ECLI:NL:RBMNE:2025:944

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
11288712
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en verweer van oneerlijke concurrentie

In deze zaak vordert eiseres, [eiseres] B.V., betaling van een factuur van € 16.456,00 voor verrichte werkzaamheden op basis van een overeenkomst van opdracht. Gedaagde, [gedaagde] B.V., voert een verrekeningsverweer aan, stellende dat zij een vordering van € 20.000,00 op eiseres heeft wegens oneerlijke concurrentie. De kantonrechter heeft op 19 maart 2025 uitspraak gedaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 februari 2025, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter oordeelt dat het verrekeningsverweer van gedaagde niet slaagt, omdat gedaagde onvoldoende heeft onderbouwd dat eiseres een schadevergoeding aan haar verschuldigd is. De kantonrechter stelt vast dat er geen geldend non-concurrentiebeding was op het moment dat eiseres de samenwerking met gedaagde beëindigde. Hierdoor konden partijen elkaar vrij beconcurreren. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens worden de proceskosten aan eiseres toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11288712 \ UC EXPL 24-5907
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M.A.M. van den Brand,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door [A] .

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- een (voorwaardelijke) conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 18 februari 2025. Namens [eiseres] was de heer [B] aanwezig, bijgestaan door mevrouw mr. M.A.M. van den Brand. Namens [gedaagde] was aanwezig de heer [C] , directeur van [onderneming] BV, bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde] , en de heer [D] , resource- en contractmanager. De heer van [A] was wegens ziekte afwezig. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na sluiting van de behandeling heeft de kantonrechter beslist dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] heeft op grond van een overeenkomst van opdracht werkzaamheden voor [gedaagde] verricht en hiervoor € 16.456,00 in rekening gebracht. [eiseres] vordert in deze procedure betaling van dat bedrag. [gedaagde] voert een verrekeningsverweer. [gedaagde] stelt dat zij een vordering van € 20.000,00 op [eiseres] heeft vanwege oneerlijke concurrentie. De kantonrechter oordeelt dat het verrekeningsweer niet slaagt en dat de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
[gedaagde] detacheert ICT professionals in de financiële en informatietechnologiesector.
3.2.
Op 1 september 2019 is de heer [B] , bestuurder van [eiseres] , (hierna: [B] ) op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als werknemer bij [gedaagde] in dienst getreden. Die arbeidsovereenkomst bevat – voor zover relevant – een non-concurrentiebeding, inhoudende dat [B] gedurende zijn arbeidsovereenkomst en gedurende een periode van één jaar na het einde ervan in geen vorm werkzaam of betrokken zal zijn in of bij een onderneming met wie [gedaagde] een cliënt-relatie heeft of heeft gehad. Gedurende de arbeidsovereenkomst is [B] door [gedaagde] als IT-consultant gedetacheerd bij [stichting] (hierna: [stichting] ).
3.3.
Met ingang van 1 juni 2022 heeft [B] zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] opgezegd en is hij als zelfstandig IT-Consultant werkzaamheden gaan verrichten vanuit de onderneming [eiseres] (tevens handelend onder de naam [handelsnaam] ), waar [B] bestuurder van is.
3.4.
[gedaagde] heeft [B] daarop verzocht zijn werkzaamheden vanaf 1 juni 2022 bij [stichting] als zelfstandig IT-Consultant, en in opdracht van [gedaagde] , voort te zetten. Daarop hebben [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht gesloten voor de periode 1 juni 2022 tot en met 31 augustus 2022. De overeenkomst van opdracht is na de afloop van deze periode meermaals (mondeling) verlengd.
3.5.
Eind april 2024 heeft [eiseres] de overeenkomst met [gedaagde] met ingang van 1 juni 2024 opgezegd. Per diezelfde datum heeft [B] zijn werkzaamheden bij [stichting] voortgezet met tussenkomst van een andere partij.
3.6.
Op 31 mei 2024 heeft [eiseres] een eindfactuur aan [gedaagde] gestuurd. Het gaat om een factuur van in totaal € 16.456,00, die ziet op verrichte werkzaamheden in de periode 1 mei 2024 tot en met 31 mei 2024.
3.7.
[gedaagde] heeft de eindfactuur niet betaald, waarna [eiseres] meermaals heeft verzocht om de openstaande factuur alsnog te voldoen. Omdat betaling uitbleef, is [eiseres] overgegaan tot dagvaarding.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] vordert in deze procedure de betaling van de eindfactuur, rente en kosten. De kantonrechter zal deze vorderingen toewijzen en overweegt daarover het volgende.
[eiseres] heeft een vordering van € 16.456,00 op [gedaagde]
4.2.
Door [gedaagde] is niet betwist dat [eiseres] op grond van een overeenkomst van opdracht in de maand mei 2024 werkzaamheden voor haar bij [stichting] heeft verricht. De hoogte van de vergoeding voor die werkzaamheden, die volgt uit de eindfactuur, heeft [gedaagde] evenmin betwist. Dat betekent dat vaststaat dat [gedaagde] een bedrag van € 16.456,00 aan [eiseres] verschuldigd is.
Het verrekeningsverweer van [gedaagde] slaagt niet
4.3.
[gedaagde] stelt dat zij het bedrag van € 16.456,00 niet aan [eiseres] hoeft te betalen, omdat zij meent dat [eiseres] € 20.000,00 aan haar moet betalen als redelijke vergoeding voor het ‘stelen’ van de opdracht bij [stichting] . [eiseres] zou volgens [gedaagde] namelijk op een oneerlijke manier concurrentie hebben bedreven en hierdoor heeft [gedaagde] omzetderving gehad. Het bedrag aan redelijke vergoeding zou weggestreept moeten worden tegen het aan [eiseres] verschuldigde bedrag.
4.4.
De kantonrechter begrijpt het standpunt van [gedaagde] zo dat zij een (schade)vordering op [eiseres] stelt te hebben en dat die vordering met het door [eiseres] gevorderde bedrag verrekend moet worden. De kantonrechter gaat aan dat verrekeningsverweer voorbij. [gedaagde] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] een schadevergoeding aan haar verschuldigd is. Daardoor is niet komen vast te staan dat [gedaagde] een tegenvordering (in de vorm van een schadevordering) op [eiseres] heeft, wat voor verrekening vereist is. Het verrekeningsverweer slaagt daarom niet. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
Geen schadevergoeding op grond van een concurrentie- en/of relatiebeding
4.5.
Vooropgesteld wordt dat er op 1 juni 2024, het moment dat [eiseres] de samenwerking met [gedaagde] heeft beëindigd, geen sprake was van een geldend non-concurrentie- en/of relatiebeding. De termijn van het non-concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst was op dat moment namelijk al verstreken en in de overeenkomst van opdracht is geen concurrentie- en/of relatiebeding overeengekomen. Het standpunt van [gedaagde] dat een dergelijk beding in artikel 2 en 9 van de overeenkomst van opdracht moet worden gelezen, volgt de kantonrechter niet. Uit die bepalingen blijken namelijk geen concrete afspraken die zien op de beperking van concurrentie tussen partijen. Niet is komen vast te staan dat [eiseres] op grond van contractuele afspraken een schadevergoeding aan [gedaagde] verschuldigd is.
[eiseres] heeft niet onrechtmatig jegens [gedaagde] gehandeld
4.6.
Nu op 1 juni 2024 geen sprake was van contractuele afspraken die de concurrentie tussen partijen regelde, geldt als uitgangspunt dat partijen elkaar vanaf die datum vrij konden beconcurreren. In het algemeen is de concurrentie door ex-medewerkers – zonder concurrentie of relatiebeding – met hun voormalige werk- of opdrachtgever namelijk niet onrechtmatig. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist. [1] Alleen indien die bijkomende omstandigheden aanwezig zijn, kan sprake zijn van onrechtmatig handelen jegens een voormalig opdracht- of werkgever wegens strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162, tweede lid, BW.
4.7.
[gedaagde] heeft – zo begrijpt de kantonrechter – in dit verband concreet aangevoerd dat [eiseres] haar had moeten inlichten over, en schriftelijke goedkeuring moeten vragen voor, de voortzetting van de werkzaamheden bij [stichting] en het directe zakelijke contact dat tussen hen bestond. Door dit niet te doen heeft [eiseres] onrechtmatig gehandeld, omdat hierdoor sprake was van oneerlijke concurrentie. Temeer omdat de aanpak van [eiseres] ervoor zou hebben gezorgd dat [gedaagde] haar klant [stichting] grotendeels is kwijtgeraakt. Op het hoogtepunt werkten er tien ICT professionals via [gedaagde] bij [stichting] Na 1 juni 2024 is dat aantal gereduceerd tot één ICT professional. Daarnaast was [stichting] de grootste klant van [gedaagde] , bestond er al jarenlang een zakelijke relatie tussen hen en is die relatie ernstig verstoord geraakt. [gedaagde] stelt dat [eiseres] vanwege de gang van zaken een ‘overstapfee’ van € 20.000,- aan haar verschuldigd is. Dit is namelijk een gangbaar bedrag binnen de informatietechnologiesector. Waar deze ‘overstapfee’ normaal door een inlenende partij (zoals [stichting] ) betaald zou moeten worden, stelt [gedaagde] dat dit vanwege het onrechtmatig handelen en de gevolgen daarvan voor rekening van [eiseres] dient te komen.