ECLI:NL:RBMNE:2025:745

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/1455
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag energietoeslag 2022 wegens te late indiening en voorwaarden ambtshalve toekenning

In deze zaak heeft eiser op 4 juni 2023 een aanvraag ingediend voor de energietoeslag 2022, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere op 5 juli 2023 is afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de aanvraag te laat was ingediend, aangezien de deadline voor aanvragen op 31 december 2022 lag. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft in het bestreden besluit van 18 januari 2024 de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 13 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of het college terecht de aanvraag om energietoeslag heeft afgewezen. Eiser stelde dat hij in een MSNP-traject zat en daarom recht had op ambtshalve toekenning van de energietoeslag. Het college betwistte dit, omdat eiser een Wia-uitkering ontvangt, wat volgens de beleidsregels uitsluit van ambtshalve toekenning. De rechtbank oordeelde dat het college zich op dit standpunt mocht stellen en dat de beleidsregel niet onrechtmatig was. Eiser had ook de mogelijkheid om schriftelijk een aanvraag in te dienen, maar heeft dit niet tijdig gedaan.

De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiser deze te laat heeft ingediend. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op de energietoeslag en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en is openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, het college

(gemachtigde: J. de Feijter).

Inleiding

1. Eiser heeft op 4 juni 2023 een aanvraag gedaan voor energietoeslag 2022.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 5 juli 2023 afgewezen omdat de laatste dag om een aanvraag energietoeslag 2022 te doen 31 december 2022 was.
1.2.
Eiser heeft op 30 oktober 2023 een klacht ingediend. Op 3 november 2023 heeft de heer J. de Feijter het besluit van 5 juli 2023 per e-mail naar eiser gezonden. Op 3 november 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 juli 2023 waarbij hij verwijst naar zijn klacht.
1.3.
Met het bestreden besluit van 18 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.4.
Op 29 februari 2024 heeft het college eisers e-mailbericht van 16 februari 2024 aan de rechtbank doorgezonden ter behandeling als beroepschrift gericht tegen het besluit van 18 januari 2024.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om energietoeslag 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college de aanvraag mocht afwijzen omdat eiser de aanvraag te laat heeft ingediend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Komt eiser in aanmerking voor ambtshalve toekenning van de energietoeslag?
4. Eiser voert aan hij gedurende de referteperiode in een MSNP-traject zat zodat het college hem ten onrechte niet ambtshalve de energietoeslag heeft toegekend.
5. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor ambtshalve toekenning van de energietoeslag 2022. Eiser zat weliswaar in een MSNP-traject en behoort daarmee tot de doelgroepomschrijving van artikel 2 van de Beleidsregels Eenmalige energietoeslag 2022 (de beleidsregel). Maar omdat eiser een inkomen op grond van de Wet inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) ontvangt voldoet hij niet aan de voorwaarden voor de ambtshalve toekenning van de energietoeslag 2022 zoals neergelegd in artikel 3 van de beleidsregel.
6. De rechtbank stelt vast dat het college in artikel 3, eerste lid, van de beleidsregel heeft bepaald dat huishoudens die voldoen aan de doelgroepomschrijving van artikel 2, en die algemene bijstand, een uitkering op grond van de IOAW en IOAZ, een BBZ uitkering of een AIO-aanvulling ontvangen, de eenmalige energietoeslag 2022 ambtshalve uiterlijk op 31 december 2022 ontvangen.
7. De rechtbank oordeelt dat deze beleidsregel op zichzelf niet onrechtmatig is. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat er voor is gekozen om alleen de in artikel 3 genoemde personen ambtshalve de toeslag toe te kennen omdat voor die personen de inkomensgegevens bij de gemeente bekend zijn. Zodoende is het bij de uitvoering eenvoudig om ambtshalve te toetsen of deze groepen in aanmerking komen voor de energietoeslag. Deze uitleg van het college is in lijn met wat in de Memorie van toelichting (MvT) over de ambtshalve toekenning van de energietoeslag is opgenomen. Uit de MvT blijkt dat de mogelijkheid van ambtshalve toekenning van de energietoeslag op uitdrukkelijk verzoek van gemeenten in de Participatiewet (Pw) is opgenomen vanwege de uitvoerbaarheid van de regeling. Verder staat in de MvT dat het aan de gemeenten zelf is om binnen het wettelijk kader te bepalen aan wie de energietoeslag ambtshalve wordt toegekend waarbij het voor de hand ligt dat gemeenten de eenmalige energietoeslag in ieder geval ambtshalve zullen verstrekken aan personen met een uitkering op grond van de Pw (tot de AOW-gerechtigde leeftijd), de IOAW, de IOAZ of het Bbz 2004. Immers, van deze personen zijn de getoetste inkomensgegevens al bij de gemeente bekend. [1]
8. De rechtbank vindt het in het licht van het voorgaande niet onrechtmatig dat het college ervoor heeft gekozen om met het oog op de uitvoerbaarheid van de regeling, alleen personen die de in de artikel 3 genoemde uitkering ontvangen in aanmerking te laten komen voor de ambtshalve toekenning van de energietoeslag. Daarbij is van belang dat personen die niet in aanmerking komen voor de ambtshalve toekenning een aanvraag om energietoeslag bij de gemeente kunnen doen.
9. De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor ambtshalve toekenning van de energietoeslag omdat hij een Wia-uitkering ontvangt. In wat eiser heeft aangevoerd heeft het college geen aanleiding hoeven zien om van de beleidsregel af te wijken.
Heeft het college de aanvraag van eiser om energietoeslag terecht afgewezen?
10. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser zijn aanvraag niet tijdig – want na 31 december 2022 – heeft gedaan. Het college gaat er wel vanuit dat eiser telefonisch contact heeft gehad met de gemeente maar niet is gebleken dat hem is verteld dat hij alleen digitaal via de website zijn aanvraag kon doen.
11. Eiser voert aan dat hij tijdens de procedure over de afwijzing van de energietoeslag 2022 het college heeft voorzien van nieuwe feiten en dat het college die bewust buiten beschouwing heeft gelaten. Eiser vindt dat de overheid zijn burgers niet mag benadelen.
12. Zoals de rechtbank op de zitting al heeft toegelicht is de vraag of al dan niet sprake is geweest van een onjuiste registratie van eisers ex-partner in de Basisregistratie Personen, niet van belang voor deze procedure. Het college hoefde in het besluit op bezwaar daarom niet in te gaan op wat eiser daarover in bezwaar heeft aangevoerd. Voor zover eiser vindt dat het college ten onrechte niet is ingegaan op zijn stelling dat hij van de gemeente had begrepen dat hij de energietoeslag alleen via zijn DigiD mocht aanvragen, overweegt de rechtbank dat deze stelling onjuist is omdat het college hierop in het besluit van 18 januari 2024 wel is ingegaan.
13. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij de aanvraag pas op 4 juni 2023 heeft gedaan omdat hij uit telefonisch contact heeft afgeleid dat hij alleen met behulp van zijn DigiD een aanvraag kon doen. Voor zover hij hiermee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt.
14. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [2]
15. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van een toezegging of een andere concrete uitlating van het college waaruit eiser mocht afleiden dat hij alleen met behulp van zijn DigiD de aanvraag om een energietoeslag kon doen. Nergens blijkt uit dat tijdens telefonisch contact is verteld dat eiser alleen via de website (met zijn DigiD) zijn aanvraag kon doen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
16. De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit nog heeft opgemerkt dat eiser in januari 2023 weer over zijn DigiD kon beschikken zodat hij toen opnieuw een poging had kunnen doen of bij de gemeente om informatie had kunnen vragen. De rechtbank heeft ter zitting gevraagd waarom het college dit in het bestreden besluit heeft opgenomen; immers ook als eiser in januari 2023 een aanvraag had gedaan was hij te laat geweest. De gemachtigde van het college heeft toegelicht dat als eiser gelijk in januari 2023 de aanvraag had gedaan er aan de hardheidsclausule was getoetst gezien de korte overschrijding van de aanvraagtermijn. Omdat eiser de aanvraag pas op 4 juni 2023 heeft gedaan acht het college de aanvraag echt te laat.
17. De rechtbank oordeelt dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser zijn aanvraag zo laat heeft ingediend dat er geen aanleiding bestaat om op grond van de hardheidsclausule toch de energietoeslag toe te kennen. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden of dringende redenen aanwezig zijn om ondanks het feit dat de aanvraag te laat is ingediend toch de energietoeslag toe te kennen. Verder heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het besluit om de aanvraag af te wijzen niet onevenredig is gelet op het belang dat betrokken is bij het beperken van de aanvraagperiode. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser de aanvraag ook schriftelijk had kunnen doen. [3] Op de zitting heeft eiser niet kunnen uitleggen waarom hij niet tijdig een schriftelijke aanvraag heeft ingediend. De enkele stelling dat eiser geen vertrouwen had in het college acht de rechtbank geen goede reden waarom eiser niet (op tijd) een schriftelijke aanvraag heeft gedaan.
18. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het college de aanvraag mocht afwijzen omdat eiser de aanvraag te laat heeft ingediend.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de aanvraag om energietoeslag terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
18 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 057, nr. 3, paragraaf 2.4, p. 6 en 7.
2.Zie bv. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1427
3.Zie artikel 4, tweede lid, van de beleidsregel.