ECLI:NL:RBMNE:2025:985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
11234511
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van meerwerk en afwijzing van vorderingen in reconventie tot herstel van gebreken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [gedaagden]. [Eiseres] vorderde een bedrag van € 18.842,12 van [gedaagden], bestaande uit een restant van een onbetwiste factuur en een bedrag voor meerwerk. [Gedaagden] betwistten de vordering en stelden een tegenvordering in reconventie in, waarin zij herstel van gebreken in het uitgevoerde werk eisten. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2025 zijn beide partijen gehoord, waarbij [eiseres] werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en enkele medewerkers, en [gedaagden] door hun gemachtigde.

De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een consumentenovereenkomst en dat [eiseres] haar informatieplicht niet had geschonden, omdat de werkzaamheden onder een ingrijpende verbouwing vielen. De vordering van [eiseres] tot betaling van het restant van de onbetwiste factuur van € 859,10 werd toegewezen, evenals de vordering voor het meerwerk van € 17.983,02. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagden] de noodzaak van de prijsverhoging uit het meerwerk hadden moeten begrijpen, ondanks dat zij niet expliciet op de prijsverhoging waren gewezen.

De vorderingen van [gedaagden] in reconventie tot herstel van gebreken werden afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van gebreken die voor rekening van [eiseres] moesten komen. De kantonrechter veroordeelde [gedaagden] tot betaling van de proceskosten en verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.A.T. Werner.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11234511 \ AC EXPL 24-1817 RJ/58605
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A.M.B. Kops-van Sante (BBU Juristen & Incasso’s),
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. L. Blank (ARAG Rechtsbijstand).

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- de dagvaarding van 19 juli 2024 met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 24 oktober 2024 met producties 15 tot en met 23;
- de akte overlegging producties 24 tot en met 26 van 31 januari 2025 van [eiseres] ;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 31 januari 2025.
1.2.
Op 11 februari 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij waren aan de zijde van [eiseres] de heer [A] (projectleider) en de heer [B] (directeur) aanwezig, samen met mr. A.M.B. Kops-van Sante. [gedaagde sub 1] was ook aanwezig, samen met mr. L. Blank.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] enerzijds en [gedaagden] anderzijds hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiseres] de (volledige) elektrische installatie in het woonhuis van [gedaagden] heeft verzorgd. [eiseres] wil dat [gedaagden] nog € 18.842,12 aan haar betaalt, bestaande uit een restant van € 859,10 van een onbetwiste factuur en € 17.983,02 aan meerwerkzaamheden. [gedaagden] willen de gevorderde € 17.983,02 aan meerwerkzaamheden niet betalen. [gedaagden] hebben ook een tegenvordering ingesteld, omdat zij willen dat [eiseres] nog een aantal gebreken herstelt. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] toe en de vorderingen van [gedaagden] af.

3.De beoordeling

in conventie
Er is sprake van een consumentenovereenkomst
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een consumentenovereenkomst. Op zo’n overeenkomst zijn bepalingen van toepassing die consumenten beschermen. Sommige van deze bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve (uit zichzelf, ook als de consument daar niet om vraagt) moet beoordelen of die zijn nageleefd. Zo niet, dan moet de kantonrechter daar, ook ambtshalve, consequenties aan verbinden. Daarbij moet gedacht worden aan een (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat [eiseres] mogelijk niet heeft voldaan aan haar informatieplichten op grond van artikel 6:230l sub c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), omdat zij geen informatie heeft gegeven over de totale prijs van de werkzaamheden, inclusief alle belastingen. [eiseres] heeft de prijzen in de offerte namelijk gerekend exclusief btw. De kantonrechter is echter van oordeel dat voornoemde informatieplicht op grond van artikel 6:230h lid 2 sub g BW niet van toepassing is in deze zaak, omdat hier sprake is geweest van een ingrijpende verbouwing. Dat betekent dat er geen consequentie wordt verbonden aan het niet vermelden van de prijzen inclusief btw door [eiseres] .
De vordering van € 859,10 (het restant van een onbetwiste factuur) wordt toegewezen
3.3.
Het gevorderde bedrag van € 859,10 (het restant van een onbetwiste factuur) wordt toegewezen, omdat [gedaagden] hebben bevestigd dat zij dit bedrag nog aan [eiseres] moeten betalen.
Er is opdracht gegeven voor alle (meer)werkzaamheden
3.4.
