ECLI:NL:RBMNE:2025:966

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
C/16/588537 / KL ZA 25-31
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van informatieverplichtingen door de Belastingdienst in kort geding

In deze zaak heeft de Belastingdienst, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, een kort geding aangespannen tegen een gedaagde die niet is verschenen. De Belastingdienst vordert nakoming van informatieverplichtingen op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), specifiek artikelen 47 en 49. De eiser stelt dat de gedaagde verplicht is om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de belastingheffing. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de Belastingdienst al sinds augustus 2020 om informatie vraagt, maar de gedaagde hieraan niet heeft voldaan. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de Belastingdienst geen belasting kan heffen of navorderen zonder de gevraagde informatie.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van de Belastingdienst toegewezen, waarbij de gedaagde wordt veroordeeld om binnen 21 dagen na betekening van het vonnis volledig mee te werken aan het verstrekken van de gevraagde informatie. Tevens is er een dwangsom van € 5.000,00 per dag opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 500.000,00. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de verstrekte gegevens niet mogen worden gebruikt voor fiscale beboeting of strafvervolging. De proceskosten zijn begroot op € 2.144,45, die de gedaagde moet betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.R. van der Vos op 14 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/588537 / KL ZA 25-31
Vonnis in kort geding van 14 maart 2025
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst,
te 's-Gravenhage,
eisende partij,
hierna te noemen: de Belastingdienst,
advocaat: mrs. S. Heeroma en L.J. Overwater,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • De dagvaarding van 12 februari 2025 met 24 producties,
  • De mondelinge behandeling van 28 februari 2025.
1.2.
[gedaagde] is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, zodat de voorzieningenrechter verstek heeft verleend tegen [gedaagde] .

2.De vordering en de grondslag daarvan

2.1.
De Belastingdienst vordert - samengevat - dat [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen twee weken volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van informatie. De Belastingdienst vraagt bijvoorbeeld - maar niet uitsluitend - een ingevulde Verklaring vermogen in het buitenland van [gedaagde] met de daarbij behorende bewijsstukken, alsook een mondelinge toelichting op vragen over de (buitenlandse) bankrekeningen, over een effectentransactie en de inkomstenbronnen van [gedaagde] . De Belastingdienst vordert daarbij om een dwangsom op te leggen van € 5.000,00 per (gedeelte van de) dag dat [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van
€ 500.000,00. Ten slotte vordert de Belastingdienst om [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en de nakosten te veroordelen.
2.2.
Aan haar vordering legt de Belastingdienst kort gezegd ten grondslag dat [gedaagde] als belastingplichtige op grond van artikel 47 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verplicht is om gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing van belang kunnen zijn. Ook stelt de Belastingdienst dat deze informatie op grond van artikel 49 lid 1 AWR stellig, duidelijk en zonder voorbehoud moet worden verstrekt. Ten slotte stelt zij dat de gegevens en inlichtingen mondeling, schriftelijk of op andere wijze - ter keuze van de inspecteur - binnen de door de inspecteur gestelde termijn moeten worden verstrekt.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Dat betekent dat de Belastingdienst een spoedeisend belang moet hebben bij haar vordering. In dit geval is het spoedeisend belang aanwezig. De Belastingdienst vraagt namelijk al vanaf 13 augustus 2020 aan [gedaagde] om informatie te verstrekken over haar inkomen en vermogen, maar aan dat verzoek heeft [gedaagde] tot op de dag van de mondelinge behandeling niet (volledig) voldaan. Het gevolg is dat de Belastingdienst geen belasting kan heffen of kan navorderen, omdat daarvoor de gevraagde informatie vereist is. De bewaartermijn van bepaalde informatie verstrijkt bovendien naarmate de tijd vordert. Het spoedeisend belang is gelet op het voorgaande gegeven.
3.2.
De vordering komt de voorzieningenrechter voor het overige voor het overgrote deel niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze zal worden toegewezen op de wijze die in de beslissing staat. Daarbij heeft de voorzieningenrechter drie kanttekeningen:
[gedaagde] zal een en twintig (21) dagen of - als het gaat om de mondelinge toelichting en eventuele vervolgvragen - een door de inspecteur bepaalde termijn de tijd krijgen om de informatie te verstrekken.
De toevoeging ‘waaronder maar niet uitsluitend’ bij het opsommen van de informatie - zoals door de Belastingdienst gevorderd - laat de voorzieningenrechter achterwege, omdat deze toevoeging te onbepaald is.
De voorzieningenrechter zal bepalen dat wilsafhankelijk materiaal alleen mag worden gebruikt voor de belastingheffing en niet voor een eventuele bestuurlijke boeteoplegging en/of strafvervolging (zie onder andere ECLI:NL:HR:2013:BZ3640).
3.3.
[gedaagde] moet meewerken aan het verstrekken van de in de beslissing genoemde gegevens of inlichtingen. Als zij daaraan niet meewerkt, dan verbeurt zij een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van de dag dat zij de gegevens en inlichtingen niet (volledig) verstrekt. De dwangsom die [gedaagde] maximaal kan verbeuren is
€ 500.000,00. De hoogte van de gevorderde dwangsom acht de voorzieningenrechter redelijk, nadat de Belastingdienst deze hoogte desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht. De Belastingdienst ziet in de praktijk regelmatig dat informatie niet verstrekt wordt en er meerdere kort gedingprocedures gevoerd moeten worden, als er geen of een te lage dwangsom opgelegd wordt. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop sinds de Belastingdienst voor het eerst aan [gedaagde] om informatie heeft gevraagd, heeft de Belastingdienst belang bij een dwangsom die voldoende effectief is. Als [gedaagde] aan de veroordelingen voldoet, heeft zij van die dwangsom bovendien geen last.
De proceskosten
3.4.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Belastingdienst worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.144,45

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen een en twintig (21) dagen na betekening van dit vonnis volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van de door de Belastingdienst op grond van artikel 47 AWR verzochte gegevens en inlichtingen, te weten:
Een ingevulde Verklaring vermogen in het buitenland, waarin [gedaagde] opgave doet van nog niet aangegeven vermogen, inkomen, erfenissen en/of schenkingen;
De bewijsstukken waar de Belastingdienst in de Verklaring vermogen in het buitenland om heeft gevraagd;
Een antwoord op de vragen die de Belastingdienst heeft gesteld in het informatieverzoek van 13 mei 2024, te weten de volgende vragen 1 tot en met 14:
1.
“Enige gegevens van de buitenlandse bankrekening bij de BGL-BNP Paribas vanaf 31 december 2011 zijn aanwezig bij de Belastingdienst. Deze bankrekening is echter al geopend in het jaar 2006. Ik verzoek u de herkomst van de gestorte gelden en het verloop van de bankrekening in de jaren2006-2011 mee te delen met het overleggen van bankafschriften of mutatieoverzichten van de bankrekening over deze jaren.
2.
In het jaar 2012 heeft u een uitkering kapitaalverzekering ontvangen van€ 67.739,00. Op de binnenlandse bankrekeningen is de ontvangst van dit bedrag niet zichtbaar in de saldi-overzichten per 31-12-2011 en per 31-12-2012.
a.
Op welke bankrekening heeft u dit bedrag ontvangen?
b.
Wat is de besteding van deze gelden geweest en/of naar welke bankrekening zijn deze gelden overgeboekt?
3.
In het jaar 2014 is er € 99.000,00 gestort (omschrijving [omschrijving] ) op de buitenlandse bankrekening BGL-BNP Paribas. Wat is de herkomst van deze gelden?
4.
In het jaar 2014 is er door u € 94.000,00 contant opgenomen van de buitenlandse bankrekening BGL-BNP Paribas. Wat was de besteding van deze gelden? Ik verzoek u de bewijsstukken te overleggen.
5.
Bovendien is er € 52.511,00 gestort met de omschrijving ‘terugkoop van effecten’.
a.
U was blijkbaar (deel)gerechtigd tot enige effectenrekening. Ik verzoek u de geschiedenis van de effectenrekening mee te delen met overleggen van de bewijsstukken.
b.
Ik verzoek u mij het rekeningnummer en de bank alwaar de effectenrekening geopend is, mede te delen. Ik verzoek u van deze effectenrekening de bankafschriften over de jaren 2006-2022 te overleggen.
c.
In het jaar 2019 wordt het volledige bedrag op de buitenlandse bankrekening overgeschreven vanaf de bankrekening [rekeningnummer 1] naar bankrekening [rekeningnummer 2] .
d.
De gegevens van deze rekening 90000 zijn niet bij de Belastingdienst aanwezig. Ik verzoek u deze alsnog te overleggen betreffende de jaren2006-2022.
6.
In het jaar 2022 stijgen de tegoeden op binnenlandse bankrekeningen met€ 28.794,00. Uw inkomen was in dat jaar € 10.883,00. Aldus is er sprake van een inkomstentekort. Ook in de jaren 2019 en 2020 is er sprake van een inkomstentekort. Wat was de inkomensbron om de toename te kunnen realiseren?
7.
Het is niet duidelijk vanaf welke bankrekeningen de dagelijkse kosten voor uw levensonderhoud worden voldaan. Ik verzoek u te overleggen de bankafschriften over de jaren 2019-2023 van de navolgende binnenlandse bankrekeningen:
