anders dan de officier van justitie – niet als (mede-)organisator aanmerkt. De mate van betrokkenheid van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank, zoals volgt uit de bewijsvoering, van andere aard. Tevens ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder ook de mogelijke gevolgen van een veroordeling voor zijn verblijfsvergunning (regulier voor bepaalde tijd), reden enigszins af te wijken van de hoogte van de straf die doorgaans voor dit soort feiten wordt opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Daarbij ziet de rechtbank, met name gelet op de hoogte van de op te leggen straf, geen reden de door de officier van justitie gevorderde opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen en daartoe zal de rechtbank dan ook niet overgaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Ok, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. B.A.A. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A. Keulers en mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2013.
Mr. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 11 oktober 2013.
3.Het proces-verbaal d.d. 11 juli 2013, dossierparagraaf 1.1.
4.Het proces-verbaal d.d. 11 juli 2013, dossierparagraaf 4.2.
5.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 14 juli 2013, dossierparagraaf 3.5.
6.Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 17 juli 2013 met kenmerk 7938 X 13.
7.Het proces-verbaal analyse telecomgegevens d.d. 7 september 2013.
8.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 14 juli 2013, dossierparagraaf 1.4.
9.Het proces-verbaal handmatig uitlezen mobiel d.d. 11 augustus 2013, dossierparagraaf 4.7.