ECLI:NL:RBMNE:2025:6404

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
UTR 24/5992-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Woo-verzoek om informatie over afhandeling klacht zorgcentrum Woerden

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 26 november 2025, wordt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgedragen om gebreken in de afhandeling van een Woo-verzoek te herstellen. Eiseres had verzocht om openbaarmaking van informatie over de afhandeling van haar klacht over de zorg in een zorgcentrum in Woerden, met betrekking tot het overlijden van haar vader. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de zoekslag naar relevante documenten deugdelijk is verricht. Eiseres stelt dat er meer documenten aanwezig moeten zijn dan het '6cm-dossier' dat aan haar is verstrekt. De rechtbank concludeert dat de minister niet heeft aangetoond dat alle relevante documenten zijn verstrekt en dat de zoekslag niet zorgvuldig genoeg is geweest. De rechtbank geeft de minister zes weken de tijd om de gebreken te herstellen en een deugdelijke motivering te geven over de zoekslag en de documenten die zijn verstrekt. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en zorgvuldigheid in de afhandeling van Woo-verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5992 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 26 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

(gemachtigde: mr. E. van der Pennen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2024 (het primaire besluit) heeft de minister het verzoek van eiseres om openbaarmaking van informatie over de afhandeling van haar klacht over de zorg in een zorgcentrum in Woerden en het overlijden van haar vader, op grond van de Wet open overheid (Woo) gedeeltelijk toegewezen.
In het besluit van 5 augustus 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, in aanwezigheid van haar echtgenoot [A] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 26 april 2023 aan de minister verzocht om haar gegevens te verstrekken over het onderzoek van de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) met betrekking tot ‘de melding klacht slechte zorg Zorgcentrum Woerden’. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in de jaren 1997 tot 2001. Eiseres verzoekt om openbaarmaking van het volledige dossier van IGJ vanaf 1997, waaronder de verklaring van IGJ over de gezondheidstoestand van haar vader, de verklaringen van Justitie, het Medisch Tuchtcollege en van haar broer die zijn gebruikt tijdens de zitting van de Raad voor de Journalistiek.
2. Eiseres heeft op 20 september 2023 het dossier van IGJ ingezien. Eiseres heeft vervolgens haar Woo-verzoek gespecificeerd. Eiseres verzoekt om openbaarmaking van:
de verklaringen en correspondentie van IGJ met de Raad voor de Journalistiek over het dossier 2000/52;
alle rapporten, verklaringen en correspondentie aanwezig bij IGJ over de inspectiezaak uit 1997-2001 naar aanleiding van de melding over de zorg van haar vader in Zorgcentrum Woerden en zijn overlijden;
alle correspondentie van IGJ met de nationale Ombudsman in 2006.
3. De minister heeft met het primaire besluit het verzoek deels toegewezen. [1] De minister heeft aan eiseres de documenten verstrekt die zij eerder bij de IGJ heeft ingezien. Daarbij heeft de minister in een aantal documenten, zoals de processen-verbaal verbaal van politie, persoonsgegevens van derden (getuigen en verbalisanten) in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer [2] onleesbaar gemaakt. De minister heeft geen informatie opgevraagd bij de Raad voor de Journalistiek [3] , omdat niet aannemelijk is dat de Raad over meer documenten beschikt.
Nieuwe stukken
4. Na het sluiten van het onderzoek op de zitting heeft eiseres op 9 oktober 2025 aanvullende stukken overgelegd. Het gaat om stukken die eiseres zelf heeft opgesteld en een verklaring van de huisarts, waarvan eiseres meent dat die in het dossier aanwezig moeten zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen om de stukken bij de beslissing te betrekken, omdat die stukken de uitkomst van de zaak niet anders maken.
Is de zoekslag voldoende?