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de door [gedaagde] aangedragen omstandigheden geen onrechtmatig handelen door [eiseres] opleveren. De lat voor het aannemen van onrechtmatig handelen jegens een voormalig opdrachtgever in verband met het voeren van oneerlijke concurrentie ligt hoog en uit de stellingen van [gedaagde] is onvoldoende gebleken dat die wordt gehaald. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat de handelwijze van [eiseres] strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW oplevert. De enkele stelling dat [eiseres] [gedaagde] had moeten inlichten over, en schriftelijke goedkeuring had moeten vragen voor, het directe zakelijke contact en de voortzetting van de werkzaamheden bij [stichting] is daarvoor onvoldoende. Dat, zoals [gedaagde] stelt, sprake is van een tussen [eiseres] en [stichting] vooropgezet plan om [gedaagde] ertussen uit te werken, blijkt nergens uit. [eiseres] heeft toegelicht dat zij de overeenkomst met [gedaagde] opzegde in verband met een gebrek aan overeenstemming over haar tarieven en vanwege moeizame communicatie. [stichting] heeft daarop gevraagd de werkzaamheden voort te zetten. [gedaagde] heeft haar stelling dat dit anders is geweest niet onderbouwd. Dat had wel op haar weg gelegen. Daarnaast heeft [gedaagde] ook onvoldoende onderbouwd dat de handelwijze van [eiseres] heeft geleid tot de (gestelde) verstoorde relatie met [stichting] , waardoor zij die klant grotendeels is kwijtgeraakt. Hierdoor staat niet vast dat [gedaagde] door toedoen van [eiseres] schade heeft geleden in de zin van omzetderving. [gedaagde] heeft de door haar gestelde schade bovendien in het geheel niet onderbouwd met cijfers. Waaruit zou volgen dat een schadevergoeding van € 20.000,- een gangbare schadevergoeding binnen de informatietechnologiesector is, is evenmin duidelijk geworden.
4.9.
De stelling van [gedaagde] dat [eiseres] op grond van de wet niet direct werkzaamheden voor [stichting] mag verrichten vanwege het bestaan van schijnzelfstandigheid, heeft hoe dan ook geen gevolgen voor de beoordeling van het onderhavige geschil, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat.
4.10.
Gelet op het voorgaande is [eiseres] evenmin op grond van onrechtmatig handelen een schadevergoeding aan [gedaagde] verschuldigd. Niet is komen vast te staan dat [gedaagde] een tegenvordering (in de vorm van een schadevordering) op [eiseres] heeft. Dat is voor verrekening wel vereist. Het verrekeningsverweer slaagt daarom dus niet. Als gevolg daarvan gaat de verbintenis tot betaling van € 16.456,00 aan [eiseres] niet teniet. De kantonrechter zal het door [eiseres] gevorderde bedrag om die reden toewijzen.
[gedaagde] moet de wettelijke handelsrente betalen
4.11.
[gedaagde] moet de gevorderde wettelijke handelsrente over het aan [eiseres] verschuldigde bedrag betalen. De te betalen hoofdsom zal daarom worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, met ingang van de 15e dag na de factuurdatum, te weten 15 juni 2024, tot de dag van volledige betaling. Die betalingstermijn volgt uit de overeenkomst tussen partijen.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
4.12.
[eiseres] maakt ook aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt verder vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (€ 939,56) komt daarnaast overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.468,37
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt ook toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
4.15.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 16.456,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 15 juni 2024, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 939,56 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.468,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.
LHJ/63796

Voetnoten

1.Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:853, en de conclusie van AG de Bock van 20 december 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1396 onder 4.1 en volgende.