ECLI:NL:RBMNE:2025:6307

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
11609271 \ UC EXPL 25-2600
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie over vochtproblemen en onrechtmatige dakconstructie

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gaat het om een geschil tussen buren over vochtproblemen in de woning van eiser, veroorzaakt door een gebrekkige dakconstructie van de gedaagde. Eiser stelt dat een gat in het dak van de gedaagde leidt tot schade aan zijn woning, en vordert dat de onrechtmatige situatie wordt opgeheven. Gedaagde vordert in reconventie vergoeding van zijn kosten voor een deskundige. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2025 zijn beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelt dat gedaagde het gat in zijn dak moet repareren, maar dat de uitstekende dakplaten niet verwijderd hoeven te worden. Eiser hoeft in reconventie niets aan gedaagde te betalen. De rechtbank concludeert dat het vochtprobleem in de woning van eiser inderdaad wordt veroorzaakt door de gebrekkige dakconstructie van gedaagde, en dat gedaagde verantwoordelijk is voor het opheffen van deze onrechtmatige situatie. De kantonrechter wijst de vordering van eiser tot verwijdering van de dakplaten af, omdat niet is aangetoond dat deze een gevaar vormen. De kosten van de deskundige worden gedeeltelijk toegewezen aan gedaagde, terwijl de vordering van gedaagde in reconventie wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11609271 \ UC EXPL 25-2600
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] C.S.,

hierna ook te noemen: [eiser sub 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
hierna ook te noemen: [eiseres sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna samen en in mannelijk enkelvoud te noemen: [eiser sub 1] c.s.,
gemachtigde: mr. R. Boer, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R. Smith.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 maart 2025 met 8 producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 10 producties;
  • de akte van [eiser sub 1] c.s. met 4 producties in conventie tevens de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte van [gedaagde] met de wijziging van eis met 2 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 9 juli 2025. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] waren daarbij aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. R. Boer. [gedaagde] was ook aanwezig met zijn, partner [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R. Smith. Door partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] zijn vordering in reconventie gewijzigd. De vordering om een verklaring van recht dat zijn werkelijke proceskosten moeten worden betaald heeft hij ingetrokken. Hij handhaaft wel zijn vordering dat zowel in conventie als in reconventie [eiser sub 1] c.s. wordt veroordeeld om zijn werkelijke proceskosten te betalen.
1.4.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag het vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eiser sub 1] c.s. heeft vochtproblemen in een van zijn uitbouwen achter zijn huis (hierna: de [eiser sub 1] -uitbouw). Hij stelt dat dit wordt veroorzaakt doordat een van de uitbouwen van [gedaagde] (hierna: de Buitbouw) gebrekkig is, waardoor hemelwater de [eiser sub 1] -uitbouw binnendringt. Daarnaast steken de blauwe dakisolatieplaten [1] die onderdeel zijn van de dakconstructie van de Buitbouw, 15 centimeter (cm) uit in het dak van de [eiser sub 1] uitbouw en dit is onrechtmatig. Hij vordert in deze procedure dat de onrechtmatige situaties worden opgeheven in die zin dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de Buitbouw aan te passen en de blauwe dakisolatieplaten te verwijderen. [gedaagde] betwist dat het vochtprobleem in de [eiser sub 1] uitbouw wordt veroorzaakt door de Buitbouw. Ook zijn er volgens hem verschillende redenen waarom de uitstekende blauwe dakisolatieplaten van de [gedaagde] -uitbouw niet hoeven te worden verwijderd. Als tegeneis vordert [gedaagde] betaling van de kosten van de deskundige die hij heeft ingeschakeld en wil hij dat zijn werkelijke proceskosten worden vergoed.
2.2.
De kantonrechter oordeelt dat:
  • het vochtprobleem in de [eiser sub 1] -uitbouw wordt veroorzaakt door de Buitbouw en dat dit een onrechtmatige situatie is die [gedaagde] moet opheffen,
  • [gedaagde] de uitstekende blauwe dakisolatieplaten niet hoeft te verwijderen;
  • [eiser sub 1] c.s. de kosten van de deskundige van [gedaagde] en de werkelijke proceskosten van [gedaagde] hoeft niet te betalen.

3.De beoordeling

De kantonrechter is bevoegd
3.1.
[gedaagde] heeft in zijn akte met de wijziging van eis gesteld dat in deze procedure de rechtbank bevoegd is en niet de kantonrechter, omdat de vordering van [eiser sub 1] c.s. een onbepaalde waarde heeft.
3.2.
De vordering van [eiser sub 1] c.s. is van onbepaalde waarde, maar de kosten die [gedaagde] zou moeten maken wanneer hij veroordeeld zou worden, zouden volgens een door [eiser sub 1] c.s. overgelegde kostenraming onder € 25.000,- vallen. Dit is niet door [gedaagde] weersproken. Vanwege de omvang van de geraamde kosten is de kantonrechter bevoegd om over deze zaak te oordelen op grond van artikel 93, aanhef en sub b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Het vochtprobleem in de [eiser sub 1] -uitbouw komt door de [gedaagde] -uitbouw
3.3.