[rekeningnummer 3] , [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 5] , [rekeningnummer 6] , [rekeningnummer 7] , [rekeningnummer 8] .
8.
Op welke bankrekeningen waartoe u (deel)gerechtigd bent zijn uw looninkomsten en de door u genoten alimentatie ontvangen in de jaren2019-2022? Ik verzoek u de bewijsstukken te overleggen.
9.
Volgens de mij ter beschikking staande gegevens is aan u in het jaar 2019 totaal € 17.503,00 aan alimentatie verstrekt.
a.
Heeft u deze daadwerkelijk ontvangen?
b.
Op welke bankrekening?
10.
De ontvangen alimentatie in 2019 is niet aangegeven in uw aangiftebiljet [nummer] . Waarom niet?
11.
Ik verzoek het echtscheidingsconvenant betreffende u en uw ex-echtgenoot de heer [A] te overleggen waaruit de door u ontvangen alimentatie blijkt.
12.
Op welke bankrekening is de ontvangen alimentatie gestort in de jaren na 2006?
13.
Op bankrekening [rekeningnummer 9] hebben de navolgende stortingen plaatsgevonden. Contante stortingen:
Wat is de herkomst van deze gelden?
Ik verzoek u de bewijsstukken bij te voegen.
14.
Tot het rekeningnummer [rekeningnummer 5] zijn gerechtigd, als rekeninghou(d)(st)er, mevrouw [B] en/of mevrouw [gedaagde] . Gelet op deze naamsamenstelling is er mijns inziens enige verbondenheid (geweest) van u met mevrouw [B] . Ik verzoek u mij mee te delen wie de persoon [B] is: wat zijn de naam, huidige adres- en woonplaatsgegevens van deze persoon en wat de relatie van u tot deze persoon is / was.”
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om een mondelinge toelichting te geven op de Verklaring vermogen in het buitenland en de in het kader hiervan verstrekte bewijsstukken, binnen een door de inspecteur nader te bepalen termijn;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om een antwoord te geven op eventuele vervolgvragen van de Belastingdienst over de onderwerpen genoemd onder 4.1 en 4.2, op de door de inspecteur aangegeven wijze en binnen de door de inspecteur nader te bepalen termijn;
4.4.
bepaalt dat [gedaagde] de omschreven gegevens en inlichtingen en/of verklaringen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud mondeling en/of schriftelijk op een door de Belastingdienst nader te bepalen wijze moet verstrekken;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan De Belastingdienst een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet of niet volledig aan de hoofdveroordeling genoemd onder 4.1 tot en met 4.4 voldoet, tot een maximum van € 500.000,00 aan dwangsommen is bereikt,
4.6.
verbindt aan de veroordelingen onder 4.1 tot en met 4.4 de beperking dat de verstrekte gegevens en inlichtingen, voor zover het gaat om wilsafhankelijk materiaal, niet mogen worden gebruikt voor fiscale beboeting of strafvervolging;
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.144,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
4.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op
14 maart 2025.
5245