ECLI:NL:RBMNE:2025:917

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/16/570972 / HL ZA 24-56
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom en erfdienstbaarheid door verjaring tussen buren

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure over eigendom en erfdienstbaarheid. Eiser, eigenaar van een perceel grond, stelt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van een strook grond die grenst aan het perceel van gedaagde. Eiser vordert ook dat er een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan voor het gebruik van de in- en uitrit van gedaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen eigenaar is geworden van de strook grond die als parkeerplaats wordt gebruikt, omdat het vereiste van inbezitneming ontbreekt. Eiser heeft wel recht op een gedeelte van de grond dat als tuin wordt gebruikt, omdat hij dit perceel door het plaatsen van een heg in bezit heeft genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen erfdienstbaarheid is ontstaan, omdat het gebruik van de in- en uitrit op basis van een persoonlijke afspraak of gedogen plaatsvond. De vorderingen van eiser zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank heeft verklaard dat eiser eigenaar is geworden van de tuin en gedaagde moet meewerken aan de wijziging van de kadastrale grenzen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de vordering tot verwijdering van het hekwerk is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/570972 / HL ZA 24-56
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen:
[eiser],
advocaat: mr. C.A. Fokker te Hilversum,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen:
[gedaagde],
advocaat: mr. J.W. Verhoeven te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 oktober 2024 en de daarin opgenomen processtukken (hierna: het tussenvonnis);
- de plaatsopneming en de mondelinge behandeling van 10 december 2024 en het daarvan opgemaakte proces-verbaal (hierna: het proces-verbaal);
- de brief van 31 december 2024 van [gedaagde] met opmerkingen op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in voorwaardelijke reconventie

2.1.
De rechtbank blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beoordeelt de zaak verder als volgt.
2.2.
Partijen zijn eigenaars van aan elkaar grenzende percelen. [eiser] is eigenaar van de kadastrale percelen aan de [adres 1] in [plaats] . De percelen van [eiser] zijn kadastraal bekend als
[plaats] [nummer]en
[plaats]. [gedaagde] is eigenaar van het perceel aan de [adres 2] , kadastraal bekend als
[plaats] [nummer]. De huidige kadastrale situatie ter plaatse volgt uit de volgende kaart die door [eiser] is als productie 35b is overgelegd (de markeringen zijn door [eiser] aangebracht). Ter verduidelijking heeft de rechtbank het lettertype van de kadastrale aanduiding vergroot:
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
2.3.
De rechtbank zal eerst de vordering van [eiser] beoordelen die te maken heeft met het eigendom van een stuk grond op het huidige kadastrale perceel van [gedaagde] . Op de tekening uit r.o. 2.2. heeft [eiser] dat stuk grond rood (gestreept) en geel gekleurd. Die vordering wordt gedeeltelijk toegewezen. Daarna zal de rechtbank de vorderingen van [eiser] beoordelen die te maken hebben met een recht van erfdienstbaarheid op een ander stuk grond op het kadastrale perceel van [gedaagde] . Die vorderingen worden afgewezen.
[eiser] is deels eigenaar geworden van een stuk grond op het perceel van [gedaagde]
2.4.
Zoals in het tussenvonnis al is overwogen, kan eigendom worden verkregen via verkrijgende verjaring (artikel 3:99 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) na een termijn van 10 jaar of via bevrijdende verjaring (artikel 3:105 en 3:306 BW) na een termijn van 20 jaar. Voor beide vormen van verjaring is bezit van het stuk grond door [eiser] vereist. Bezit betekent het houden voor zichzelf (artikel 3:107 lid 1 BW). Of iemand het stuk grond voor zichzelf of voor een ander houdt, wordt beoordeeld naar verkeersopvatting met inachtneming van de wettelijke regels en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Aan bezit van een niet-rechthebbende gaat inbezitneming vooraf. In dat geval zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen onvoldoende (artikel 3:113 lid 2 BW). Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter wordt tenietgedaan (zie ECLI:NL:HR:2017:309, r.o. 3.3.3).
2.5.
De eigendomsvordering van [eiser] ziet op twee gedeelten van het kadastrale perceel van [gedaagde] . Het ene gedeelte ziet op een strook grond waar onder meer de huurders van [eiser] (voor een gedeelte) hun auto’s parkeren (hierna: de strook grond). De strook grond is op de tekening uit r.o. 2.2. door [eiser] rood (gestreept) gekleurd. Het andere gedeelte van de eigendomsvordering ziet op een stuk grond dat door de huurders van [eiser] gebruikt wordt als tuin (hierna: de tuin). De tuin is op de tekening uit r.o. 2.2. door [eiser] geel gekleurd.
