ECLI:NL:RBMNE:2025:6417

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
C/16/591779 / HA ZA 25-208
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een onderneming voor onzorgvuldige investering in Dubai

In deze zaak heeft eiser, een gepensioneerde belegger, € 140.000,00 geïnvesteerd in een onderneming van zijn neef, gedaagde sub 1, die tevens de bestuurder is van gedaagde sub 2. De investering was bedoeld om een bankrekening in Dubai te openen, waar een bedrag van $ 37,3 miljoen in contanten zou worden gestort. Eiser werd beloofd een vijftienvoudig rendement bij een succesvolle afloop. Echter, de bankrekening werd nooit geopend en het geld werd niet gestort. Eiser vorderde zijn investering terug, waarop de rechtbank oordeelde dat gedaagde sub 2 de gelden van eiser niet zorgvuldig had geïnvesteerd en daarom aansprakelijk was voor de schade. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst tussen eiser en gedaagde sub 2 als een investeringsovereenkomst gekwalificeerd moest worden, en niet als een lening. De rechtbank wees de vordering van eiser toe en gedaagde sub 2 werd veroordeeld tot terugbetaling van het geïnvesteerde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tegen gedaagde sub 1 werd afgewezen, omdat er geen bewijs was dat hij persoonlijk aansprakelijk was voor de schade. De rechtbank oordeelde dat gedaagde sub 2 onrechtmatig had gehandeld door de investering niet op de afgesproken wijze te doen en dat eiser recht had op schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/591779 / HA ZA 25-208
Vonnis van 26 november 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S.H. van Loon,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1]
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
advocaat: mr. E. van Meulen.

1.De procedure

1.1.
Deze zaak is begonnen met de dagvaarding van [eiser] met zeventien bijlagen. De eis van [eiser] wordt hierna de ‘eis in conventie’ genoemd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben hierop gereageerd met een conclusie van antwoord met vijftien bijlagen. In deze reactie hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook een tegeneis ingesteld. Dat wordt hierna de ‘eis in reconventie’ genoemd. [eiser] heeft daarop gereageerd met een conclusie van antwoord in reconventie. Voor de mondelinge behandeling heeft [eiser] nog een akte met zes bijlagen ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 7 oktober 2025. Hierbij was [eiser] , vergezeld door zijn advocaat, aanwezig. Ook [gedaagde sub 1] was aanwezig, voor zichzelf en als bestuurder van [gedaagde sub 2] . Ook hij werd vergezeld door zijn advocaat. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Aan het einde van die mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde sub 1] is de neef van [eiser] en enig bestuurder van de onderneming [gedaagde sub 2] . Hij meldt aan [eiser] dat in Dubai een bedrag van $ 37,3 miljoen in contanten staat opgeslagen. Het geldbedrag komt uit een project dat een voormalige, overleden zakenpartner beheerde en moet in Dubai op een bankrekening worden gestort. [eiser] investeert € 140.000,00 in [gedaagde sub 2] om die bankrekening te kunnen openen, in ruil voor een vijftienvoudig rendement bij een succesvolle afloop. De bankrekening wordt niet geopend en de contanten worden niet gestort. [eiser] wil daarom zijn geld terug. De rechtbank geeft [eiser] gelijk. [gedaagde sub 2] heeft de gelden van [eiser] niet zorgvuldig geïnvesteerd. Daarom moet zij het geld aan [eiser] terugbetalen.

3.Achtergrond

3.1.
Voor een goed begrip van deze zaak gaat de rechtbank eerst kort in op de achtergrond van de partijen, de relatie tussen de partijen en het project in Dubai waarin werd geïnvesteerd.
De achtergrond van [eiser] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
3.2.
[eiser] is gepensioneerd en houdt zich bezig met beleggen. [eiser] heeft zijn investering van € 140.000,00 in het project van [gedaagde sub 1] beschikbaar gekregen door het grootste deel van zijn beleggingen te verkopen.
3.3.
[gedaagde sub 1] is werkzaam als interim-manager. Hij verhuurt zichzelf via zijn vennootschap [gedaagde sub 2] . Daarnaast gebruikt hij deze vennootschap ook voor het doen van investeringen.
De relatie tussen [eiser] en [gedaagde sub 1]
3.4.
[eiser] is een oom van [gedaagde sub 1] . Zij hadden onderling intensief contact via Whatsapp. In de periode dat [eiser] de gelden aan [gedaagde sub 2] ter beschikking stelde, vond dit contact vrijwel dagelijks plaats. Een deel van deze gesprekken gaat over de beleggingen van [eiser] . Ook wordt gesproken over het project in Dubai.
Het project in Dubai
3.5.
[gedaagde sub 1] heeft via [gedaagde sub 2] , naar eigen zeggen, vele honderdduizenden euro’s geïnvesteerd in [bedrijf] , een onderneming van een zakenpartner uit de Verenigde Staten: [A] . Dat bedrijf handelt in computer hardware voor landen in Afrika. [A] heeft volgens [gedaagde sub 1] toegezegd dat na zijn overlijden de opbrengsten voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn. Van dit alles is niets op papier gezet.
3.6.
Na het overlijden van [A] heeft zich vanuit Dubai ene heer [B] bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gemeld met de mededeling dat de opbrengsten van [bedrijf] zich in Dubai bevinden. Het ging om $ 37,3 miljoen in contanten. Hoe [B] wist van de toezegging van [A] , waarom de opbrengst $ 37,3 miljoen is en hoe het geld in Dubai terecht is gekomen, weten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op dat moment niet. [gedaagde sub 1] reist naar Dubai en daar toont [B] hem het geld, dat in dozen op een pallet in een bedrijfsgebouw staat. [B] deelt mee dat het geld eerst giraal moet worden gemaakt door het te laten storten op een nog te openen rekening bij HSBC-bank in Dubai. Vanaf 6 juni 2023 tot 18 september 2024 betaalt [gedaagde sub 2] in totaal € 1.746.873,00 aan [B] om de rekening geopend te krijgen en de contanten gestort te krijgen. Dat bedrag heeft [gedaagde sub 1] opgehaald bij bekenden uit zijn netwerk, waaronder zijn oom [eiser] .
3.7.
Zo heeft [eiser] in augustus 2023 aan [gedaagde sub 2] € 30.000,00 geleend in verband met een
“refundable deposit”voor het openen van de rekening in Dubai. [gedaagde sub 2] heeft dit ook weer terugbetaald aan [eiser] . [eiser] heeft hierbij wel kritische vragen gesteld. Tijdens een lunch in september 2023 heeft [gedaagde sub 1] meer toelichting gegeven over het project.
3.8.
Uit de whatsapp-correspondentie na deze lunch blijkt dat ook is gesproken over een bedrag van $ 500 miljoen. Op de zitting heeft [gedaagde sub 1] een overeenkomst getoond die door [B] aan hem is voorgelegd. Daarin werd [gedaagde sub 1] benoemd als beheerder van niet alleen de $ 37,3 miljoen, maar ook het aanvullende vermogen van $ 500 miljoen. Dat vermogen is afkomstig van een derde, die [gedaagde sub 1] nooit heeft ontmoet. [gedaagde sub 1] zou de beschikking krijgen over dit vermogen, zonder dat daarbij afspraken werden gemaakt over zekerheden. Volgens [gedaagde sub 1] is deze werkwijze in Dubai gebruikelijk. De sanctie op het verduisteren van het geld is
“I’ll feed you to the crocodiles.”[eiser] heeft naar eigen zeggen deze overeenkomst van [B] nooit gezien.
3.9.
Begin augustus 2024 meldt [gedaagde sub 1] via Whatsapp aan [eiser] dat € 70.000,00 nodig is voor een borgsom om daarmee de rekening bij de HSBC-bank te openen. [gedaagde sub 1] schrijft op 2 augustus 2024 in een whatsapp-bericht aan [eiser] :
“Wil nog 1 poging doen om 'dubai' los te trekken, ik ben een behoorlijk aantal stappen vooruit gekomen en nu bij hsbc beland, heb 70k nodig voor borgsom en ik ben mensen/investeerders aan het benaderen. 30m is een heel andere league met hele andere mechanismen dan 100k. Zeker ook als je buitenlander bent.”
3.10.
[eiser] antwoordt dezelfde dag:
“ik kan 70k vrijmaken op [naam beleggingsplatform] ”[naam beleggingsplatform] is de naam van het beleggingsplatform dat [eiser] gebruikt. Over de kans op winst schrijft [gedaagde sub 1] :
“Het gaat om een 30M fund, dus upside is fors.”[eiser] antwoordt met de vraag wat dan het risico is:
“downside = -100%?”Hierop antwoordt [gedaagde sub 1] dat het risico niet zo groot is:
“70 is 55 borgsom is refundable en 15 kosten, dus downside is zeg maar 20%.”