5. Eiseres voert aan dat zoekslag onvoldoende is geweest en dat er meer documenten aanwezig moeten zijn dan de minister heeft verstrekt. Eiseres heeft inzage gehad in een ‘6 centimeter dik-dossier’, wat volgens eiseres slechts een deel is van het gehele dossier. Stukken die volgens eiseres ontbreken zijn onder meer het verslag van een gesprek tussen de officier van justitie, de heer [B] , en de regionaal inspecteur, mevrouw [C] , waarin is afgesproken dat geen nader onderzoek en geen strafvervolging zou plaatsvinden naar aanleiding van haar aangiftes, in ruil voor de toezegging dat er maatregelen in het verzorgingshuis zouden worden getroffen. Verder ontbreken verklaringen van getuigen die zij als bijlagen heeft verstrekt bij haar aangiften bij de politie in Woerden. Ook het sepotbesluit van de officier van justitie, genoemd door de Nationale Ombudsman in zijn eindrapportage van 4 december 2009, ontbreekt. Verder mist eiseres haar correspondentie met de regionaal inspecteur en de verslagen van de gesprekken over de dood van haar vader met de regionaal inspecteur, de politie Woerden en met de verpleeghuisarts. Ook ontbreken documenten over het onderzoek van de politie Woerden over de schouw en de overlijdensakte van haar vader. Volgens eiseres moet een uitgebreid dossier aanwezig zijn met verhoren van diverse artsen en verzorgenden. Eiseres mist ook de verklaringen die familieleden, de regionaal inspecteur en de officier van justitie over haar hebben afgelegd bij de Raad voor de Journalistiek bij de behandeling van de klacht van het zorgcentrum over de uitzending van Netwerk. Tenslotte ontbreken de stukken uit de artikel 12 Sv-procedure die is gestart. Nu die procedure tot 2017 heeft gelopen, kwamen die documenten volgens eiseres niet voor vernietiging in aanmerking. Eiseres verwijst ook naar wat de Woo-behandelaar op de hoorzitting over het omvangrijke dossier heeft gezegd en naar de vele kenmerken en verschillende dossiernummers die zijn gebruikt. Dit zijn volgens eiseres ook aanwijzingen dat er meer documenten voorhanden moeten zijn.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat dat het bij IGJ nog aanwezige dossier over de afhandeling van de klacht over de zorg in het Zorgcentrum volledig aan eiseres is verstrekt. Volgens de minister is de verrichte zoekslag voldoende geweest. Op grond van de Archiefwet moet de minister documenten na enige tijd vernietigen. De meeste documenten over het contact van eiseres met de (voorganger van) IGJ in de periode 1996 tot 2010 en over de procedure bij de Nationale Ombudsman over de klacht uit 2006, zijn daarom al vernietigd. Volgens de minister komen het papieren dossier dat eiseres bij IGJ heeft ingezien en het digitale dossier wat aan haar is verstrekt, met elkaar overeen.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat er niet meer documenten onder hem berusten dan de documenten die zijn gevonden en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, dan is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Dat is vaste jurisprudentie. [4]
5.3.
De vraag of het geloofwaardig is dat er niet meer documenten aanwezig zijn bij het bestuursorgaan hangt samen met de vraag of zorgvuldig is gezocht door het bestuursorgaan. Daarbij acht de rechtbank ook van belang wat de zoekslag heeft opgeleverd en of de gevonden documenten aanwijzingen bevatten dat de zoekslag onzorgvuldig is geweest.
5.4.
Over de verrichte zoekslag heeft de minister in het bestreden besluit toegelicht dat een informatiespecialist heeft gezocht in verschillende registratiesystemen waaronder Topdesk WPMwin (in gebruik vanaf 2006) en WPMweb (in gebruik vanaf 2013). Omdat deze systemen niet verder teruggaan dan 2006, is ook navraag gedaan bij de medewerkers van het papieren archief. Verder heeft de minister bij het zoeken diverse varianten van de naam van eiseres, van de naam van haar vader en van de naam en gegevens van de zorgaanbieder gehanteerd, waarbij rekening is gehouden met de wisselingen in naam van het Zorgcentrum. In bezwaar heeft de minister nogmaals een zoekslag gedaan, maar volgens de minister heeft dat niet geleid tot meer informatie dan al is verstrekt.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee de verrichte zoekslag tot op zekere hoogte inzichtelijk heeft gemaakt. Niettemin is de rechtbank vanwege de volgende redenen van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de zoekslag ook deugdelijk is verricht.
5.6.
Eiseres heeft allereerst in haar beroepschrift en op de zitting toegelicht waarom zij denkt dat er nog documenten ontbreken, die er nog wel zouden moeten zijn. Zo mist eiseres haar informatieverzoeken aan de regionaal inspecteur over de doodsoorzaak van haar vader en over de vraag wie haar vader heeft laten overplaatsen en wie heeft geknoeid met de overlijdensakte, terwijl andere documenten van rond dezelfde periode wel nog in het dossier zitten. De minister heeft dit ook niet betwist. Verder bevat het dossier een brief van de Nationale Ombudsman gericht aan eiseres, die eiseres niet zelf heeft gezien. Tenslotte mist eiseres bijlagen bij de in het dossier aanwezige processen-verbaal van aangifte waarvan ze zeker weet dat die er zouden moeten zijn omdat zij die zelf in haar bezit heeft, zoals een brief die uit de vitrinekast bij haar vader is gestolen. Deze omstandigheden roepen de vraag op of er inderdaad een deugdelijke zoekslag is verricht. Het is aan verweerder om hier een goede verklaring voor te geven, maar dat heeft verweerder niet gedaan
5.7.