De strook grond - parkeren
2.6.
In het proces-verbaal zijn van de strook grond onder meer de volgende foto’s opgenomen:
Foto 1 van het proces-verbaal Foto 3 van het proces-verbaal
Foto 4 van het proces-verbaal
Foto verwijderd i.v.m. heleidbaarheid.
2.7.
Foto 1is een overzichtsfoto vanaf de openbare weg richting de percelen van [eiser] (rechts op de foto) en [gedaagde] (links op de foto). Achter de zilveren bestelauto bevinden zich de parkeerplaatsen waar de huurders van [eiser] hun auto’s parkeren. Op de foto is in het midden een zwart hekwerk te zien dat door [gedaagde] is geplaatst. Het zwarte hekwerk staat niet op de kadastrale erfgrens tussen de percelen. De rechtbank schat dat de kadastrale erfgrens tussen de percelen ongeveer 1,5 meter rechts van het hekwerk loopt. Op
foto 3zijn de parkeerplaatsen van dichtbij te zien.
Foto 4is gemaakt vanaf het stuk grond waar de huurders van [eiser] hun auto’s parkeren richting de openbare weg. Partijen verklaarden tijdens de bezichtiging dat bij benadering aan de linkerkant van de pen op
foto 4(door de rechtbank rood omcirkeld) het kadastrale perceel van [eiser] te zien is en aan de rechterkant van de pen het kadastrale perceel van [gedaagde] .
2.8.
[eiser] vordert het eigendom van de rood gemarkeerde strook op de kadastrale kaart in r.o. 2.2.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] geen eigenaar is geworden van de strook grond, omdat het voor beide vormen van verjaring vereiste van inbezitneming ontbreekt. Het enkele feit dat [eiser] de strook grond gebruikte om de parkeerplaatsen (zie
foto 3) te bereiken en dat de voertuigen deels op het perceel van [gedaagde] geparkeerd staan is daarvoor onvoldoende. Daaruit kon (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] niet opmaken dat [eiser] pretendeerde eigenaar te zijn van de strook grond. Gebruiken van de strook grond impliceert immers nog geen bezit. Daarvoor zijn bijkomende feiten en omstandigheden vereist (zie ECLI:NL:GHARL:2018:3053). Die omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken. Integendeel, uit de verschillende verklaringen die [eiser] heeft overgelegd blijkt dat het parkeren van de auto’s werd gedoogd of dat daar een afspraak over is gemaakt. Zo verklaart [A] (hierna: [A] ) dat de voormalig eigenaar van het perceel van [gedaagde] op goede voet was met de voormalig eigenaar van het perceel van [eiser] en dat het gebruik van de toegangsweg en het parkeren van auto’s daarom werd geaccepteerd. [B] verklaart dat er een afspraak was gemaakt met [C] om gebruik te maken van de parkeerplaatsen naast het pand van [eiser] . Omdat het parkeren op de strook grond plaatsvond op basis van een afspraak of het gedogen daarvan is van ondubbelzinnig bezit van [eiser] geen sprake. De eigendomsvordering van [eiser] die te maken heeft met de strook grond zal worden afgewezen.
De tuin
2.10.
In het proces-verbaal zijn van de tuin onder meer de volgende foto’s opgenomen:
Foto 5 van het proces-verbaal Foto 6 van het proces-verbaal
Foto 8 van het proces-verbaal
2.11.
Partijen hebben tijdens de plaatsopneming verklaard dat bij benadering aan de linkerkant van het turquoise object op
foto 6het kadastrale perceel van [gedaagde] en aan de rechterkant het kadastrale perceel van [eiser] te zien is. Op
foto 8loopt aan de achterzijde van de woning van [eiser] een strookje grond dat op basis van de kadastrale tekening van [gedaagde] is. Op
foto 5,aan de achterzijde op
foto 6en aan de linkerzijde op
foto 8is een klimop heg te zien (hierna: de heg).
2.12.
[eiser] vordert het eigendom van het geel gemarkeerde deel op de kadastrale kaart in r.o. 2.2.
