ECLI:NL:RBMNE:2025:774

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
588303 / HA RK 25-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard in strafzaak

Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in de wrakingskamer, een wrakingsverzoek van een verzoeker ongegrond verklaard. De verzoeker had op 5 februari 2025 de rechters mr. A.J. Reitsma, mr. A.M.M. Lemmen en mr. M.J. Terstegge gewraakt, omdat hij meende dat de rechters vooringenomen waren in de hoofdzaak met parketnummer 16-212759/19. Dit verzoek volgde op een afwijzing van een aanhoudingsverzoek door de rechtbank, waarbij de verzoeker stelde dat de rechtbank niet geïnteresseerd was in de uitkomst van een eerder bevolen fotoconfrontatie, die mogelijk ontlastend bewijs voor hem zou opleveren.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing is en dat deze beslissing op zichzelf geen grond voor wraking kan zijn. De rechters hebben in hun motivering aangegeven dat de beslissing om de zaak niet aan te houden niet kan worden gezien als een blijk van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft verder opgemerkt dat de onpartijdigheid van de rechters niet in het geding is, en dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van de verzoeker dat de rechters partijdig zouden zijn.

De wrakingskamer heeft de verwijzingen van de advocaat van de verzoeker naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken verworpen, omdat deze niet relevant waren voor de huidige zaak. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 588303 / HA RK 25-14
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 25 februari 2025
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
[verzoeker] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
(hierna: verzoeker),
bijgestaan door mr. H. Weisfelt, advocaat in Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 5 februari 2025 mr. A.J. Reitsma, mr. A.M.M. Lemmen en mr. M.J. Terstegge gewraakt (hierna: de rechters). Zij zijn de behandelend rechters in de zaak met het parketnummer 16-212759/19 (hierna: de hoofdzaak).
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 11 februari 2025 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer. Bij de zitting waren aanwezig:
  • mr. H. Weisfelt;
  • mr. A.M.M. Lemmen;
  • mr. M.J. Terstegge.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek ingediend om de volgende redenen. De rechtbank heeft de officier van justitie op 1 februari 2023 bevolen een deugdelijke meervoudige fotoconfrontatie te laten uitvoeren, maar die confrontatie is niet uitgevoerd. De uitkomst daarvan kan ontlastend materiaal opleveren voor verzoeker. De advocaat van verzoeker heeft daarom op de zitting (in de hoofdzaak) van 5 februari 2025 om aanhouding van de zaak verzocht, zodat de fotoconfrontatie alsnog kan worden uitgevoerd. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen en is daarmee op haar eerdere bevel teruggekomen. Dat betekent dat de rechtbank kennelijk niet geïnteresseerd is in de uitkomst van het eerder bevolen onderzoek en dat de rechtbank vooringenomen is over de uitkomst van de strafzaak.
2.2.
De rechters hebben niet berust in de wraking. Dit betekent dat zij het niet eens zijn met de wraking. Volgens de rechters is de beslissing om de zaak niet aan te houden een procesbeslissing. Zo’n beslissing is in beginsel geen grond voor wraking, tenzij de motivering van die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden uitgelegd dan als een blijk van vooringenomenheid. Daarvan is volgens de rechters geen sprake.

3.De beoordeling

Het toetsingskader

3.1.
In artikel 512 Sv staat dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt dus in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Een rechter is partijdig als uit dat wat hij doet of zegt (of juist niet) blijkt dat hij een persoonlijke vooringenomenheid heeft tegenover een procespartij. Daarnaast kan een procespartij het idee hebben dat de rechter vooringenomen is, of hij kan daar bang voor zijn. In dat geval onderzoekt de wrakingskamer of dat objectief gerechtvaardigd is. Als dat zo is, lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
De beslissing dat het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen, levert geen wrakingsgrond op
3.3.
De afwijzing van het verzoek om aanhouding van de zaak vormt geen reden voor wraking, omdat deze beslissing moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Uit rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) blijkt dat een procesbeslissing als zodanig nooit een reden kan vormen voor wraking, omdat wraking geen verkapt rechtsmiddel is. De wrakingskamer mag ook geen oordeel geven over de juistheid van de procesbeslissing van de rechter. Dat kan alleen worden gedaan door de rechter in hoger beroep.
3.4.
Dit geldt in het algemeen ook voor de motivering van die procesbeslissing als reden voor wraking, ook als die motivering wordt gezien als onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier. Dit kan alleen anders zijn als de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de bewoordingen in de motivering) niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid.
3.5.
De rechters hebben bij hun beslissing verwezen naar het proces-verbaal van de politie van 16 maart 2023, dat op 20 maart 2023 aan alle partijen is verstrekt, waarin staat dat het uitvoeren van een fotoconfrontatie vanwege het tijdsverloop niet haalbaar, verantwoord of wenselijk is. De rechters hebben in hun motivering toegelicht dat de rechtbank het op dit moment niet noodzakelijk acht om te bevelen dat de confrontatie alsnog wordt uitgevoerd, maar dat de raadsman, de officier van justitie of de rechtbank wel gevolgen kunnen verbinden aan de niet-uitgevoerde fotoconfrontatie. De wrakingskamer mag geen oordeel geven over de juistheid van deze procesbeslissing. Uit deze motivering blijkt niet dat de rechtbank vooruit is gelopen op de uitkomst van de fotoconfrontatie en (dus) vooringenomen is over de uitkomst van de strafzaak tegen verzoeker. Integendeel: de rechtbank heeft uitdrukkelijk de mogelijkheid open gelaten om in het inhoudelijke debat consequenties te verbinden aan de omstandigheid dat de fotoconfrontatie niet is uitgevoerd. Er zijn ook geen andere omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de rechtbank vooringenomen is of dat de vrees van verzoeker daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.6.
De advocaat van verzoeker heeft tijdens de zitting van de wrakingskamer verwezen naar drie uitspraken van wrakingskamers van andere rechtbanken. De wrakingskamer oordeelt dat deze verwijzingen niet op gaan omdat deze uitspraken van vóór de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad zijn.
Het wrakingsverzoek wordt ongegrond verklaard
3.7.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te sturen aan verzoeker, de rechters tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, de teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16-212759/19 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is genomen door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mr. Y.M.N. Rijlaarsdam als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J. Broere, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.