Verder heeft de minister op de zitting toegelicht dat het papieren archief van IGJ bestaat uit een groot depot met veel dozen die op jaartal liggen en dat na sluiting van een dossier er ‘hapjes’ uit dozen worden gehaald om te kijken of ze vernietigd mogen worden. De documenten die eiseres heeft opgevraagd zijn verdeeld over verschillende mappen die niet op chronologische volgorde worden vernietigd. Volgens de minister verklaart dat waarom sommige documenten uit een bepaalde periode wel zijn verstrekt en andere niet. Maar de rechtbank vindt juist dat – zonder nadere toelichting – door deze manier van werken niet duidelijk is of alle documenten over de afhandeling van de klacht van eiseres die in het archief van de IGJ aanwezig zijn en onder het Woo-verzoek vallen, zijn verstrekt. Het is doordat de documenten niet allemaal in één map zitten, wellicht mogelijk dat documenten over het hoofd zijn gezien. Het is aan de minister om hierover een deugdelijke motivering te geven.
5.8.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat ook op basis van de uitlatingen van de heer de Jonge, woordvoerder van IGJ en de ambtenaar die aanwezig was toen eiseres het dossier mocht inzien, en de heer Knijff, de Woo-behandelaar, twijfel of de zoekslag naar de Woo-documenten voldoende is geweest. Eiseres heeft toegelicht dat de woordvoerder tijdens de inzage tegen eiseres heeft gezegd dat het een groot dossier betreft met stukken uit de periode van 1997 tot 2017, dat er meer tijd nodig is om uit te zoeken wat voor eiseres van belang is en dat er daarom voor de inzage alleen het ‘6cm-dossier’ werd verstrekt. Ook was de woordvoerder verbaasd dat het hele dossier er nog was. Verder heeft eiseres in het beroepschrift en op de zitting gesteld dat de Woo-behandelaar haar in bezwaar en op de hoorzitting heeft gezegd dat het gaat om een zeer groot dossier, dat hij moeite had om te beslissen wat aan eiseres verstrekt mocht worden en dat hij daarbij voor een ‘duivels dilemma’ stond. Eiseres heeft herhaaldelijk en consistent verklaard over deze uitlatingen van de woordvoerder en de Woo-behandelaar en verweerder heeft niet betwist dat deze uitlatingen zijn gedaan. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om aan de juistheid van deze uitlatingen te twijfelen. De minister heeft over deze uitlatingen en hoe die zich verhouden tot de (omvang van de) documenten zijn verstrekt, geen duidelijke toelichting gegeven.
5.9.
Tot slot schrijft de Woo-behandelaar in zijn mail van 29 december 2023 aan eiseres dat hij verwacht pas in de loop van de volgende maand een eerste deelbesluit voor advies aan de directeur van IGJ te kunnen aanbieden, terwijl er vervolgens al op 12 januari 2024 door een andere bezwaarjurist een primair besluit is genomen waarin in het geheel op het Woo-verzoek is beslist. De mededeling dat er deelbesluiten worden genomen impliceert immers dat het om veel documenten gaat en de omstandigheid dat er vervolgens binnen twee weken op het gehele Woo-verzoek is beslist – ook nog eens vlak na de drukke eindejaar periode – valt daarmee niet te rijmen. De verklaring van de minister op de zitting dat aanvankelijk niet duidelijk was hoeveel documenten uit het archief moesten komen en dat eiseres daarom eerst om toestemming is gevraagd voor het nemen van een deelbesluit, volgt de rechtbank niet. Dat blijkt ook niet uit de mail van 29 december 2023. Daarin staat juist dat de Woo-behandelaar op 1 december 2023 had toegezegd om in december al een eerste deelbesluit te nemen, maar dat dat helaas niet is gelukt, omdat het hem nog niet is gelukt om met de IGJ te spreken over zijn advies over de te verstrekken documenten. Op 29 december 2023 had de Woo-behandelaar dus al naar het dossier gekeken en hij ging er nog steeds vanuit dat er deelbesluiten genomen zouden worden.