De kantonrechter stelt vast dat voor alle gefactureerde (meer)werkzaamheden opdracht aan [eiseres] is gegeven. [gedaagden] betwisten in hun conclusie van antwoord aanvankelijk dat zij opdracht hebben gegeven voor de gefactureerde (meer)werkzaamheden, maar [gedaagde sub 1] is daar tijdens de mondelinge behandeling op teruggekomen. [gedaagde sub 1] heeft aangegeven dat er inderdaad “wat dingen zijn bijgekomen” en “het wel kan dat hij voor alle genoemde werkzaamheden opdracht heeft gegeven”, maar dat hij zich niet heeft gerealiseerd dat het zo veel was en nooit is gewezen op de financiële gevolgen hiervan. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] niet gespecificeerd aangegeven voor welke werkzaamheden hij dan geen opdracht zou hebben gegeven, zodat de kantonrechter aan de (aanvankelijke) betwisting voorbij gaat.
De vordering gaat om meerwerk
3.5.
[gedaagden] betwisten dat de werkzaamheden op de meerwerklijst meerwerk betreffen. Volgens [gedaagden] valt het “meerwerk” onder de initiële offerte van 24 juni 2021. Elektriciteitspunten zouden deels slechts verplaatsingen zijn en de aansluiting van de Airco Unit en het gebruik van schakelmateriaal “Gira E2” zouden vallen onder de “initiële overeenkomst”. De kantonrechter gaat hier niet in mee. [eiseres] heeft toegelicht dat [gedaagden] op 24 juni 2021 een offerte hebben ontvangen, met daarbij een open begroting. Partijen zijn het met elkaar eens dat de initiële opdracht betrekking had op de op pagina 1 van de offerte genoemde werkzaamheden voor een totaalbedrag van € 15.700,00. Voor de op de volgende pagina’s genoemde werkzaamheden zijn richtprijzen opgenomen die niet meegenomen zijn in de initiële opdracht, maar wel onderdeel kunnen zijn van te verrichten meerwerk. In de open begroting is per ruimte in het huis exact onderbouwd wat voor materialen en werkzaamheden er geleverd en geplaatst zullen worden, hoeveel en voor welke prijs. Dit heeft de heer [A] tijdens de mondelinge behandeling onderbouwd met tekeningen van de woning, waarop in het geel gearceerd de werkzaamheden uit de offerte te zien zijn en in het oranje het meerwerk. De oranje gearceerde delen komen volgens de heer [A] vervolgens overeen met de meerwerklijst die ten grondslag ligt aan de vordering van € 17.983,02. [gedaagde sub 1] heeft het voorgaande vervolgens niet weersproken en de juistheid van de gearceerde tekeningen niet betwist, waardoor de kantonrechter uitgaat van de juistheid hiervan. Verder heeft [gedaagde sub 1] tijdens de mondelinge behandeling zijn betwisting dat het schakelmateriaal “Gira E2” (een betere kwaliteit dan “Gira”) en de aansluiting van de Airco Unit onder meerwerk vallen, niet gehandhaafd. Dat betekent dat vast is komen te staan dat de gevorderde vergoeding van € 17.983,02 daadwerkelijk ziet op meerwerk en niet op werkzaamheden die onder de initiële offerte van 24 juni 2021 vallen.
Het meerwerk is uitgevoerd
3.6.
[gedaagden] hebben van een aantal posten betwist dat deze zijn uitgevoerd en vinden daarom dat zij niet voor deze werkzaamheden hoeven te betalen. De kantonrechter volgt [gedaagden] hierin niet. Na onderbouwing door [eiseres] hebben [gedaagden] hun betwistingen namelijk onvoldoende gehandhaafd. Volgens [gedaagden] was er bijvoorbeeld geen sprake van het verplaatsen van een meterkast, maar [eiseres] heeft onderbouwd dat de kosten zien op verplaatsing van het leidingwerk, inclusief CAI- en glasvezelaansluitingen. Dit is vervolgens door [gedaagden] niet weersproken. Daarnaast hebben [gedaagden] betwist dat er een aparte groep voor de stoomoven is geplaatst, omdat de hoofdschakelaar uitschakelt als de stoomoven en laadpaal tegelijk gebruikt worden. [eiseres] heeft vervolgens toegelicht dat zij wel degelijk een aparte groep heeft aangelegd voor de stoomoven (dit is te checken in de meterkast), maar dat het uitschakelen van de hoofdschakelaar te maken heeft met de drukte op het net en dat zij hier niets aan kan doen ( [gedaagden] zouden dan verzwaring van de aansluiting moeten aanvragen bij de netbeheerder). Ook dit is vervolgens door [gedaagden] niet weersproken. Hetzelfde geldt voor de aansluitingen van de airco en zonnepanelen. Volgens [gedaagden] zijn de airco, zonnepanelen en warmtepomp aangesloten op twee kabels in plaats van drie, maar [eiseres] heeft toegelicht dat zij alleen de opdracht had om aansluitingen voor de airco en zonnepanelen te maken en zij daarom ook twee aansluitingen heeft gemaakt. [gedaagden] hebben pas later een warmtepomp gekregen, die door een ander dan [eiseres] is geïnstalleerd. Ook dit is door [gedaagden] vervolgens niet meer weersproken. De conclusie is dan ook dat het meerwerk daadwerkelijk is uitgevoerd.