3.11.
Een dag later spreken [eiser] en [gedaagde sub 1] via whatsapp verder over de investering en met name over de uit te keren winst. Daarbij gaan zij ervan uit dat [eiser] naast de toegezegde € 70.000,00 ook € 20.000,00 uit de nog niet volledig terugbetaalde lening zal investeren. In totaal dus € 90.000,00. [gedaagde sub 1] schrijft:
“Jij doet met 90k mee (20 + 15 = 35 risicovol + 55 refundable in alle omstandigheden), ik doe niet flauw en we doen multiplier 15 over 90k. Er ligt een afspraak met HSBC, dus we zitten aan het eind van de rit, welke kans je daaraan hangt is een beetje arbitrair.”
3.12.
Op 4 augustus 2024 schrijft [eiser] aan [gedaagde sub 1] dat hij, omdat hij een groot deel van zijn beleggingen liquideert, in de gelegenheid is een groter bedrag te investeren. [gedaagde sub 1] antwoordt:
“70 is nauw/strak bemeten, dus als je all in wilt gaan tav liquideren, uitstekend.”[eiser] antwoordt daarop:
“OK, morgen gelijk aan de slag.”[eiser] verhoogt vervolgens zijn investering van € 70.000,00 naar € 140.000,00. Over de kansen en risico’s van deze investering schrijft [eiser] op 6 augustus 2024 aan [gedaagde sub 1] :
“heb nog eens zitten kijken naar mijn verwachtingswaarde als ik mijn geld overmaak, maar de kans dat jij niet slaagt moet wel héél klein zijn om die waarde negatief te doen zijn, rechtvaardiging die ik misschien nodig had om zover mee te doen. de 140K is alles waarover ik zélf kan beschikken, en om voor de hand liggende redenen ga ik C er niet bij betrekken.”
3.13.
[eiser] betaalt de € 140.000,00 in drie delen op 13, 14 en 15 augustus 2024 aan [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] maakt daarna twee keer een bedrag over aan [B] :
  • op 14 augustus 2024 € 78.350,00 met als omschrijving “as per agreement aug 14”,
  • op 18 september 2024 € 198.750,00 met als omschrijving “as per agreement september 18 2024”.
3.14.
Nadat de betalingen in augustus 2024 waren gedaan, stuurt [gedaagde sub 1] aan [eiser] een
e-mail van zijn advocaat in Dubai door. In die e-mail, die dateert van 30 november 2023, meldt de advocaat dat er in Dubai een zaak tegen [gedaagde sub 1] loopt. In die e-mail van 30 november 2023 schrijft de advocaat:
“Er loopt een zaak tegen je in de UAE, dus voorlopig niet naar Dubai gaan, en ook niet over Dubai reizen, met tussenstop o.i.d. tot het opgelost is.”Wat voor zaak het is, wordt uit het bericht niet duidelijk. Ook in de periode daarna wordt niet duidelijk om wat voor zaak het gaat.
3.15.
Nadat [gedaagde sub 1] deze e-mail in augustus aan [gedaagde sub 1] heeft doorgestuurd, bespreken [eiser] en [gedaagde sub 1] of deze advocaat zou kunnen helpen de rekening in Dubai geopend te krijgen.
3.16.
Een maand later, in september 2024, ontvangt [gedaagde sub 1] van [B] een document van ‘Department of the Treasury – Financial Crimes Enforcement Network’, een dienst van de Amerikaanse overheid die toeziet op het tegengaan van witwassen. Hierin worden vragen gesteld over het openen van de bankrekening in Dubai. Nadat [gedaagde sub 2] dit document aan een niet bij het project betrokken persoon voorlegt en deze persoon meedeelt dat het een vervalst stuk is, concluderen partijen dat waarschijnlijk sprake is van oplichting. [eiser] wil vervolgens dat de € 140.000,00 aan hem wordt terugbetaald, maar [gedaagde sub 2] weigert.

4.De beoordeling van de vorderingen in conventie

[eiser] heeft een investeringsovereenkomst gesloten met [gedaagde sub 2]
4.1.
