ECLI:NL:RBMNE:2025:771

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/5059
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor bouw short stay studio’s

Op 19 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, bewoners van een appartementencomplex, beroep aantekenden tegen een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van zes short stay studio’s in Hilversum. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat de verlening van de omgevingsvergunning in stand bleef. De rechtbank constateerde dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning op 3 oktober 2023 had verleend, maar dat eisers bezwaar hadden gemaakt tegen deze vergunning. Het college had het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eisers vroegen om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eisers belanghebbenden waren, omdat zij zicht hadden op het perceel waar de studio’s gebouwd zouden worden. De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning was verleend in overeenstemming met de wet, ondanks dat er een motiveringsgebrek was dat door een herstelbesluit was hersteld. De rechtbank veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van eisers, die in totaal € 1.814,- bedroegen, en het griffierecht van € 187,- moest worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2025 in de zaak tussen

1.
[eiser sub 1],
2.
[eiser sub 2],
3.
[eiser sub 3],
4.
[eiser sub 4],
allen uit [plaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. R. van Domselaar)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. K. Hoogenboom)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] B.V., vergunninghouder
(gemachtigde: mr. S.G.A. de Boer)

Inleiding

1. Het college heeft op 3 oktober 2023 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van zes short stay studio’s aan de [adres] in [plaats] (de omgevingsvergunning).
2. Eisers hebben bezwaar gemaakt bij het college tegen deze verleende omgevingsvergunning. Het college heeft, in vervolg op en conform het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 8 februari 2024, bij besluit van 21 februari 2024 het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
3. Tegen deze beslissing op bezwaar is door eisers beroep ingesteld. Vanwege het voornemen van vergunninghouder om medio juni 2024 te starten met de bouw van de studio’s, hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep gegrond verklaard. [1] Daarbij is het college opgedragen alsnog inhoudelijk op het bezwaar te beslissen. Vervolgens is met een nieuwe beslissing op bezwaar van 14 juni 2024 het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
4. Met het herstelbesluit van 15 november 2024 is door het college de eerdere beslissing op bezwaar van 14 juni 2024 op punten gewijzigd.
5. De rechtbank heeft het beroep van eisers op 6 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 4] , bijgestaan door hun gemachtigde, de gemachtigde van het college, alsmede namens vergunninghouder: [A] en de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank komt in deze zaak tot de conclusie dat het beroep van eisers ongegrond is. Dit betekent dat de verlening van de omgevingsvergunning in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het overgangsrecht
7. Per 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
Het besluit van 14 juni 2024 en het herstelbesluit van 15 november 2024
8. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van 15 november 2024 een wijzigingsbesluit betreft ten aanzien van het besluit van 14 juni 2024. Om die reden merkt de rechtbank dit besluit aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat het besluit van 15 november 2024 niet volledig tegemoet komt aan het beroep van eisers, is het beroep van rechtswege gericht tegen dit besluit. Op grond van voorgaande vormen het besluit van 14 juni 2024 en het besluit van 15 november 2024 tezamen de beslissing op bezwaar zoals die nu voorligt (hierna: het bestreden besluit). De rechtbank zal het beroep hiertegen beoordelen.
De belanghebbendheid van eisers
9. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of het beroep van eisers ontvankelijk is. Als eisers geen belanghebbenden zijn bij het besluit, kunnen zij geen beroep instellen bij de bestuursrechter. [2] De rechtbank is van oordeel dat eisers in deze zaak belanghebbenden zijn bij dit besluit. Zo is, ook nog tijdens de zitting, vastgesteld dat eisers vanuit het appartementencomplex waar zij wonen van bovenaf zicht hebben op het bedrijventerrein, de muziekstudio en het perceel waarop de vergunning betrekking heeft waar de short stay studio’s gebouwd worden. De rechtbank is van oordeel dat eisers om die reden ruimtelijke gevolgen van enige betekenis kunnen gaan ondervinden en daarom als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat zij ontvankelijk zijn in hun beroep.

De ingetrokken beroepsgrond

10. Op de zitting hebben eisers de beroepsgrond ten aanzien van het gebruik van de short stay studio’s en het ten onrechte niet aanmerken en beoordelen daarvan als hotel, ingetrokken. De rechtbank zal deze beroepsgrond dan ook verder buiten beschouwing laten.

