ECLI:NL:RBMNE:2025:769

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/5741
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar omgevingsvergunning voor woningbouwproject

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning voor de bouw van 35 appartementen en 37 grondgebonden woningen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de verlening van deze vergunning, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Eiser stelde dat hij belanghebbende was, omdat hij in een lopende procedure tegen het bestemmingsplan was opgekomen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen directe feitelijke gevolgen ondervond van de bouwactiviteiten en dat hij daarom geen belanghebbendheid kon ontlenen aan de procedure tegen het bestemmingsplan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak werd mondeling gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5741

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal,verweerder
(gemachtigde: H. Van Nijnanten)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: vergunninghouder Woningstichting Veenvesters(gemachtigde: mr. C. van Deutekom)

Inleiding

1
.In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen het niet-ontvankelijk verklaard bezwaar van eiser betreffende het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van 35 appartementen en 37 grondgebonden woningen op het perceel [nummer] (ook genoemd [locatie] ) te [plaats] .
2. Op 10 mei 2024 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend gericht tegen het besluit van 30 maart 2024 waarbij aan Woningstichting Veenvesters een omgevingsvergunning is verleend. In de beslissing op bezwaar van 16 juli 2024 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
3. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, vergezeld door mevrouw [A] en de heer [B] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mevrouw [C] . De vergunninghouder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [D] .
4. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

6. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
7. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 16 juli 2024 waarin het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Dat is gedaan omdat eiser geen belanghebbende zou zijn bij de verlening van deze omgevingsvergunning.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op terechte gronden het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Bij de beoordeling van de belanghebbendheid geldt als uitgangspunt of diegene rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteiten waarop het besluit ziet. Het begrip belanghebbendheid is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State nader geconcretiseerd met het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’. Bij de beoordeling of er gevolgen zijn van enige betekenis wordt onder meer gekeken naar de factoren afstand, zicht, planologische uitstraling en milieugevolgen. [1] De rechtbank is van oordeel dat hiervan in deze zaak geen sprake is. Zo heeft eiser geen direct zicht op de woningen binnen het project vanaf zijn woning, welke op ruime afstand ligt van het project, en ondervindt eiser volgens de rechtbank ook geen andere feitelijke gevolgen van enige betekenis van deze ontwikkeling.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij belanghebbende is bij deze omgevingsvergunning omdat hij in een nog lopende procedure tegen het betreffende bestemmingsplan is opgekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser daaraan geen belanghebbendheid in deze procedure ontlenen. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat het bestemmingsplan in werking is getreden en dat de procedure die daarover loopt geen schorsende werking heeft. Eventuele mogelijke toekomstige belangen die voortvloeien uit de procedure tegen het bestemmingsplan maken niet dat eiser belanghebbende is voor wat betreft de omgevingsvergunning die nu voorligt.
10. Voorgaande betekent dat het beroep van eiser ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiser het betaalde griffierecht niet terug.
11. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2022: ECLI:NL:RVS:2022:2475.