[eiser sub 1] c.s. woont op huisnummer [nummeraanduiding 1] . Daarnaast woont [gedaagde] op huisnummer [nummeraanduiding 2] . Zowel [eiser sub 1] c.s. als [gedaagde] heeft achter zijn woning meerdere uitbouwen geplaatst die een eigen dak hebben. Hieronder is een plattegrondschets van de situatie weergegeven:
In deze plattegrondschets heeft de kantonrechter met een pijl de plek op het dak van de Buitbouw aangewezen, waar volgens [eiser sub 1] c.s. hemelwater binnendringt.
De [eiser sub 1] -uitbouw en de [gedaagde] -uitbouw hebben elk een zadeldak en zij delen een halfsteens gemetselde scheidingsmuur (hierna: de gedeelde scheidingswand). [eiser sub 1] c.s. gebruikt de [eiser sub 1] -uitbouw als berging. [gedaagde] heeft aan zijn zijde tegen de gedeelde scheidingswand een voorzetwand geplaatst, bestaande uit achtereenvolgend: een houten lattenwerk, minerale wol en gipsplaat.
Het rapport van [onderneming 1]
3.4.
[eiser sub 1] c.s. heeft al een paar jaar last van een vochtprobleem in de achtergevel en van die plek tot halverwege de gedeelde scheidingswand van de [eiser sub 1] -uitbouw (hierna: het vochtprobleem). Om de oorzaak van het vochtprobleem vast te stellen heeft hij [onderneming 1] (hierna: [onderneming 1] ) ingeschakeld om het vochtprobleem te onderzoeken. De deskundige van [onderneming 1] heeft zijn bevindingen in een eindrapport van 24 januari 2024 (hierna: het eindrapport)opgeschreven.
3.5.
In het eindrapport staat onder meer het volgende:
  • Er is vocht aanwezig in de scheidingswand tussen de berging uitbouw van nr. [nummeraanduiding 1] en de naastgelegen uitbouw van nr. [nummeraanduiding 2] .
  • Er is een hoog vochtgehalte gemeten in het wandgedeelte vanaf de achtergevel van de berging-uitbouw tot aan ca. twee meter naar binnen toe. Het gemeten vochtgehalte in deze zone is vanaf vloerniveau tot onderkant dakconstructie dezelfde.
(...)
- T.p.v. de aansluiting van de kantpan van de uitbouw met het zadeldak en de daktrim van de erachter gelegen uitbouw met het platte dak van nr. [nummeraanduiding 2] is er een vochtkeringsstrook toegepast. Deze vochtkeringsstrook dekt de eronder gelegen kantpan echter niet goed af, waardoor er daar een gat aanwezig is. Onder dit gat van de kantpan is een smalle loodstrook aanwezig. Echter hemelwater kan gemakkelijk naast de loodstrook naar het eronder gelegen metselwerk doorlopen.. Het gevelmetselwerk eronder is daardoor ook nat.
(...)
Oordeel:
- Omdat het gemeten vochtgehalte van vloer- tot dakniveau dezelfde is, is optrekkend vocht niet de oorzaak van het vochtprobleem.
(...)
  • Het vocht in de scheidingsmuur aan de zijde van nr. [nummeraanduiding 1] is ontstaan door toetreding van hemelwater t.p.v. een gat in de aansluiting van de dakrand van het zadeldak van de uitbouw van nr. [nummeraanduiding 2] en de dakrand van het platte dak van de erachter liggende uitbouw van nr. [nummeraanduiding 2] .
  • Dit vocht is in de eronder liggende gevel gezakt, en heeft zich vervolgens verspreid naar de er haaks op staande scheidingswand tussen nr. [nummeraanduiding 2] en nr. [nummeraanduiding 1] .
3.6.
Het gat in het dak van de [gedaagde] -uitbouw waarover [onderneming 1] rapporteert, is te zien op foto’s in het eindrapport (pagina 13). Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser sub 1] c.s. aangewezen waar het gat precies zit. Dit is op onderstaande foto’s met pijlen aangewezen.
De locatie van het gat is onder 3.3. in de plattegrondschets aangegeven met een rode pijl.
In het eindrapport zijn ook de onderstaande foto’s met toelichting opgenomen over het gat in het dak van de [gedaagde] -uitbouw en de onderliggende wandconstructie, zijnde de gedeelde scheidingswand.
3.7.
Gezien het eindrapport, heeft [onderneming 1] vastgesteld dat optrekkend vocht niet de oorzaak is van het vochtprobleem in de gedeelde scheidingswand. [onderneming 1] heeft verder vastgesteld dat er een gat aanwezig is in het dak van de [gedaagde] -uitbouw doordat de vochtkeringsstrook die op de aansluiting van het dak van de [gedaagde] -uitbouw met het platte dak van een andere uitbouw van [gedaagde] is toegepast, de eronder gelegen kantpan niet goed afdekt. Door het gat kan hemelwater in de onderliggende wandconstructie lopen en dit veroorzaakt vochtproblemen. Daarom trekt [onderneming 1] de conclusie dat het vochtprobleem in de [eiser sub 1] uitbouw is veroorzaakt door de Buitbouw.