2.13.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] die strook grond door het plaatsen van de heg en het te betrekken bij de tuin in bezit genomen. Tijdens de plaatsopneming is gebleken dat er een metershoge heg staat rondom de tuin. Met de heg worden de percelen van [eiser] en [gedaagde] afgescheiden en het perceel van [eiser] afgesloten. Daaruit kan niets anders afgeleid worden dan dat [eiser] pretendeert eigenaar te zijn van deze stukken grond. Het bezit van de oorspronkelijke bezitter is daarmee teniet gegaan.
2.14.
Voor de vraag of [eiser] door de inbezitneming eigenaar is geworden, moet beoordeeld worden wanneer het bezit is aangevangen. Toen [eiser] zijn perceel in 1995 kocht, stonden er volgens hem coniferen op de plek waar nu de heg staat. [eiser] stelt dat hij de coniferen in 2000 of 2001 samen met [C] heeft vervangen door de heg. [gedaagde] heeft de stellingen van [eiser] over het plaatsen van de heg niet (voldoende) gemotiveerd betwist. Daarmee is voldoende vast komen te staan dat de heg in 2000 of 2001 is geplaatst en de heg er dus al meer dan 20 jaar staat. Aan de termijn van twintig jaar voor bevrijdende verjaring is dus voldaan.
2.15.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de tuin onderdeel is geweest van een stuk grond dat [C] in het verleden heeft verhuurd aan [eiser] . De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] daarmee bedoelt te zeggen dat er van een onafgebroken bezit van [eiser] geen sprake is. De rechtbank volgt dat niet. Dat de huurovereenkomst verwijst naar de kadastrale grenzen, betekent niet dat daarmee het bezit van [eiser] tot een einde is gekomen. De strook grond was immers nog steeds in gebruik als tuin en als zodanig bij de tuin betrokken en afgescheiden van het perceel van [C] . [eiser] heeft bovendien verklaard dat [eiser] en [C] er vanuit gingen dat de erfgrens liep op de plek waar de heg is geplaatst (zie proces-verbaal descente). Dat de huurovereenkomst aansloot bij de kadastrale grenzen, is in dat licht dan ook te begrijpen. [gedaagde] heeft dat onvoldoende weersproken.
2.16.
De conclusie luidt dat [eiser] door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond dat als tuin wordt gebruikt door de huurders van [eiser] . [eiser] vordert dat voor het bepalen van de juridische grens aansluiting wordt gezocht bij een tekening van [bedrijf] . Zoals ook door [gedaagde] is aangevoerd, geven de coördinaten zonder bijkomende toelichting - die ontbreekt - onvoldoende duidelijk aan hoe de feitelijke situatie eruit zou komen te zien bij toewijzing van de vordering. De rechtbank neemt de formulering van de eis in het petitum dan ook niet over. De rechtbank komt tot de volgende (gedeeltelijke) toewijzing.
2.17.
De rechtbank zal voor recht verklaren dat [eiser] eigenaar is geworden van het stuk grond op het perceel van [gedaagde] (kadastraal bekend als
[plaats] [nummer]) dat door de huurders van [eiser] gebruikt wordt als tuin en begrensd is door de heg. Deze strook grond is door [eiser] geel gemarkeerd in de kaart zoals opgenomen in r.o. 2.2.
[eiser] is eigenaar geworden van de gehele geel gemarkeerde strook met inachtneming van het volgende. [eiser] heeft herhaaldelijk verklaard dat de heg
opde erfgrens is geplaatst. [gedaagde] heeft daar niets concreets tegen in gebracht. De rechtbank stelt dan ook vast dat de erfgrens ligt op de plek van het midden van de heg. Dit kan dus net anders zijn - dat kan de rechtbank niet uit de kaart in r.o. 2.2. afleiden - dan waar de erfgrens in het geel gemarkeerde gedeelte loopt.
Ter vermijding van misverstanden, benadrukt de rechtbank dat onder de tuin ook de smalle strook aan de achterzijde van de woning op perceel [nummer] (zie de gele markering op de kaart in r.o. 2.2.) wordt begrepen. Ook ten aanzien van die strook geldt dus dat de erfgrens ligt op de plek van het midden van de heg.
2.18.
Expo zal - zoals gevorderd - veroordeeld worden om medewerking te verlenen aan het wijzigen van de kadastrale grenzen overeenkomstig r.o. 2.17.
