ECLI:NL:RBMNE:2025:6871

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
22 december 2025
Zaaknummer
UTR 25/3294
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiser op 28 augustus 2024 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw) voor de verhuis- en inrichtingskosten van zijn nieuwe woning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft deze aanvraag op 24 oktober 2024 afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank heeft op 11 november 2025 geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, geboren in 1941, sinds 2009 in een kleine kamer in een moskee woont en recentelijk een sociale huurwoning heeft toegewezen gekregen. Het college stelde dat de kosten voor verhuizing en inrichting tot de incidenteel noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat deze uit eigen inkomen en vermogen moeten worden betaald. Eiser beschikte echter over een inkomen boven bijstandsniveau en had volgens het college moeten sparen voor deze kosten. Eiser voerde aan dat hij geen financiële reserves had en dat hij niet in staat was om een lening af te sluiten. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet had kunnen sparen en dat de verhuizing niet onvoorzien was. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat eiser in aanmerking kwam voor bijzondere bijstand. Het beroep werd ongegrond verklaard, en eiser kreeg geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.G.M. Dassen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college

(gemachtigde: W. van Beveren).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 28 augustus 2024 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw) voor de verhuis- en de inrichtingskosten van zijn nieuwe woning.
2. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 24 oktober 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 april 2025 is het college bij de afwijzing gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1941. Sinds 2009 woont eiser in een kleine kamer in een moskee in [plaats] en vanaf augustus 2024 heeft eiser een sociale huurwoning toegewezen gekregen.
5. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat
verhuis- en inrichtingskosten behoren tot de incidenteel noodzakelijke kosten van het bestaan en dat deze kosten in principe uit het eigen inkomen en vermogen moeten worden betaald. Volgens het college beschikt eiser over een inkomen boven bijstandsniveau en had hij voor deze kosten moeten sparen. Verder is volgens het college niet onderbouwd dat eiser geen lening zou kunnen afsluiten voor deze kosten danwel dat hij zou kunnen kopen op afbetaling. Daarnaast is gebleken dat eiser geld heeft kunnen lenen van zijn kinderen. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Pw. Eiser komt ook niet in aanmerking voor bijstand op grond van artikel 15 van de Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht (de RBBU) omdat er geen sprake is van een onvoorziene verhuizing. Ook voldoet eiser niet aan artikel 17 van de RBBU omdat hij niet behoort tot de doelgroepen en daar ook niet mee gelijk gesteld kan worden gesteld. Tot slot is volgens het college niet gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 20 van de RBBU.
6. Eiser voert in beroep aan dat hij geen financiële reserves en draagkracht had. Hij betaalde de huur voor zijn kamer in de moskee contant en maakte bovendien kosten voor zijn echtgenote in Marokko. Sparen was voor hem dan ook niet mogelijk. Het lenen van geld bij een bank of kredietverstrekker was volgens eiser niet mogelijk. Eiser stelt verder dat hij valt onder de categorie van personen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder g, van de RBBU aangezien ook hij niet beschikt over inrichting uit de vorige woning. Daarnaast was de verhuizing voor eiser niet voorzienbaar. Eiser kreeg onverwacht te horen dat hij zijn kamer in de moskee moest ontruimen. Eiser was zich er niet van bewust dat hij stond ingeschreven bij woningnet. Tot slot stelt eiser dat het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. De kinderen van wie eiser geld heeft geleend verwachten dat hij het geld zal terugbetalen. Als dat niet gebeurt is de verwachting dat zijn kinderen geen contact meer met hem willen.
Artikel 35 van de Pw
7. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte.
8. De kosten van verhuizing en woninginrichting zijn incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten in het individuele geval een objectieve noodzaak bestaat, kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden [1] .
9. Tussen partijen is in geschil of sprake is van bijzondere omstandigheden en of de kosten uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet heeft kunnen sparen voor de kosten van een nieuwe inrichting en verhuizing. Hierbij is van belang dat eiser beschikt over een inkomen (AOW en pensioen) dat hoger ligt dan de bijstandsnorm en dat niet is onderbouwd dat eiser huur betaalde voor zijn kamer in de moskee. Verder is van belang dat niet is gebleken dat de verhuizing onvoorzien was. Eiser woonde in een kleine kamer in de moskee en stond ingeschreven bij woningnet. Voor die inschrijving werd jaarlijks een bedrag afgeschreven van de rekening van eiser. Niet is gebleken dat eiser beschikte over een huurcontract voor onbepaalde tijd. Het was daarom voorzienbaar dat eiser op enig moment zou gaan verhuizen. Daarnaast is gebleken dat eiser geld heeft kunnen lenen bij zijn familie. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijzondere bijstand had moeten worden verleend. Er bestaat daarom geen recht bestaat op bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Pw.
Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht
11. Het college voert blijkens de RBBU het beleid dat op grond van artikel 15, aanhef en onder b, bijstand kan worden verleend voor de kosten van een noodzakelijke, niet voorziene verhuizing. Op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de RBBU kan bijzondere bijstand worden verleend voor de noodzakelijke kosten van woninginrichting voor personen die op grond van individuele omstandigheden gelijkgesteld kunnen worden met een in a t/m f genoemde persoon. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de RBBU kan aan een persoon die geen recht heeft op bijstand, bijstand worden verleend als zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
12. Zoals hiervoor is overwogen was geen sprake van een niet voorziene verhuizing. Eiser voldoet daarom niet aan de voorwaarden van artikel 15, aanhef en onder b, van de RBBU. Daarnaast behoort eiser niet tot de doelgroepen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a t/m f van de RBBU. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet op grond van individuele omstandigheden aan een in a t/m f genoemde persoon kan worden gelijkgesteld. Hierbij is van belang dat eiser een inkomen heeft dat boven de bijstandsnorm ligt en dat hij er rekening mee had moeten houden dat hij op enig moment zou gaan verhuizen. Daarbij heeft het college er op zitting terecht op gewezen dat het feit dat eiser geld overmaakt aan zijn echtgenote in Marokko een eigen keuze is van eiser in de besteding van zijn inkomen. Dat betekent niet dat hij niet kon of hoefde te sparen voor de kosten van verhuizing of inrichting. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van zeer dringende redenen om toch bijzondere bijstand te verstrekken. Dat de kinderen van eiser hun geld terug willen hebben en anders mogelijk geen contact meer met eiser willen, is hiervoor onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. van Ettikhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
11 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2025 (ECLI:NL:CRVB:2025:399).