In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 14 december 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank had eerder, op 25 juni 2024, een beroep van eiseres gegrond verklaard en de Dienst Toeslagen opgedragen om uiterlijk 21 augustus 2024 een besluit op bezwaar te nemen. Eiseres heeft op 31 januari 2025 een verweerschrift ontvangen van de Dienst Toeslagen, maar beide partijen hebben ervoor gekozen om niet te worden gehoord op een zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar op 22 augustus 2024 is verstreken en dat de Dienst Toeslagen tot op heden geen besluit heeft genomen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de Dienst Toeslagen alsnog een besluit moet nemen, bij voorkeur binnen twee weken na verzending van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen, maar in deze zaak is de wettelijke beslistermijn te kort om een besluit te nemen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat in soortgelijke zaken een nadere beslistermijn van twintig weken realistisch is, gezien de gemiddelde doorlooptijd van de bezwaarprocedure.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er een dwangsom van € 50,- per dag moet worden opgelegd voor elke dag dat de Dienst Toeslagen de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft verzocht om uitbetaling van de dwangsom, maar de rechtbank heeft aangegeven dat zij geen mogelijkheden heeft om de Dienst Toeslagen te verplichten tot uitbetaling, aangezien dit een feitelijke handeling betreft en geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de Dienst Toeslagen moet worden betaald, en het door eiseres betaalde griffierecht moet eveneens worden vergoed.