[eiser] stelt dat hij een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde sub 1] . Dat is niet juist. Dat [eiser] contact had met [gedaagde sub 1] , betekent niet dat de overeenkomst is gesloten met [gedaagde sub 1] in privé. [gedaagde sub 1] is namelijk ook de bestuurder van [gedaagde sub 2] . Bij de betaling in 2023 gaf [gedaagde sub 1] de zakelijke rekening van [gedaagde sub 2] op met als toelichting “loopt zakelijk”. [eiser] heeft de € 140.000,00 op deze zakelijke rekening van [gedaagde sub 2] betaald. Vanaf die rekening van [gedaagde sub 2] zijn ook de betalingen aan [B] gedaan. [eiser] heeft niet gesteld dat het project is verplaatst van [gedaagde sub 2] – zakelijk dus – naar [gedaagde sub 1] privé. Daarom gaat het in deze zaak om een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] , waarbij [gedaagde sub 1] als bestuurder en vertegenwoordiger van [gedaagde sub 2] is opgetreden.
4.2.
[eiser] heeft gesteld dat de overeenkomst over een lening gaat. Dat is niet juist. De rechtbank stelt eerst vast wat de partijen zijn overeengekomen. Daarna stelt de rechtbank vast hoe die overeenkomst moet worden gekwalificeerd. De overeengekomen rechten en plichten zijn dat [eiser] € 140.000,00 betaalt aan [gedaagde sub 2] en dat [gedaagde sub 2] dit bedrag in het project in Dubai investeert. Die investering zal zo zijn dat een deel van het bedrag als borgsom zal worden gebruikt. Volgens [gedaagde sub 2] wordt dit bedrag vrijwel zeker terugbetaald. Het andere deel van het bedrag kent volgens [gedaagde sub 2] een hoog risico. Uit de correspondentie tussen partijen volgt ook dat [eiser] er rekening mee houdt dat hij het hele bedrag, beide delen dus, kan verliezen. Maar hij durft dat risico te nemen. Want [gedaagde sub 2] zal bij een succesvolle storting van de $ 37,3 miljoen aan contanten op de bankrekening een zogeheten multiplier van 15 als rendement over de € 140.000,00 uitkeren vanwege voormeld risico. [1]
4.3.
De overeenkomst voldoet niet aan de wettelijke voorwaarden voor een overeenkomst van geldlening. [2] Er is geen afspraak gemaakt over terugbetaling. Uit de Whatsapp-correspondentie blijkt dat [eiser] zich bewust is van het risico dat hij ook zijn € 140.000,00 kan verliezen, maar dat het toegezegde rendement de verwachtingswaarde zo hoog maakt dat dit het risico voor hem rechtvaardigt. Op basis van de vaststelling van de rechten en plichten van [eiser] en [gedaagde sub 2] kwalificeert de rechtbank de overeenkomst daarom als een investeringsovereenkomst. [eiser] investeert € 140.000,00 in een project van [gedaagde sub 2] , om daar een aanzienlijk rendement op te behalen. Het rendement is hoog, omdat een groot risico bestaat dat het project mislukt en de investering dan deels of volledig verloren kan gaan.
Geen vernietiging van een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 1]
4.4.
Omdat [eiser] een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde sub 2] en niet met [gedaagde sub 1] , is er geen overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] . De door [eiser] ingeroepen vernietiging van een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] op grond van bedrog of dwaling slaagt daarom niet.
4.5.
Om dezelfde reden wordt ook de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] is of wordt vernietigd, afgewezen.
Geen vernietiging van de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 2]
4.6.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 2] hem ten onrechte niet vóór het aangaan van de overeenkomst de e-mail van de advocaat in Dubai heeft voorgelegd. Het gaat om de e-mail waarin de advocaat meldt dat er een zaak tegen [gedaagde sub 1] loopt. [3] Volgens [eiser] zou hij de overeenkomst niet hebben gesloten als hij had geweten van deze e-mail. [gedaagde sub 1] heeft dit gemotiveerd betwist. Hij heeft uitgelegd dat de e-mail en de daarin genoemde zaak geen consequenties hebben gehad voor hemzelf of voor het project in Dubai. [gedaagde sub 1] betwist dat de e-mail relevant was voor het besluit van [eiser] om de overeenkomst aan te gaan en daarmee ook dat de e-mail met [eiser] had moeten worden gedeeld. [eiser] heeft daar niets meer (nader) tegenover gesteld.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 2] de e-mail aan [eiser] had moeten doorsturen. Uit de e-mail blijkt namelijk niet wat de aard en reikwijdte is van de zaak die in Dubai tegen [gedaagde sub 1] loopt. Ook is niet komen vast te staan dat deze zaak tegen [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] gevolgen voor hem of het project in Dubai heeft gehad. Tot slot staat niet vast dat [eiser] , als hij de e-mail eerder had gezien, de overeenkomst niet zou hebben gesloten en de € 140.000,00 niet zou hebben betaald. Hierbij vindt de rechtbank het volgende van belang:
- uit de stukken blijkt dat [eiser] vóór het aangaan van de overeenkomst kritische vragen heeft gesteld aan [gedaagde sub 2] over bijzonderheden van het project, waaronder het feit dat een en ander zich in Dubai afspeelde, en over de samenwerking van [gedaagde sub 2] met personen in Dubai. [gedaagde sub 2] heeft [eiser] een uitleg over het project in Dubai gegeven, maar niet alle vragen beantwoord;
- voordat [eiser] de € 140.000,00 betaalde, was [gedaagde sub 2] al een jaar bezig om de bankrekening te openen in Dubai. Daarbij deden zicht steeds nieuwe complicaties voor, waarover [gedaagde sub 2] ook aan [eiser] vertelde. Gedurende dat jaar betaalde [gedaagde sub 2] al meer dan € 1,4 miljoen aan [B] om die complicaties op te lossen. [eiser] wist mogelijk niet hoeveel er al was betaald, maar wel dat ook anderen in het project investeerden;
  • [eiser] heeft voordat hij de € 140.000,00 betaalde nooit een document over het project in Dubai gezien. [gedaagde sub 2] had ook geen documenten van de bank waaruit blijkt dat pogingen werden gedaan een rekening te openen;
  • toen [eiser] de e-mail van [gedaagde sub 1] alsnog ontving na het sluiten van de investeringsovereenkomst, heeft hij geen actie ondernomen, maar met [gedaagde sub 1] meegedacht of de advocaat die deze e-mail stuurde, kon ondersteunen bij de investering. Pas nadat het document van de ‘Department of the Treasury – Financial Crimes Enforcement Network’ met [eiser] gedeeld wordt, en deze vervalst blijkt te zijn, onderneemt [eiser] actie tegenover [gedaagde sub 1] om zijn investering terug te krijgen. Niet gebleken is dat [eiser] dit document al had vóór het sluiten van de investeringsovereenkomst en heeft achtergehouden voor [eiser] . Terecht merkt [gedaagde sub 2] dus op dat [eiser] , toen hij de e-mail van de advocaat uiteindelijk ontving op 29 augustus 2024, geen reactie heeft gegeven waaruit blijkt dat dit werkelijk cruciale informatie voor hem was.
4.8.
Eerdere inzage in de e-mail van de advocaat met de melding dat in Dubai een zaak tegen [gedaagde sub 1] liep – zonder dat duidelijk is om wat voor zaak het ging – zou [eiser] dus niet tot een ander besluit hebben gebracht om de investering te doen. Voor [eiser] en [gedaagde sub 2] past de informatie in het plaatje dat er complicaties zijn bij het openen van de bankrekening in Dubai. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat deze zaak tegen [gedaagde sub 1] ook tot consequenties voor [eiser] heeft geleid ten aanzien van de investering die [eiser] via [gedaagde sub 2] deed. Het causaal verband tussen het gestelde verzwijgen en het aangaan van de overeenkomst ontbreekt daarom.
4.9.
De conclusie is dat geen sprake is van dwaling. Bovendien is niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 2] de e-mail opzettelijk voor [eiser] heeft verzwegen. Daarom is ook geen sprake van bedrog. De door [eiser] ingeroepen vernietiging van een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] op grond van bedrog of dwaling slaagt daarom niet.
4.10.
Omdat geen sprake is van bedrog of dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] , wordt ook de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] is of wordt vernietigd, afgewezen.
[gedaagde sub 2] is wel aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad
4.11.
[eiser] verwijt [gedaagde sub 2] dat zij niet heeft geïnvesteerd zoals met [eiser] is afgesproken. Op dit punt geeft de rechtbank [eiser] wel gelijk. [gedaagde sub 2] is tegenover [eiser] aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad. Daarom moet [gedaagde sub 2] de schade van [eiser] vergoeden. De rechtbank legt dit hieronder uit.
4.12.
[gedaagde sub 2] had de € 140.000,00 van [eiser] gekregen om te investeren in een borgsom voor het openen van de rekening bij de HSBC-bank en voor het overige aan kosten die daarbij horen. [4] Dat heeft [gedaagde sub 2] niet gedaan. [gedaagde sub 2] maakt het hele bedrag als onderdeel van andere betalingen namelijk over aan [B] , zonder dat duidelijk is dat een deel zal worden gebruikt voor deze borgsom en kosten. Uit de door [gedaagde sub 2] overgelegde bankafschriften blijkt immers dat [gedaagde sub 2] het geld dat zij bij [eiser] en anderen in Nederland ophaalde – het gaat in totaal om circa € 1,75 miljoen – in verschillende delen en met verschillende omschrijvingen overmaakte naar [B] . [eiser] heeft geen onderbouwing gegeven hoe dit bedrag door [B] vervolgens is aangewend en ook niet kunnen ophelderen wat de afspraken daarover waren met [B] . Door zo te handelen, investeerde [gedaagde sub 2] de door [eiser] betaalde € 140.000,00 niet op de wijze die [gedaagde sub 2] en [eiser] wel hadden afgesproken. Dit was uiterst onzorgvuldig, gezien de navolgende feiten en omstandigheden waaronder [gedaagde sub 2] dit deed.
4.13.
[eiser] had aan [gedaagde sub 2] verteld dat hij zijn hele beschikbare vermogen investeerde in goed vertrouwen, op basis van het verhaal zoals dat door [gedaagde sub 2] was verteld. In antwoord op de vraag van [eiser] of zijn risico een downside van 100% was, wekte [gedaagde sub 2] de indruk dat het risico beperkt was tot 20%. [5] Dit was onjuist en dat had [gedaagde sub 2] moeten weten. Voor [gedaagde sub 2] had duidelijk moeten zijn dat dit geen investering was, waarbij een groot deel van het bedrag vrijwel zeker terug zou komen en slechts een deel risicovol was. Bovendien heeft [gedaagde sub 2] in het investeringstraject diverse
red flagsgenegeerd, zonder daarop adequaat te acteren en/of [eiser] daarvoor vooraf te waarschuwen, zoals:
  • de gang van zaken over de pallet met dozen contanten in een loods op een bedrijventerrein in Dubai had op zijn minst aanleiding moeten geven voor [gedaagde sub 2] om eerst nader onderzoek in te stellen naar de herkomst van de gelden;
  • [gedaagde sub 2] betaalde aan [B] en niet rechtstreeks aan HSBC bank. Het steeds melden van nieuwe complicaties bij het openen van de bankrekening had voor [gedaagde sub 2] aanleiding moeten zijn ook zelf contact op te nemen met HSBC-bank en daar navraag te doen;
  • van de afspraken tussen [gedaagde sub 2] en [B] ontbreekt een duidelijke schriftelijke vastlegging. De omvang van de betalingen aan [B] had [gedaagde sub 2] ertoe moeten brengen de afspraken schriftelijk vast te leggen en aanvullende maatregelen te treffen om te waarborgen dat de gelden daar terecht zouden komen zoals met [eiser] besproken;
  • het voorleggen van de ‘loan agreement’ voor de $ 37,3 miljoen en de $ 500 miljoen had tot het stellen van kritische vragen en nader onderzoek moeten leiden. Zonder dat is onduidelijk en onbegrijpelijk waarom juist [gedaagde sub 2] – een interim management onderneming uit Nederland – werd aangesteld als beheerder in Dubai van de astronomische bedragen waar het hier om gaat.
4.14.
Op basis van deze omstandigheden wist [gedaagde sub 2] , of had zij ernstige signalen om te moeten weten, dat het geld dat zij van [eiser] had ontvangen niet op de afgesproken wijze zou kunnen worden geïnvesteerd. [gedaagde sub 2] heeft niets gedaan om [eiser] te waarschuwen, dat voorzienbare risico te ondervangen of dat te verkleinen. Dat mocht wel van haar worden verlangd. Voor de rechtbank is evenwel niet vast komen te staan dat [gedaagde sub 2] opzettelijk heeft gehandeld. Integendeel, de rechtbank komt op basis van de informatie in het dossier en de toelichting ter zitting tot de conclusie dat [gedaagde sub 2] (en [eiser] ) zelf ook is misleid. Daarbij speelt ook een rol dat niet gebleken is dat [gedaagde sub 2] door de gang van zaken is verrijkt, omdat [gedaagde sub 2] heeft aangetoond dat de geldstromen naar [B] zijn gegaan en [eiser] dat niet heeft betwist. [gedaagde sub 2] is – overigens net als [gedaagde sub 1] en [eiser] – verblind door de grote winst die werd voorgespiegeld, op naïeve wijze een zeer onverstandig avontuur aangegaan. Omdat [gedaagde sub 2] niet heeft geïnvesteerd op de wijze die zij wel met [eiser] had afgesproken en door in afwijking daarvan een veel groter risico te nemen dat dit geld kwijt zou raken via [B] , wat zij niet met [eiser] heeft besproken, heeft zij gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die wel van haar mocht worden verwacht. Dit betekent dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] .
4.15.
Dit onrechtmatig handelen moet aan [gedaagde sub 2] worden toegerekend. Zij had namelijk op basis van de overeenkomst met [eiser] de taak de investering op een zorgvuldige wijze conform de afspraken en in overeenstemming met de voorgestelde risico’s te doen. [eiser] was voor de informatie over het project in Dubai en de communicatie met de betrokkenen volledig afhankelijk van [gedaagde sub 2] . Daarom komt het verlies van de investering door [eiser] voor rekening en risico van [gedaagde sub 2] .
4.16.
Het gevolg van het handelen van [gedaagde sub 2] is dat [eiser] schade heeft geleden. Doordat [gedaagde sub 2] de € 140.000,00 van [eiser] heeft aangenomen en heeft doorbetaald aan [B] , is dit geldbedrag verloren gegaan.
4.17.
[gedaagde sub 2] moet de schade van [eiser] van € 140.000,00 daarom vergoeden.
Geen aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] als bestuurder van [gedaagde sub 2]
4.18.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] als bestuurder van [gedaagde sub 2] aansprakelijk is, omdat hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Volgens [eiser] wist [gedaagde sub 1] op het moment dat de investeringsovereenkomst werd aangegaan, of had hij op dat moment moeten weten, dat [gedaagde sub 2] niet aan haar verplichtingen tegenover [eiser] kon voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade.
4.19.
De rechtbank geeft [eiser] geen gelijk. Aan aansprakelijkheid van een bestuurder, op grond van een persoonlijk ernstig verwijt, wordt pas toegekomen als de vennootschap zelf geen verhaal biedt. [6] [eiser] stelt dat dit het geval is, maar [gedaagde sub 1] heeft dit betwist. [eiser] heeft zijn stelling onderbouwd door te wijzen op de weigering van [gedaagde sub 2] om de € 140.000,00 aan [eiser] (terug) te betalen. Maar [gedaagde sub 2] heeft dit geweigerd, omdat zij meende dat zij hier niet toe verplicht was. Dat wil niet zeggen dat [gedaagde sub 2] niet kan terugbetalen. Omdat [eiser] zijn stelling op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, kan de rechtbank niet vaststellen dat de vordering van [eiser] op [gedaagde sub 2] onbetaald en onverhaalbaar zal blijven. Daarmee is niet voldaan aan het criterium voor bestuurdersaansprakelijkheid. Bovendien vindt de rechtbank dat ook niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] van zijn handelen een ernstig verwijt treft. Hoewel hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde sub 2] op onzorgvuldige wijze tot de investering is overgegaan, is ook komen vast te staan dat dit niet opzettelijk is gebeurd. Andere feiten en omstandigheden die een ernstig verwijt opleveren aan het adres van [gedaagde sub 1] , heeft [eiser] niet onderbouwd. De vordering van [eiser] tegen [gedaagde sub 1] wijst de rechtbank daarom af.
De kosten van het leggen van beslag worden niet vergoed
4.20.
[eiser] heeft conservatoir beslag laten leggen op de woning van [gedaagde sub 1] . Omdat de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde sub 1] worden afgewezen en dit beslag geen zekerheid biedt voor de vorderingen op [gedaagde sub 2] , komen de kosten van dit beslag niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank wijst die vordering af.
De buitengerechtelijke kosten worden niet vergoed
4.21.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Dat zijn de kosten die zijn gemaakt om te voorkomen dat de zaak aan de rechter moet worden voorgelegd. De rechtbank wijst deze vordering af. [eiser] onderbouwt deze kosten door te wijzen op zijn eigen correspondentie met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Dat zijn geen handelingen waarvoor de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is bedoeld. Verder heeft zijn advocaat één brief gezonden aan [gedaagde sub 1] , en daarna dezelfde brief in kopie aan [gedaagde sub 2] . Daarmee omvatten de verrichtingen niet meer dan dat waarvoor de proceskostenvergoeding al een vergoeding biedt.
[gedaagde sub 2] moet de wettelijke rente vergoeden
4.22.
[eiser] vordert vergoeding van de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2024, dat is de dag ná de dag waarop [eiser] het laatste deel van de € 140.000,00 aan [gedaagde sub 2] betaalde. Aangezien [gedaagde sub 2] aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, gaat het om de gewone wettelijke rente, en niet de wettelijke handelsrente. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment dat de schade is geleden. Dat is vanaf de dag van betaling door [eiser] aan [gedaagde sub 2] . [7] De rechtbank kan niet meer toewijzen dan [eiser] heeft gevorderd. De wettelijke rente vanaf de dag ná de laatste betaling wordt toegewezen.
[gedaagde sub 2] moet de proceskosten van [eiser] vergoeden
4.23.
[gedaagde sub 2] is bij de behandeling van de vordering in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten, inclusief de kosten na deze procedure betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
150,92
- griffierecht
2.392,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.578,92
4.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
4.25.
[eiser] heeft gevraagd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Dit betekent dat [gedaagde sub 2] ook de schadevergoeding, rente en kosten moet betalen als hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beoordeling van de vordering in reconventie

De vordering in reconventie van [gedaagde sub 1]
5.1.
Op 21 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter aan [eiser] verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag. Op 25 maart 2025 is beslag gelegd op de woning van [gedaagde sub 1] en zijn echtgenote. In reconventie vordert [gedaagde sub 1] een verklaring voor recht dat het beslag onrechtmatig is, opheffing van het beslag en een verbod opnieuw beslag te leggen.
De rechtbank zal het beslag opheffen
5.2.
In dit vonnis wijst de rechtbank de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde sub 1] af. Daarmee staat vast dat [eiser] ten onrechte het beslag heeft gelegd. Uit de belangenafweging volgt niet dat het beslag toch op de woning zou moeten blijven rusten, omdat [eiser] dit niet heeft onderbouwd. De rechtbank zal daarom het beslag opheffen. Omdat de rechtbank zelf het beslag opheft, wordt de door [eiser] gevorderde dwangsom afgewezen. Wel zal de rechtbank de door [gedaagde sub 1] gevorderde verklaring voor recht geven dat het beslag zonder recht of titel is gelegd en daarom onrechtmatig is.
Geen verbod om opnieuw beslag te leggen
5.3.
[gedaagde sub 1] heeft voor de toekomst ook een beslagverbod gevraagd. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen is ruimte voor een algemeen beslagverbod. Een voorbeeld daarvan is het geval dat de beslaglegger klaarblijkelijk misbruik maakt van het recht beslag te leggen. Of er moeten andere zwaarwegende belangen zijn die een beslagverbod rechtvaardigen. In dit geval is geen sprake van een klaarblijkelijk misbruik door [eiser] . Ook is niet gebleken van zwaarwegende belangen bij [gedaagde sub 1] . Dat een beslag in zijn algemeenheid belastend is en een negatieve invloed heeft op de privé-situatie van [gedaagde sub 1] en zijn echtgenote, zoals hij heeft aangevoerd, is daarvoor onvoldoende. De vordering tot het opleggen van een verbod om in de toekomst opnieuw beslag te mogen leggen, wordt daarom afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten van [gedaagde sub 1] vergoeden
5.4.
[eiser] is bij de behandeling van de vordering in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten, inclusief de kosten na deze procedure betalen. De proceskosten van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(2 punten × factor 0,5 × € 614,00)
Totaal
614,00
5.5.
[gedaagde sub 1] heeft geen wettelijke rente over de proceskosten gevorderd.
Geen uitvoerbaar bij voorraad verklaring
5.6.
[gedaagde sub 1] heeft geen uitvoerbaar bij voorraad verklaring gevorderd in reconventie. Dat betekent dat als hoger beroept wordt ingesteld tegen dit vonnis, dit de uitvoering van het vonnis schorst.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 140.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 16 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten van € 6.578,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.5.
verklaart voor recht dat het namens [eiser] gelegde conservatoire beslag ten laste van [gedaagde sub 1] onrechtmatig is,
6.6.
heft het op 25 maart 2025 gelegde conservatoire beslag op de onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] op,
6.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 614,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in conventie en reconventie
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Snoo en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2025.

Voetnoten

1.Zie hierboven bij nummer 3.12.
2.Artikel 7:129 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Zie hierboven bij nummer 3.14.
4.Zie hierboven bij nummer 3.13.
5.Zie hierboven bij nummer 3.10.
6.Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen), rechtsoverweging 3.5.
7.Hoge Raad 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1198 (Dexia/Oerlemans), rechtsoverweging 3.3.3.