Het advies van de Commissie Bezwaarschriften

11. Eisers stellen zich op het standpunt dat het besluit van 14 juni 2024 niet in stand kan blijven nu er na de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juni 2024 niet opnieuw advies is gevraagd aan de Commissie Bezwaarschriften. In het advies van 8 februari 2024 heeft de commissie geadviseerd eisers niet-ontvankelijk te verklaren in hun bezwaar en is niet inhoudelijk over de zaak geadviseerd.
12. Zoals door het college terecht gesteld bestaat er geen wettelijke verplichting tot het opnieuw vragen van een advies aan de commissie. In de wet is opgenomen dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord alvorens de beslissing op bezwaar wordt genomen. [3] De hoorzitting in deze zaak heeft plaatsgevonden op 14 december 2023 en daarmee is dus voldaan aan het wettelijk voorschrift. De rechtbank volgt het college in dit standpunt. Bovendien, zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting, zijn ook inhoudelijke bezwaren van eisers besproken en ging het niet enkel over de ontvankelijkheid van eisers. De beroepsgrond ten aanzien van dit formele punt slaagt niet.
Het toepassen van de kruimelregeling
13. Volgens eisers had het college geen vergunning mogen verlenen met toepassing van artikel 13, lid 3 onder b, sub 1 van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn zij van mening dat de oppervlakte van de nieuwe bebouwing zonder nadere toelichting is bijgesteld naar 180 m2 in het herstelbesluit. Ook zijn eisers van mening dat de short stay studio’s een heel ander gebruik toestaan dan het gebruik dat binnen het bestemmingsplan is toegestaan.
13. Het college heeft toegelicht dat het gebouw inderdaad in strijd is met het bestemmingsplan nu het gebruik als short stay niet is toegestaan volgens de aan de locatie gegeven bestemming. Daarnaast is het gebouw 25 centimeter hoger dan wat het bestemmingsplan toestaat in de bouwvoorschriften (namelijk maximaal 3 meter goothoogte). Het college heeft daarom de zogeheten kruimelafwijking [4] toegepast, op grond waarvan het college medewerking verleent aan een afwijking van het bestemmingsplan.
15. De rechtbank overweegt dat de omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten:
  • het bouwen van een bouwwerk;
  • het uitvoeren van een werk dat geen bouwwerk is of het uitvoeren van werkzaamheden waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald;
  • afwijken van de voorschriften van het bestemmingsplan (buitenplans);
  • het vellen of doen vellen van een houtopstand.
Het college heeft toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2 º, van de Wabo in samenhang gezien met artikel 4, onder 1 van bijlage II bij het Bor (bijbehorend bouwwerk/uitbreiding hoofdgebouw). Het gaat om een zogeheten kruimelgeval.
16. Een omgevingsvergunning kan bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid via een kruimelgeval slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het college bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent dat het college, indien de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Op welke punten is geen strijd met het bestemmingsplan?
17. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een afwijking ten aanzien van het bouwvlak nu door het college voldoende is onderbouwd dat de tekening bij de aanvraag van de omgevingsvergunning leidend is en dat daar geen overschrijding uit is gebleken. Van strijd met artikel 13, lid 3 onder b, sub 1, van de planregels is geen sprake.
Op welke punten is wel sprake van strijd met het bestemmingsplan?
18. De rechtbank stelt vervolgens vast dat het gebruik als short stay en de overschrijding van de goothoogte wel strijd met het bestemmingsplan oplevert. Eisers hebben aangevoerd dat de short stay studio’s een heel ander gebruik toestaan dan het gebruik dat binnen het bestemmingsplan is toegestaan en dat daarom de omgevingsvergunning niet op deze grond verleend had mogen worden.
18. De rechtbank stelt vast dat uit de wet volgt dat, onder voorwaarden, het college de bevoegdheid toekomt om af te wijken van het bestemmingsplan wanneer sprake is van een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan. [5] In de jurisprudentie is uitgemaakt dat niet alleen het afwijken van een bouwvoorschrift, maar ook het afwijken van een gebruiksvoorschrift in het bestemmingsplan mogelijk is met toepassing van deze bepaling. [6] Als bijbehorend bouwwerk wordt gezien:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden bouwwerk. [7] In deze zaak ziet de rechtbank zich dus voor de vraag gesteld of sprake is van functionele verbondenheid tussen het hoofdgebouw: de muziekstudio, en het bijbehorend bouwwerk: de short stay studio’s. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend kan worden beantwoord. De rechtbank ziet zodanige functionele verbondenheid met het hoofdgebouw, dat afwijkend gebruik onder voormeld artikellid van het Bor toegestaan kan worden. Zij neemt daarbij in aanmerking dat uit de aanvraag voldoende blijkt dat de short stay studio’s alleen bestemd zijn voor mensen die verbonden zijn aan [bedrijf] , waarvan studenten zich nu ook in de muziekstudio bevinden. Dit is op de zitting door vergunninghouder bevestigd. De rechtbank volgt eisers niet in hun vrees dat er mensen zullen gaan verblijven die niet verbonden zijn aan de Academy. Door eisers is onvoldoende onderbouwd dat de units op een afwijkende manier zullen worden gebruikt. De enkele vrees daarvoor acht de rechtbank onvoldoende.

