ECLI:NL:RBMNE:2024:3500

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
UTR 24/2555 en UTR 24/2556
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende omgevingsvergunning voor short stay studio's

In deze zaak hebben verzoekers beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, waarin hun bezwaren tegen een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van short stay studio's niet-ontvankelijk zijn verklaard. De verzoekers, die tijdig bezwaar hebben gemaakt, hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de vergunninghouder medio juni 2024 met de bouw wil beginnen. De voorzieningenrechter heeft op 28 mei 2024 de zaak behandeld en geconcludeerd dat de verzoekers inderdaad tijdig bezwaar hebben gemaakt, wat het college niet had erkend. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om alsnog inhoudelijk op de bezwaren van verzoekers te beslissen. De voorzieningenrechter heeft echter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was, gezien de toezegging van het college om vóór 20 juni 2024 op de bezwaren te beslissen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het college het griffierecht aan verzoekers moet vergoeden, maar dat er geen proceskosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/2555 en UTR 24/2556
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2],
[verzoeker 3],
[verzoeker 4],
allen uit [plaats] , verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: mr. K.L.J. van Welzen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouder] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. S.G.A. Boer).

Procesverloop

1.1.
Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van
21 februari 2024 (het bestreden besluit). Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van verzoekers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van 6 short stay studio’s aan de [adres] in [plaats] (de omgevingsvergunning) niet-ontvankelijk verklaard. Omdat vergunninghouder het voornemen heeft om medio juni te starten met de bouw van de studio’s, hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 mei 2024, gelijktijdig maar niet gevoegd met het verzoek met zaaknummer UTR 24/2509, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • de verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 3] ;
  • de gemachtigde van het college zij werd vergezeld door mr. J. Bartelsman en
  • namens vergunninghouder: [A] , hij werd bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van verzoekers tegen het bestreden besluit. [1]
Mochten verzoekers hun beroepsgronden op de zitting nog aanvullen?
3. In hun verzoek- en beroepschrift zijn verzoekers niet opgekomen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar. Op de zitting hebben zij alsnog verzoekers aangevoerd dat zij wel tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de omgevingsvergunning en dat het college hun bezwaar dus ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard. Vergunninghouder heeft daarop het standpunt ingenomen dat deze beroepsgrond te laat is aangevoerd. Het is volgens vergunninghouder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel om pas op de zitting deze nieuwe beroepsgrond naar voren te brengen.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen rechtsregel die ten principale verbiedt om pas op de zitting een nieuwe beroepsgrond in te dienen. Wel is het zo dat de mogelijkheid daartoe wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in het geding is, is in dit geval bepalend of de andere partijen de mogelijkheid hadden om adequaat op de nieuwe beroepsgrond over de niet-ontvankelijkverklaring te reageren. Daarvan is in deze zaak sprake: het college en vergunninghouder hebben op de zitting adequaat kunnen reageren. Om die reden is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de beoordeling van die beroepsgrond geen sprake van strijd met de goede procesorde. Daarom betrekt de voorzieningenrechter deze beroepsgrond bij de beoordeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het beroep is gegrond
5. Het college heeft op de zitting een gewijzigd standpunt ingenomen. Namens de VvE [Vve] heeft verzoeker [verzoeker 1] op 13 november 2023 een enveloppe met daarin een bezwaarschrift tegen de onderhavige omgevingsvergunning afgeleverd bij het gemeentehuis. Volgens het college is voldoende gebleken dat deze enveloppe ook een bezwaarschrift van verzoekers tegen deze omgevingsvergunning bevatte. Dat betekent volgens het college dat verzoekers wél tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de omgevingsvergunning en dat het college dit bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. De voorzieningenrechter volgt de gelijkluidende standpunten van verzoekers en het college. Daarom vernietigt hij het bestreden besluit. Omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar van verzoekers, is het aan het college om alsnog inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van verzoekers tegen de omgevingsvergunning. Daarom bepaalt de voorzieningenrechter dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Geen voorlopige voorziening
7. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [2]
8. Op de zitting heeft het college toegezegd dat het vóór 20 juni 2024 alsnog inhoudelijk op de bezwaren van verzoekers tegen de omgevingsvergunning zal beslissen. Verder heeft vergunninghouder op de zitting verklaard dat hij voordien geen onomkeerbare werkzaamheden zal (laten) uitvoeren waarvoor hij gebruik moet maken van de omgevingsvergunning. Hieruit volgt dat een spoedeisend belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Het college zal vóór 20 juni 2024 alsnog inhoudelijk op de bezwaren van verzoekers beslissen. In afwachting daarvan is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden dat zij zowel voor het verzoek om voorlopige voorziening als voor het beroep hebben voldaan. Verzoekers hebben geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op vóór 20 juni 2024 een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van verzoekers tegen de omgevingsvergunning met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van twee keer € 187,- (dus totaal € 374,-) aan verzoekers moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.