Er is geen erfdienstbaarheid ontstaan
2.19.
[eiser] stelt dat er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan om vanaf de openbare weg via de in- en uitrit op het perceel van [gedaagde] de parkeerplaatsen waar de huurders van [eiser] hun auto’s parkeren (zie
foto 1en
foto 3) te bereiken en andersom. Om die parkeerplaatsen te bereiken wordt volgens [eiser] sinds 1998 gebruik gemaakt van de toegangsweg op het perceel van [gedaagde] .
2.20.
Een erfdienstbaarheid kan ontstaan door vestiging en verjaring (artikel 5:72 BW). Tussen partijen staat het niet ter discussie dat er geen erfdienstbaarheid gevestigd is. Voor het verkrijgen van een bezit van erfdienstbaarheid door verjaring moet [eiser] bezitsdaden hebben verricht waaruit naar buiten toe blijkt dat hij een recht van erfdienstbaarheid heeft.
2.21.
De rechtbank is van oordeel dat er door verjaring geen erfdienstbaarheid is ontstaan, omdat het vereiste van inbezitneming ontbreekt. Het enkele feit dat de in- en uitrit sinds 1998 gebruikt wordt om de parkeerplaatsen te bereiken, zoals door [eiser] gesteld, is daarvoor onvoldoende. Uit het enkele gebruik van de in- en uitrit door de huurders van [eiser] , kon (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] niet opmaken dat [eiser] daarmee pretendeerde een erfdienstbaarheid te hebben. Daarvoor zijn bijkomende feiten en omstandigheden vereist (zie ECLI:NL:GHARL:2018:3053). Die omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.
2.22.
Daar komt bij dat uit verschillende verklaringen die [eiser] heeft overgelegd blijkt dat het gebruik van de in- en uitrit werd gedoogd of dat daar een (persoonlijke) afspraak over is gemaakt. Uit de verklaring van [A] (zie r.o. 2.9.) volgt dat het gebruik van de toegangsweg werd geaccepteerd. In de verklaring van [D] staat dat
“het overpad was toegestaan zolang de vrachtauto’s van [C] er maar door konden”. Omdat het gebruik van de in- en uitrit plaatsvond op basis van een (persoonlijke) afspraak of het gedogen daarvan is van ondubbelzinnig bezit van een erfdienstbaarheid van [eiser] geen sprake.
2.23.
De vorderingen van [eiser] dat er door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan en om [gedaagde] te bevelen mee te werken aan vestiging daarvan zullen worden afgewezen.
Het hekwerk hoeft niet te worden verwijderd
2.24.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om het hekwerk (zie
foto 1) te verwijderen. [eiser] stelt dat het hekwerk onrechtmatig is geplaatst en er daardoor geen gebruik meer gemaakt kan worden van de parkeerplaatsen naast zijn pand. Deze vordering zal worden afgewezen. Het hekwerk staat op het perceel van [gedaagde] en er is geen erfdienstbaarheid op het perceel van [gedaagde] om de parkeerplaatsen te bereiken gevestigd of ontstaan. Er bestaat geen rechtsgrond om [gedaagde] te veroordelen het hekwerk te verwijderen.
Proceskosten
2.25.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vordering van [gedaagde] tot een volledige proceskostenveroordeling hoeft daarom niet besproken te worden.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.26.
[eiser] vordert dat de veroordeling in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Een verklaring voor recht is naar zijn aard niet vatbaar voor tenuitvoerlegging en kan daarom niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (zie ECLI:NL:HR:2010:BO1815). De vordering van [eiser] tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal daarom voor dat gedeelte worden afgewezen en voor het overige worden toegewezen.
Geen beslissing in voorwaardelijke reconventie
2.27.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat er door verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan wordt in conventie afgewezen. De voorwaarde die [gedaagde] aan haar tegenvordering heeft verbonden, is daarmee niet vervuld. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van de tegenvordering van [gedaagde] .

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [eiser] door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond gelegen op het perceel van [gedaagde] (kadastraal bekend onder nummer
[nummer] )die door de huurders van [eiser] wordt gebruikt als tuin en begrensd wordt door de heg en dat de erfgrens voor dit gedeelte loopt als overwogen in r.o. 2.17.,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot medewerking aan het wijzigen van de kadastrale grenzen in de registers overeenkomstig r.o. 3.1. en 2.17.,
3.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 3.2. uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.