Het rapport van [onderneming 2] weerlegt de conclusie van [onderneming 1] niet
3.8.
[gedaagde] heeft op 15 maart 2025 [onderneming 2] (hierna: [onderneming 2] ) onderzoek laten doen naar de Buitbouw. In het rapport van [onderneming 2] van 16 maart 2025 staat dat het vochtprobleem niet veroorzaakt wordt door de Buitbouw maar door twee andere oorzaken in de uitbouwen van [eiser sub 1] c.s.
3.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] met het overleggen van het rapport van [onderneming 2] de bevindingen van [onderneming 1] over de Buitbouw als oorzaak voor het vocht in de gedeelde scheidingswand en de achtergevel van de [eiser sub 1] uitbouw, niet heeft weerlegd. Dit oordeel legt de kantonrechter hierna uit.
3.10.
Uit het rapport van [onderneming 2] blijkt dat zij een sproeitest heeft gedaan over de daken van meerdere uitbouwen en geen vocht in de [gedaagde] -uitbouw heeft gevonden. Uit het rapport van [onderneming 2] blijkt echter niet of hij het vochtgehalte in de gedeelde scheidingswand en de voorzetwand die [gedaagde] tegen de gedeelde scheidingswand heeft geplaatst, heeft onderzocht en/of gemeten. In zijn rapport heeft [onderneming 2] ook geen aandacht besteed aan de bevindingen van [onderneming 1] over de oorzaak van het vochtprobleem. [onderneming 2] vermeldt in zijn rapport weliswaar dat bepaalde bevindingen van [onderneming 1] niet van belang of relevant zijn, maar hij heeft niet uitgelegd waarom dat zo is. Zo heeft hij niet uitgelegd waarom de vaststelling van [onderneming 1] dat optrekkend vocht niet de oorzaak is van het vochtprobleem in de gedeelde scheidingswand niet relevant is. Ook heeft hij niets gerapporteerd over het geconstateerde gat in het dak van de [gedaagde] -uitbouw en evenmin weerlegd dat dit gat tot lekkage in de daaronder gelegen wandconstructie leidt. Zie in dit verband ook wat hieronder staat.
3.11.
[onderneming 2] heeft in zijn rapport twee andere oorzaken voor het vochtprobleem in de [eiser sub 1] uitbouw vermeld dan de oorzaak die [onderneming 1] heeft vastgesteld.
3.11.1.
Ten eerste noemt [onderneming 2] dat het vochtprobleem in de [eiser sub 1] -uitbouw wordt veroorzaakt door dakfolie dat verkeerd onder het dak van de [eiser sub 1] -uitbouw is geplaatst. [onderneming 2] heeft deze conclusie niet nader onderbouwd en/of toegelicht. In het rapport van [onderneming 2] staat geen foto waarop is te zien dat het onder het dak van de [eiser sub 1] -uitbouw aangebrachte dakfolie (te lang is en daardoor) in de dakgoot ligt (waardoor het hemelwater absorbeert met alle gevolgen van dien). [eiser sub 1] c.s. betwist ook dat in het dak van de [eiser sub 1] -uitbouw dakfolie verkeerd is geplaatst en in de dakgoot ligt. Gelet op al het voormelde kan niet worden vastgesteld dat sprake is van verkeerd aangebracht dakfolie én dat dit een oorzaak is voor het vochtprobleem in de [eiser sub 1] -uitbouw.
3.11.2.
Als tweede oorzaak voor het vochtprobleem in de [eiser sub 1] -aanbouw noemt [onderneming 2] dat de zinken plaat van een andere uitbouw van [eiser sub 1] c.s., bij de schoorsteen was verzakt. Op de onderstaande foto is met een rode pijl deze zinken plaat aangewezen.
De kantonrechter stelt vast dat deze zinken plaat op een andere locatie zit dan waar het vochtprobleem in de [eiser sub 1] uitbouw zit. Op de onderstaande afbeelding is met de witte pijl aangewezen waar het gat in het dak van de Buitbouw zit. Het vochtprobleem bevindt zich in de achtergevel van de [eiser sub 1] -uitbouw en tot halverwege de gedeelde scheidingswand. Met de groene pijl is aangewezen waar volgens [onderneming 2] de lekkage als gevolg van een verzakte zinken plaat zit.