[gedaagden] moeten voor het meerwerk betalen
3.7.
Op grond van artikel 7:755 BW kan een aannemer slechts dan een verhoging van de prijs wegens meerwerk vorderen, indien hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een uit dat meerwerk voortvloeiende prijsverhoging. De “tenzij-regel” van dit artikel bepaalt echter dat geen waarschuwingsplicht bestaat indien de opdrachtgever de noodzaak van prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van [eiseres] op de “tenzij-regel” slaagt. [gedaagden] hadden, ondanks dat zij niet steeds op de noodzaak van een prijsverhoging zijn gewezen, de noodzaak van een uit het meerwerk voortvloeiende prijsverhoging moeten begrijpen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
3.8.
Zoals toegelicht onder punt 3.5 hebben [gedaagden] op 24 juni 2021 een offerte van € 15.700,00 ontvangen met daarbij een open begroting, waarin per ruimte in het huis exact is aangegeven wat voor materialen en werkzaamheden er geleverd en geplaatst zullen worden, hoeveel en voor welke prijs. [gedaagden] konden in de open begroting dus exact zien welke materialen en werkzaamheden bij de offerte inbegrepen zaten (bijvoorbeeld: één wandcontactdoos in de kelder) en welke materialen en werkzaamheden dus niet. Deze nauwkeurige en gedetailleerde open begroting bij de offerte maakt dat [gedaagden] hadden moeten begrijpen dat als zij opdracht gaven tot andere (meer)werkzaamheden (bijvoorbeeld: nog twee wandcontactdozen in de kelder), dit een prijsverhoging met zich meebrengt. Daarbij is niet van belang of [gedaagden] ook inzicht hadden in de totale omvang van de prijsverhoging dan wel de (concreet) te verwachten meerkosten. Het was aan [gedaagden] om desgewenst te verstaan met de aannemer omtrent de omvang van de prijsverhoging en vervolgens te beslissen of zij de gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wilden opdragen. [1] Als het voor [gedaagden] dus niet duidelijk was (hoeveel) kosten bepaalde materialen of werkzaamheden met zich zouden meebrengen, dan hadden zij dit aan [eiseres] moeten vragen.
De vordering van € 17.983,02 wordt toegewezen
3.9.
Gelet op het voorgaande mocht [eiseres] voor het meerwerk een prijsverhoging vorderen. [gedaagden] hebben met betrekking tot de hoogte van de kosten nog aangevoerd dat zij de montagekosten die in rekening zijn gebracht voor 3 rails en 12 wandarmaturen (€ 1.536,00) en voor de door [gedaagden] geleverde armaturen (€ 3.072,00) buitensporig vinden. [eiseres] heeft daarop toegelicht dat voor deze posten een uurtarief is gehanteerd van € 64,00 in plaats van € 72,00 (en dit voor [gedaagden] dus voordeliger is) en dat dit uurtarief is vermenigvuldigd met het aantal gewerkte uren. Dit is door [gedaagden] vervolgens niet weersproken en het aantal gewerkte uren is door [gedaagden] niet gemotiveerd betwist. Dat maakt dat de kosten die in rekening zijn gebracht redelijk zijn en [gedaagden] ook deze kosten moeten betalen. Met betrekking tot de overige kosten hebben [gedaagden] de hoogte ervan niet betwist. Dat betekent dat de totale vordering van € 17.983,02 wordt toegewezen.
3.10.
Omdat [gedaagden] op grond van artikel 7:755 BW voor het meerwerk moeten betalen, hoeft de subsidiaire grondslag (ongerechtvaardigde verrijking) niet meer te worden besproken.
De wettelijke rente wordt toegewezen
3.11.