Is het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening?

20. Het college heeft gesteld dat de nieuwe gebruiksfunctie niet tot zodanig meer impact voor de omgeving zal leiden dat de vergunning niet verleend had mogen worden. De vergunning is verleend voor de bouw van zes units die verhuurd zullen worden aan personen verbonden aan de [bedrijf] . Volgens het college zal het gebruik van het perceel in de daguren niet intensiever zijn dan het gebruik als audiovisueel bedrijf. Zo zullen de gebruikers van de units overdag druk bezig zijn met werk en bezigheden verbonden aan hun studie, elders binnen het complex. Er wordt weliswaar overnacht in de units, waarmee er ander gebruik zal zijn in de avond- en nachturen en het gebruik van het perceel iets intensiever zal worden, maar gelet op het beperkte aantal units en de maximale bezetting per unit, zal dit niet tot onaanvaardbare gevolgen leiden. Ten aanzien van inkijk heeft het college overwogen dat er al veel bebouwing is op het perceel en dat de extra bebouwing op ruime afstand van de woningen van eisers zal liggen met nog een groene buffer ertussen. Het college verwacht daarom niet dat dit zal leiden tot onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. De rechtbank kan deze motivering volgen.
21. Met betrekking tot de goothoogte volgt de rechtbank het standpunt van het college dat deze afwijking zo minimaal is dat slechts van geringe impact sprake is, mede gelet op de maximaal toegestane nokhoogte van 5 meter.

Heeft het college een juiste belangenafweging gemaakt?

22. Eisers stellen dat onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. Zo is onvoldoende concreet gemaakt welke en hoeveel mensen gebruik zullen mogen maken van de gebouwde units. Daardoor ontstaat de vrees bij eisers dat het een komen en gaan wordt van mensen waarbij onduidelijk zal zijn welke personen direct verbonden zijn met de muziekstudio en welke personen zonder reden bij de units zullen ‘rondhangen’. Ook vrezen eisers dat de vergunning een eerste stap is naar het omzetten van de bestemming naar een woonbestemming in de toekomst. Ten slotte vrezen eisers voor (nog meer) overlast en verwachten zij dat handhaving op bovenstaande punten moeilijk zal zijn. Zo hebben eisers op de zitting toegelicht dat onduidelijk is bij wie zij moeten aankloppen wanneer een vrijdagmiddagborrel uit de hand loopt en dat zij zich afvragen of door de organisatie een administratie zal worden bijgehouden van de personen die verblijven in de units.
22. De rechtbank overweegt dat het college het gebruik heeft beperkt tot een verblijf van minimaal zeven dagen en maximaal zes maanden. De rechtbank acht dit voorschrift voldoende concreet. Daarmee is ook voldoende gewaarborgd dat het geen komen en gaan van gebruikers van de units zal zijn. Ten aanzien van de vrees voor de omzetting naar een woonbestemming neemt de rechtbank in aanmerking dat de rechtbank het besluit toetst dat nu voorligt en niet een mogelijk toekomstig besluit. De rechtbank ziet verder niet in dat de vrees van eisers voor toekomstige overlast voor het college aanleiding had moeten geven om de vergunning niet te verlenen. Met betrekking tot handhaving overweegt de rechtbank dat, zoals ook door vergunninghouder op de zitting is toegelicht, er sprake zal zijn van een planning en administratie bij de organisatie, die controleerbaar zal zijn.
22. De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, heeft kunnen verlenen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eisers hun vrees voor toekomstige overlast onvoldoende hebben onderbouwd of anderszins hebben onderbouwd dat het college is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

25. Omdat het bestreden besluit in stand blijft, mag vergunninghouder de zes short stay studio’s bouwen aan de [adres] .
25. Omdat aan het bestreden besluit wel een motiveringsgebrek kleefde dat met het herstelbesluit van 15 november 2024 door het college is hersteld, is er aanleiding het college te veroordelen in de vergoeding van de proceskosten van eisers. Het college moet het griffierecht aan eisers vergoeden. De overige proceskosten bedragen € 1.814,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep ongegrond,
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden,
  • veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr.T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 7 juni 2024: ECLI:NL:RBMNE:2024:3500.
2.Dit volgt uit artikel 8:1 van de Awb.
3.Artikel 7:2, eerste lid jo Artikel 7:13, tweede lid van de Awb.
4.Artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2 Wabo jo. Artikel 4 Bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor).
5.Artikel 4 lid 1 van bijlage II bij het Bor.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU1640.
7.Artikel 1 onder ‘bijbehorend bouwwerk’ en onder ‘hoofdgebouw’ van bijlage II bij het Bor.