Het zou mogelijk kunnen zijn dat er op de door [onderneming 2] aangewezen locatie bij de schoorsteen een lekkage zit, maar zonder nadere informatie, die ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat dit dé oorzaak is van het vochtprobleem in de [eiser sub 1] -uitbouw. Op de hierboven weergegeven afbeelding is te zien dat er tussen de verschillende uitbouwen meerdere muren zitten. De conclusie van [onderneming 2] over de tweede oorzaak zou betekenen dat het vochtprobleem ter plaatse van de groene pijl door verschillende muren zich naar de gedeelde scheidingswand en de achterkant van de achterste uitbouw, dus de [eiser sub 1] uitbouw, zou uitbreiden. Deze situatie doet zich hier niet voor omdat [onderneming 1] heeft vastgesteld en [onderneming 2] niet heeft weerlegd, dat het voorste gedeelte van de gedeelde scheidingswand droog is. Dus de verzakte zinken plaat bij de schoorsteen is geen verklaring voor het vocht in de achtergevel en vandaar tot halverwege de gedeelde scheidingswand van de [eiser sub 1] uitbouw; de verzakte zinken plaat kan daarom niet de oorzaak zijn van het vochtprobleem.
3.12.
Op grond van wat onder 3.10. tot en met 3.11.2. staat, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] met het overleggen van het rapport van [onderneming 2] de bevindingen van [onderneming 1] over het dak van de [gedaagde] -uitbouw, in het bijzonder het gat in het dak van de Buitbouw, als oorzaak voor het vocht in de gedeelde scheidingswand en de achtergevel van de [eiser sub 1] uitbouw niet heeft weerlegd.
Het rapport van [onderneming 1] mag worden gebruikt
3.13.
De kantonrechter verwerpt de stelling van [gedaagde] , dat het eindrapport van [onderneming 1] niet mag worden gebruikt. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
3.13.1.
Volgens [gedaagde] mag het eindrapport niet worden gebruikt
omdathij niet aanwezig is geweest bij het onderzoek van [onderneming 1] . In het kader van de hoor en wederhoor had dit volgens hem wel gemoeten. Het klopt dat er in die situatie dat de ander niet bij het onderzoek aanwezig is, er geen wederhoor door de deskundige heeft plaatsgevonden. Dat betekent in dit geval niet dat het eindrapport van [onderneming 1] niet kan worden gebruikt. [gedaagde] is in deze procedure wel in de gelegenheid gesteld om op het eindrapport van [onderneming 1] te reageren. Ook heeft [gedaagde] zelf een andere deskundige ingeschakeld die een contrarapport heeft opgesteld, die [gedaagde] heeft overgelegd. Op die manier is in deze procedure sprake van wederhoor van [gedaagde] . De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om het eindrapport van [onderneming 1] buiten de beoordeling te laten omdat [gedaagde] niet bij het onderzoek van [onderneming 1] aanwezig is geweest.
3.13.2.
Daarnaast stelt [gedaagde] dat het eindrapport van [onderneming 1] niet gebruikt mag worden
omdat[onderneming 1] zonder nader onderzoek bij nummer [nummeraanduiding 2] in het eindrapport van 24 januari 2024 conclusies over de brandwerendheid heeft getrokken, terwijl hij in zijn rapport van 30 mei 2023 meldt dat nader onderzoek bij nummer [nummeraanduiding 2] daarvoor nodig is; Dit wijst volgens [gedaagde] erop dat [onderneming 1] niet onpartijdig is. De kantonrechter verwerpt deze stelling en overweegt daartoe het volgende. Het is juist dat [onderneming 1] in zijn rapport van 30 mei 2023 heeft gemeld dat nader onderzoek naar de brandwerendheid van
de aansluiting tussen de [eiser sub 1] -uitbouw en de [gedaagde] -uitbouwnodig is, alvorens hij over de brandwerendheid
daarvanconclusies kan trekken. Blijkens het eindrapport heeft [onderneming 1] op 17 januari 2024 nader onderzoek gedaan naar de brandwerende vanuit de [eiser sub 1] -uitbouw en hij heeft zich daarbij mede gebaseerd op de bevindingen van Veiligheidsregio Utrecht van 22 november 2023. Op basis daarvan heeft hij vervolgens over
de brandwerendheid van de [eiser sub 1] -uitbouwconclusies getrokken. [onderneming 1] heeft op 17 januari 2024 geen onderzoek gedaan naar de brandwerendheid van de Buitbouw en hij heeft in zijn eindrapport van 24 januari 2024 daarover geen conclusies getrokken. Van een situatie waarin [onderneming 1] zonder nader onderzoek conclusies heeft getrokken over onderwerpen waarvoor nader onderzoek nodig is, is dan ook geen sprake. Gelet daarop kan [gedaagde] niet worden gevolg in zijn stelling, dat [onderneming 1] niet onpartijdig is en dat daarom het eindrapport van [onderneming 1] onbruikbaar is. De omstandigheid dat [onderneming 1] in opdracht van en voor rekening van [eiser sub 1] c.s. het eindrapport heeft opgesteld, leidt niet tot een ander oordeel.
Conclusie
3.14.