[eiseres] heeft wettelijke rente gevorderd. De wettelijke rente tot en met
30 mei 2024 bedraagt € 1.411,71. [gedaagden] hebben de vordering tot betaling van wettelijke rente niet gemotiveerd betwist. Het bedrag van € 1.411,71 wordt daarom toegewezen. De wettelijke rente vanaf 31 mei 2024 zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen
3.12.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Omdat [gedaagden] consumenten zijn moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). [eiseres] heeft aan [gedaagden] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 963,42 toegewezen.
[gedaagden] moeten de proceskosten betalen
3.13.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
114,72
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.744,72
in reconventie
De vorderingen van [gedaagden] worden afgewezen
3.14.
[gedaagden] vorderen in reconventie herstel van de gebreken in het uitgevoerde werk. De kantonrechter wijst deze vorderingen af. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
3.15.
Ten eerste stellen [gedaagden] dat er geen aparte groep voor de stoomoven en gewone oven is geplaatst. Wanneer de stoomoven en de gewone oven tegelijk met de laadpaal gebruikt worden, slaat één van de drie hoofdzekeringen eruit. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagden] willen dat [eiseres] hier alsnog een aparte groep voor aanlegt. Zoals besproken onder punt 3.6 heeft [eiseres] echter toegelicht dat zij wel degelijk een aparte groep heeft aangelegd, maar dat het uitschakelen van de hoofdschakelaar te maken heeft met de drukte op het net en dat zij hier niets aan kan doen. Omdat [gedaagden] hun stelling dat de stoomoven, gewone oven en de laadpaal aangesloten zijn op dezelfde groep verder niet hebben onderbouwd, komt niet vast te staan dat er sprake is van een gebrek en wijst de kantonrechter de vordering af.
3.16.
Ten tweede geven [gedaagden] aan dat zij niet weten waar de leiding van de thermostaat loopt. Op de vraag van de kantonrechter wat [gedaagden] op dit punt van [eiseres] zouden willen, gaf [gedaagde sub 1] aan dat zij willen dat zij de thermostaat beneden kunnen gebruiken en bedienen, in plaats van dat zij naar boven moeten lopen. Hierop gaf [eiseres] aan dat dit werk van de loodgieter is en niet van [eiseres] . Dit is door [gedaagden] vervolgens niet weersproken. Daarom komt niet vast te staan dat er sprake is van een gebrek dat voor rekening van [eiseres] moet komen en wijst de kantonrechter de vordering af.
3.17.
Ten derde is er ook niet gebleken van een gebrek bij de aansluitingen van de airco, zonnepanelen en warmtepomp. Zoals besproken onder punt 3.6 zijn volgens [gedaagden] de airco, zonnepanelen en warmtepomp aangesloten op twee kabels in plaats van drie en levert dit een gebrek op. Maar, [eiseres] heeft toegelicht dat zij alleen opdracht had om aansluitingen voor de airco en zonnepanelen te maken en dat zij daarom ook twee aansluitingen heeft gemaakt. [gedaagden] hebben pas later een warmtepomp gekregen, die door een ander dan [eiseres] is geïnstalleerd. Ook dit is door [gedaagden] vervolgens niet meer weersproken. Daarom wordt ook deze vordering afgewezen.
3.18.
Tot slot is volgens [gedaagden] het schakelmateriaal op veel plaatsen onzorgvuldig gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] toegelicht dat op veel punten bij de schakelaars en de wandcontactdozen gaatjes zichtbaar zijn. [eiseres] heeft vervolgens aangegeven dat dit stukadoorswerk is en niet aan [eiseres] kan worden toegerekend. [gedaagden] hebben hun standpunt waarom er sprake is van een gebrek in het werk van [eiseres] vervolgens niet nader onderbouwd, zodat ook deze vordering wordt afgewezen.
[gedaagden] moeten de proceskosten betalen
3.19.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen en stellingen in conventie en in reconventie zullen deze kosten gehalveerd worden. De proceskosten van [eiseres] worden daarom begroot op € 204,00 aan salaris gemachtigde (2 punten × factor 0,5 × € 204,00).
in conventie en in reconventie
Hoofdelijkheid
3.20.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.21.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 21.217,25 (= € 18.842,12 (hoofdsom) + € 1.411,71 (wettelijke rente) + € 963,42 (buitengerechtelijke incassokosten)), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 18.842,12, vanaf 31 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.744,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
4.3.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af,
4.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 204,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
4.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.1, 4.2, 4.4 en 4.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:989, r.o. 3.1.3.