12.1Eiser heeft deze grond pas op de zitting aangevoerd. De heffingsambtenaar heeft hier desondanks nog op gereageerd. Hij heeft toegelicht dat de eindwaarde in geding is en niet de waarde van de bijgebouwen/extra’s. Deze worden allemaal op dezelfde manier gewaardeerd en de gebruikte waardes komen uit de marktanalyse. In het licht van de omstandigheid dat de beroepsgrond pas op de zitting is aangevoerd, heeft de heffingsambtenaar met zijn toelichting voldoende onderbouwd dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser heeft aangevoerd dat de gebruiksoppervlaktes van de referentiewoningen niet kloppen, onder andere in vergelijking met de gebruiksoppervlaktes in de BAG. Eiser heeft deze grond pas op de zitting aangevoerd. De heffingsambtenaar heeft hier desondanks nog op gereageerd. Hij heeft toegelicht dat in de BAG ook de oppervlakte van afzonderlijke objectonderdelen, zoals een kelder of een te lage zolder, worden meegeteld. In het licht van de omstandigheid dat deze beroepsgrond pas op de zitting is aangevoerd, heeft de heffingsambtenaar met zijn toelichting de gebruiksoppervlaktes van de referentiewoningen voldoende onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Proceskosten van de heffingsambtenaar
14. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht om de gemachtigde van eiser in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen. Deze kosten bedragen 2x € 75,- per bezwaardossier, per object, voor het inhuren van een extern persoon die specifiek zaken van deze gemachtigde behandelt. Haar uurvergoeding bedraagt € 75,-. Daarbij wijst de heffingsambtenaar op uitspraken van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag over het procedeergedrag van gemachtigde. Artikel 8:75 van de Awb maakt het mogelijk om een partij in de proceskosten van de andere partij te veroordelen. Dit artikel biedt geen basis voor een veroordeling van een gemachtigde in de proceskosten van een partij. De rechtbank wijst dit verzoek af.
Het verzoek om vergoeding van de immateriële schade
15. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
16. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep als uitgangspunt redelijk. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 29 maart 2023. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.