De kantonrechter concludeert dat het eindrapport van [onderneming 1] mag worden gebruikt en dat [gedaagde] de inhoud van het eindrapport van [onderneming 1] wat betreft de oorzaak van het vochtprobleem in de [eiser sub 1] uitbouw niet heeft weerlegd. Gelet daarop onderschrijft de kantonrechter de met het eindrapport van [onderneming 1] onderbouwde en niet weerlegde stelling van [eiser sub 1] c.s., dat het vochtprobleem in de [eiser sub 1] uitbouw wordt veroorzaakt door de [gedaagde] -uitbouw.
De onrechtmatige toestand met vochtprobleem moet worden opgeheven
3.15.
De [gedaagde] -uitbouw, in het bijzonder het gat in het dak van de [gedaagde] -uitbouw, met schade (vochtprobleem) tot gevolg in de [eiser sub 1] -uitbouw is een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze onrechtmatigheid moet worden opgeheven. [eiser sub 1] c.s. vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de door [onderneming 1] geadviseerde werkzaamheden op pagina 14 van het eindrapport van [onderneming 1] uit te voeren, e.e.a. conform de eisen van goed en deugdelijk werk. Deze vordering wijst de kantonrechter toe, met uitzondering van het laatste onderliggend streepje op pagina 14 van het rapport. [eiser sub 1] c.s. heeft immers niet gemotiveerd en/of onderbouwd waarom het
terugplaatsen van een voorzetwandzou helpen bij
het verhelpen van het vochtprobleem.
3.16.
Hoewel [eiser sub 1] c.s. vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de werkzaamheden binnen drie weken na de datum van het vonnis uit te voeren, oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] de werkzaamheden binnen zes maanden na de datum van het vonnis moet (laten) uitvoeren. [gedaagde] heeft om deze termijn gevraagd omdat hij voor het laten uitvoeren van deze werkzaamheden afhankelijk is van derden en hun agenda. Daartegen heeft [eiser sub 1] c.s. niets in gebracht. Daarnaast legt de kantonrechter geen dwangsom aan [gedaagde] op, omdat er geen aanleiding is om aan te nemen dat [gedaagde] niet aan een veroordeling zal voldoen. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij een veroordelend vonnis dat in rechte vaststaat zal nakomen en [eiser sub 1] c.s. heeft hiertegen niets ingebracht.
De uitstekende dakplaten hoeven niet te worden verwijderd
3.17.
[eiser sub 1] wil om verschillende redenen dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de blauwe dakisolatieplaten die 15 cm uitsteken te verwijderen. De kantonrechter wijst deze rechtsvordering van [eiser sub 1] c.s. af. Deze beslissing legt de kantonrechter hierna uit.
[gedaagde] heeft geen toezegging gedaan
3.18.
Ten eerste stelt [eiser sub 1] c.s. dat [gedaagde] heeft toegezegd om de blauwe dakisolatieplaten die 15 centimeter uitsteken te verwijderen en dat hij deze toezegging moet nakomen. Volgens [eiser sub 1] c.s. kan uit de volgende tekst in de e-mail van 12 januari 2024 van de echtgenote van [gedaagde] , mevrouw [A] , worden afgeleid dat is toegezegd om de blauwe dakisolatieplaten te verwijderen:
“ [onderneming 3] is inmiddels bij ons geweest en heeft een offerte gemaakt voor herstelwerkzaamheden aan het dak van de 'oude' uitbouw. De dakplaten daarvan zullen in februari of maart 2024 vervangen worden.
(...)
Het vervangen van de dakplaten van onze uitbouw zal ertoe leiden dat eventuele brand verder
vertraagd wordt dan thans het geval is. [onderneming 3] heeft vastgesteld dat de muren voorzien zijn
van gipsplaten die voldoende brandvertragend werken. Hiervan is de gemeente inmiddels op de
hoogte gesteld. Zodra de werkzaamheden hebben plaatsgevonden, zullen wij aan onze”
3.19.
De kantonrechter verwerpt de stelling van [eiser sub 1] c.s. dat [gedaagde] (door tussenkomst van zijn echtgenote) met de email van 12 januari 2024 heeft toegezegd om de blauwe dakisolatieplaten die [eiser sub 1] c.s. bedoeld, te verwijderen. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
3.20.
De onder 3.18. vermelde zinnen in de e-mail van 12 januari 2024 moeten worden bezien tegen de achtergrond van de omstandigheden waarin deze e-mail is geschreven alsook met inachtneming van onder meer de bouw van de [gedaagde] -uitbouw, waaronder de binnenafwerking van het dak van de Buitbouw. In het eindrapport van [onderneming 1] van 24 januari 2024 staat op pagina 11 dat de binnenzijde van het dak van de Buitbouw is bekleed met plaatmateriaal. Gelet op de inhoud van de email van 12 januari 2024, die is geschreven nadat Veiligheidsregio Utrecht haar onderzoek naar de brandwerendheid van zowel de [gedaagde] -uitbouw als de [eiser sub 1] uitbouw was gestart, blijkt niet dat [gedaagde] (door tussenkomst van zijn echtgenote) een expliciete duidelijke toezegging heeft gedaan dat de blauwe dakisolatieplaten die [eiser sub 1] c.s. bedoelt, zullen worden verwijderd. De echtgenote van [gedaagde] schrijft in de e-mail over het vervangen van de dakplaten en dat dat ertoe zal leiden dat eventuele brand verder vertraagd wordt. Op grond van deze email alleen wordt niet duidelijk welke dakplaten bedoeld worden. Worden de blauwe dakisolatieplaten of het plaatmateriaal aan de binnenzijde van het dak bedoeld? De echtgenote van [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling de e-mail toegelicht en gezegd dat hiermee de dakplaten aan de binnenkant van de [gedaagde] -uitbouw werden bedoeld, waarnaar Veiligheidsregio Utrecht op dat moment ook onderzoek deed naar aanleiding van het door [eiser sub 1] c.s. gedane handhavingsverzoek. [eiser sub 1] c.s. heeft in reactie hierop niet (gemotiveerd en/of onderbouwd) gesteld waarom hij op grond van de inhoud van de e-mail van 12 januari 2024 er toch op mocht vertrouwen dat in die e-mail de blauwe dakisolatieplaten die 15 cm uitsteken werden bedoeld. Gelet op al het voormelde kan de kantonrechter dan ook niet vaststellen dat (de echtgenote van) [gedaagde] met de email van 12 januari 2024 heeft toegezegd om de blauwe dakisolatieplaten die 15 centimeter uitsteken te verwijderen. Daarom wijst de kantonrechter de vordering tot nakoming van die gestelde toezegging af.
Onrechtmatige toestand? – Verjaring? – Voldoende belang?
3.21.
Verder stelt [eiser sub 1] c.s. dat [gedaagde] een onrechtmatige inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht (5:1 en artikel 5:20 BW) door de blauwe dakisolatieplaten van de Buitbouw 15 cm over de erfgrens te laten hangen en in het dak van de [eiser sub 1] -uitbouw te laten uitsteken. Ook stelt [eiser sub 1] c.s. dat vanwege verschillende redenen hij voldoende belang heeft bij de opheffing van deze onrechtmatige toestand.
3.22.
Tussen partijen staat vast dat de blauwe dakisolatieplaten van het dak van de Buitbouw 15 cm over de erfgrens en in de [eiser sub 1] uitbouw uitsteken en dat dit een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser sub 1] c.s. is. Tussen partijen is in geschil of:
  • dit een onrechtmatige toestand is,
  • de rechtsvordering van [eiser sub 1] c.s. tot verwijdering van die blauwe dakisolatieplaten is verjaard; en
  • [eiser sub 1] c.s. voldoende belang heeft bij zijn rechtsvordering tot verwijdering van de blauwe dakisolatieplaten.
Geen rechtvaardigingsgrond [2] /
Wel onrechtmatige toestand & Geen verjaring
3.23.
[gedaagde] stelt dat hij door tussenkomst van zijn toenmalige aannemer met
[eiser sub 1] c.s. afspraken heeft gemaakt over het mogen uitsteken van de blauwe dakisolatieplaten en dat daarom van een onrechtmatige toestand geen sprake is. Verder stelt [gedaagde] dat de rechtsvordering van [eiser sub 1] c.s. is verjaard. Deze verweren slagen niet. Hierna legt de kantonrechter dit oordeel uit.
3.24.
Uit de brief van [B] , een voormalige aannemer van [gedaagde] (hierna: de aannemer), van 11 november 2009 aan de rechtsbijstandverlener van [eiser sub 1] c.s. kan niet worden afgeleid dat [eiser sub 1] c.s. en (de aannemer van) [gedaagde] afspraken hebben gemaakt over het mogen uitsteken van de blauwe dakisolatieplaten. In de brief schrijft de aannemer dat [eiser sub 1] c.s. heeft ingestemd met de uitvoerings
procedure. Hieruit blijkt niet dat partijen hebben afgesproken dat de blauwe dakisolatieplaten mogen uitsteken over de erfgrens. [eiser sub 1] c.s. betwist ook dat er afspraken zijn gemaakt over het mogen uitsteken van de dakisolatieplaten. Andere feiten en/of omstandigheden op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat [eiser sub 1] c.s. met [gedaagde] heeft afgesproken dat de blauwe dakisolatieplaten mogen uitsteken, heeft [gedaagde] niet gesteld. Gelet op al het voormelde heeft [gedaagde] zijn stelling onvoldoende gemotiveerd en/of onderbouwd en is het niet komen vast te staan dat er afspraken zijn gemaakt over het mogen uitsteken van de blauwe dakisolatieplaten. [gedaagde] kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Het uitsteken van de blauwe dakisolatieplaten is dan ook onrechtmatig, omdat daarmee een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser sub 1] c.s. wordt gemaakt.
3.25.
Ook is er geen sprake van verjaring van de rechtsvordering van [eiser sub 1] c.s. tot verwijderen van de blauwe dakisolatieplaten. Voor het opheffen van een onrechtmatige toestand bestaat een verjaringstermijn van 20 jaar (artikel 3:306 BW). Deze termijn is gaan lopen in 2009 omdat de blauwe dakisoloatieplaten toen zijn geplaatst; de verjaringstermijn voor het opheffen van een onrechtmatige toestand gaat lopen vanaf de dag volgende waarop de opheffing gevorderd kan worden (artikel 3:314 lid 1 BW). Sinds 2009 zijn er nog geen 20 jaren verstreken; er is dan ook geen sprake van verjaring. Anders dan [gedaagde] heeft gesteld, is de verjaringstermijn van 5 jaar van artikel 3:310 BW niet van toepassing, omdat het in dit artikel gaat om de vergoeding van schade of betaling van een bedongen boete en dus niet om het opheffen van een onrechtmatige toestand.
Niet vaststaat dat [eiser sub 1] c.s. voldoende belang heeft bij de rechtsvordering
3.26.
De rechtsvordering tot beëindiging van de onrechtmatige toestand kan worden toegewezen indien daarbij voldoende belang is. [3] Dat [eiser sub 1] c.s. dat belang heeft, kan niet worden vastgesteld. Dit wordt hierna uitgelegd.
3.27.
[eiser sub 1] c.s. stelt dat hij wel voldoende belang bij de rechtsvordering tot verwijdering van de blauwe dakisolatieplaten omdat hij daarvan nadeel ondervindt. Ter motivering hiervan heeft [eiser sub 1] c.s. gesteld dat de blauwe dakisolatieplaten:
  • zodanig tegen de kantplank van de [eiser sub 1] -uitbouw steunen of duwen dat de dakconstructie van de [eiser sub 1] -uitbouw wordt ondermijnd; Die kantplank draagt nu twee daken en dat is een te zware belasting; en
  • afbreuk doen aan de brandveiligheid.
[gedaagde] heeft deze stellingen weersproken.
3.28.
[eiser sub 1] c.s. heeft eerst ter zitting gesteld dat de dakconstructie van de [eiser sub 1] uitbouw wordt ondermijnd door de sinds 2009 uitstekende dakisolatieplaten, maar hij heeft deze stelling niet onderbouwd. Om die reden verwerpt de kantonrechter deze stelling.
3.29.
[eiser sub 1] c.s. heeft niet onderbouwd dat de situatie op dit moment niet brandveilig is. Dit lag wel in de rede omdat [gedaagde] enkele stukken van de door
[eiser sub 1] c.s. geïnitieerde bestuursrechtelijke handhavingsprocedure heeft overgelegd, ter onderbouwing van zijn stelling dat de situatie thans brandveilig is. [eiser sub 1] c.s. heeft evenmin gemotiveerd waarom de conclusie van Veiligheidsregio Utrecht over de brandveiligheid, die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [.] heeft overgenomen, niet klopt. Gelet op al het voormelde verwerpt de kantonrechter de stelling van [eiser sub 1] c.s. dat de situatie op dit moment niet brandveilig is.
3.30.
De conclusie is dat niet vaststaat dat [eiser sub 1] c.s. voldoende belang heeft bij de rechtsvordering tot veroordeling van [gedaagde] om de blauwe dakisolatieplaten te verwijderen, omdat niet vaststaat dat de blauwe dakisolatieplaten de dakconstructie van de [eiser sub 1] -uitbouw ondermijnen en/of afbreuk doen aan de brandveiligheid. Daarom wijst de kantonrechter deze rechtsvordering af.
[gedaagde] moet de helft van de kosten van [onderneming 1] betalen
3.31.
[eiser sub 1] c.s. heeft kosten moeten maken voor het onderzoek van [onderneming 1] . Hij wil dat [gedaagde] deze kosten van € 1.284,57 aan hem betaalt.
3.32.
Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW komen de redelijke kosten ter vaststelling van de
schade en aansprakelijkheidvoor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter wijst de vordering deels toe. [gedaagde] moet op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b in verbinding met artikel 6:162 BW de helft van de kosten voor [onderneming 1] betalen, omdat de helft van het onderzoek van [onderneming 1] ziet op onderzoek naar het vochtprobleem waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is. Een deel van het onderzoek van [onderneming 1] ziet ook op de brandwerendheid. Omdat de vordering van [eiser sub 1] c.s. tot verwijdering van de dakplaten (wegens onder meer het gestelde gebrek in brandwerendheid) wordt afgewezen, komen de kosten van het onderzoek van [onderneming 1] naar de brandwerendheid niet voor vergoeding in aanmerking. Gelet op al het voormelde moet [gedaagde] de helft van de kosten van [onderneming 1] , dus € 642,29, betalen. Over dit bedrag moet [gedaagde] de wettelijke rente betalen vanaf de datum van de dagvaarding, zoals gevorderd.
[eiser sub 1] c.s. hoeft niet de kosten voor [onderneming 2] te betalen
3.33.
[gedaagde] heeft een tegenvordering ingesteld. Hij wil dat [eiser sub 1] c.s. de kosten betaalt die hij heeft moeten maken voor het onderzoek door [onderneming 2] , in totaal € 598,95.
3.34.
Deze vordering wijst de kantonrechter af. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. Artikel 6:96 lid 2 onder b BW veronderstelt dat een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat, in welk geval de bedoelde kosten mede, dat wil zeggen naast andere kosten als gevolg van de gebeurtenis geleden schade, voor vergoeding in aanmerking komen. [4] Daarvan is geen sprake. Uit het rapport van [onderneming 2] volgt immers niet, dat [eiser sub 1] c.s. aansprakelijk is voor het vochtprobleem in de [eiser sub 1] -uitbouw. Verder is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door een vordering in te stellen die evident onjuist is of kansloos is, geen sprake. Zie ter motivering hiervan wat onder 3.36. staat.
Veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de werkelijke proceskosten van [gedaagde] ? Nee
3.35.
Zowel in conventie als in reconventie vordert [gedaagde] veroordeling van
[eiser sub 1] c.s. tot betaling van de werkelijk proceskosten van [gedaagde] .
3.36.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat er alleen ruimte is voor een werkelijke proceskostenveroordeling, als sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door een vordering in te stellen die evident onjuist is of kansloos is. Gelet op het oordeel van de kantonrechter als hierboven weergegeven, is hiervan geen sprake. Anders dan [gedaagde] betoogt, heeft [eiser sub 1] c.s. niet verdoezeld dat Veiligheidsregio Utrecht een rapport over de brandwerendheid van uitbouwen heeft opgesteld of dat daarover een bestuursrechtelijke procedure loopt; In het eindrapport van [onderneming 1] van 24 januari 2024 dat [eiser sub 1] c.s. in het geding heeft gebracht blijkt immers daarvan. Het was netjes van [eiser sub 1] c.s. geweest om de kantonrechter ook te informeren over de beslissing op zijn bezwaar in de bestuursrechtelijke procedure (waarmee hij het niet eens is en waartegen hij beroep bij de rechtbank heeft ingesteld), maar die enkele omstandigheid maakt niet dat hij de waarheid niet heeft verteld of misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Gelet op al het voormelde is er geen reden om [eiser sub 1] c.s. in de werkelijke proceskosten van [gedaagde] te veroordelen en worden de proceskosten in conventie en in reconventie vastgesteld aan de hand van het liquidatietarief.
De proceskosten in conventie worden gecompenseerd
3.37.
Omdat beide partijen gedeeltelijk (on)gelijk krijgen, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
[gedaagde] moet in reconventie de proceskosten van [eiser sub 1] c.s. betalen
3.38.
[gedaagde] is in reconventie in het ongelijk gesteld en wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [eiser sub 1] c.s. aan hem moet betalen. De kosten van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
- salaris gemachtigde
€ 339,00
(2 punten x € 339,00 x factor 0,5 wegens de samenhang tussen de vorderingen en stellingen in conventie en reconventie)
- nakosten
€ 135,00
Totaal
€ 474,00
Het vonnis in conventie wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.39.
De in conventie door [eiser sub 1] c.s. gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad wordt afgewezen. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. [gedaagde] heeft verzocht om bij (geheel of gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. het vonnis in conventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat [eiser sub 1] c.s. al een tijd bekend is met het eerste rapport van [onderneming 1] en er kennelijk voor hem geen noodzaak is om [gedaagde] spoedig de [gedaagde] -uitbouw te laten aanpassen. Verder is het juridischeconomisch onwenselijk dat [gedaagde] hangende hoger beroep tegen een toewijzend vonnis, aanpassingen aan de Buitbouw moet verrichten. Tegen dit betoog van [gedaagde] heeft [eiser sub 1] c.s. niets aangevoerd en daarom wordt het vonnis in conventie niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het vonnis in reconventie wordt wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.40.
De proceskostenveroordeling van [gedaagde] in reconventie wordt wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser sub 1] c.s. dat heeft gevorderd en [gedaagde] daartegen niets heeft aangevoerd.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zes maanden na de datum van het vonnis de door [onderneming 1] geadviseerde werkzaamheden op pagina 14 van het rapport van 24 januari 2024 uit te voeren, met uitzondering van het derde liggend streepje, zodat er geen verdere vochtproblemen kunnen ontstaan, e.e.a. conform de eisen van goed en deugdelijk werk,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na dit vonnis € 642,29 aan
[eiser sub 1] c.s. te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling,
4.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
4.6.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; hij moet de proceskosten van [eiser sub 1] c.s. van € 474,- aan hem betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.7.
verklaart de onder 4.6. vermelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025. [5]
De griffier, De kantonrechter,

Voetnoten

1.Zie pagina 15 van het rapport van [onderneming 1] van 24 januari 2024, in het bijzonder de middelste foto met toelichting.
2.Als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW.
3.Zoals bedoeld in artikel 3:303 BW.
4.Hoge Raad 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423, rov 3.5.2.
5.Type: 61149 (MM)