5.10.
Dit alles leidt voor de rechtbank tot de conclusie dat het zonder nadere deugdelijke motivering van de zijde verweerder niet uit te sluiten valt dat er mogelijk meer Woo-documenten bij de minister aanwezig zijn dan het ‘6cm-dossier’ dat aan eiseres is verstrekt. De rechtbank kan bij deze stand van zaken niet vaststellen dat de zoekslag deugdelijk is geweest. Het bestreden besluit is dan ook in dit opzicht onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. [5] Wat de gevolgen hiervan zijn, bespreekt de rechtbank verder onder punt 8.
Moet de minister het verzoek doorsturen naar de Raad voor de Journalistiek?
6. De rechtbank is het met de minister eens dat hij voor de ontbrekende documenten over de procedure van het Zorgcentrum tegen de redactie van Netwerk, [6] het Woo-verzoek niet hoeft door te sturen naar de Raad voor de Journalistiek om die documenten te achterhalen. De Raad heeft in genoemde procedure op 1 augustus 2000 een beslissing genomen. Gelet op de verwijdertermijn van tien jaar van de Archiefwet en de door de minister gehanteerde selectielijst, waren deze documenten op het moment van het indienen van het Woo-verzoek al vernietigd. Dit betekent dat de minister die documenten niet meer onder zich hoefde te hebben. De minister is daarom op grond van artikel 4.2 van de Woo niet meer verplicht om die documenten bij de Raad voor de Journalistiek op te vragen. Het betoog van eiseres dat documenten mogelijk ten onrechte zijn vernietigd in strijd met de Archiefwet, maakt dat niet anders. Schending van de Archiefwet betekent niet dat de minister op grond van de Woo verplicht is om documenten te verstrekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Toepassing artikel 5.5. Woo
7. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister de documenten alleen aan eiseres (en niet aan een ieder) heeft mogen verstrekken. [7] Eiseres is daarmee niet benadeeld, omdat met die verstrekking meer informatie aan haar is verstrekt dan bij openbaarmaking van de informatie aan een ieder. Bovendien heeft eiseres in haar mail van 13 juni 2024 ook zelf aan de minister gevraagd om haar het dossier alleen aan haar te verstrekken. Dat eiseres het papieren dossier zonder de lakkingen heeft ingezien, maakt dat niet anders. Voor een verzoek om inzage gelden andere regels dan voor openbaarmaking op grond van de Woo. Het betoog van eiseres dat documenten mogelijk ten onrechte zijn vernietigd in strijd met de Archiefwet, maakt dat niet anders. Schending van de Archiefwet betekent niet dat de minister op grond van de Woo verplicht is om documenten te verstrekken. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.

Conclusie en gevolgen

8. Zoals onder 5.10 overwogen is het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is daarom gebrekkig tot stand gekomen. Omdat de gebreken kunnen worden hersteld, ziet de rechtbank aanleiding om een tussenuitspraak te doen en de minister in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. [8]
8.1.
De minister kan de gebreken herstellen door ten aanzien de punten genoemd in 5.6.tot en met 5.9 een deugdelijke nadere motivering en uitleg te geven. Concreet betekent dit dat de minister duidelijk moet uitleggen waarom de woordvoerder heeft gezegd dat het om een groot dossier ging en de documenten die eiseres bij de inzage heeft gezien slechts een deel van het dossier zijn, en waarom er steeds vanuit is gegaan dat er deelbesluiten zouden worden genomen terwijl er vervolgens toch snel op het hele verzoek beslist kon worden De minister moet daarbij de uitlatingen en e-mails van de woordvoerder en de Woo-behandelaar betrekken. De minister moet ook duidelijk toelichten hoe het kan dat bepaalde documenten, waarvan vaststaat dat ze er geweest moeten zijn, niet meer in het dossier zitten en de minister moet uitleggen hoe hij zeker weet dat er geen documenten die onder het Woo-verzoek vallen over het hoofd zijn gezien, gelet op de omstandigheid dat die documenten verdeeld zijn over verschillende mappen.
8.2.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8.3.
De minister moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. [9] Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel, ook in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.4.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt de minister op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt de minister in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. J.H. Lange en mr. M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5.5, tweede lid, van de Woo.
2.Op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo.
3.Als bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, van de Woo.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2437 en 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:240.
5.Dit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Zaaknummer 2000/52.
7.Op grond van artikel 5.5 van de Woo.
8.Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb.
9.Zie artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb.