ECLI:NL:RBMNE:2025:6265

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
UTR 24/8209
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersbesluit voor laadpalen in Veenendaal

Deze uitspraak betreft een beroep tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, waarbij twee parkeerplaatsen op de [straat], nabij nummer [nummer], zijn aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen. Eiseres, die aan de [adres 1] in [plaats] woont, is het niet eens met dit besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 30 september 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar buren aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om de parkeerplaatsen aan te wijzen en dat de criteria uit het beleid niet onredelijk zijn. Eiseres voert aan dat er onvoldoende inspraak is geweest en dat het beleid indirect dwingt tot de aanschaf van elektrische voertuigen. De rechtbank weerlegt deze argumenten en stelt dat het college de beoordelingsruimte heeft benut en dat de belangenafweging in overeenstemming is met het recht. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het college de parkeerplaatsen voor laadpalen heeft kunnen aanwijzen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/8209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal

(gemachtigden: mr. H. van Nijnanten en A. Holtstra).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het verkeersbesluit om op de [straat] , nabij nummer [nummer] , een tweetal parkeervakken aan te wijzen bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college mocht overgaan tot het aanwijzen van de betreffende parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres woont aan de [adres 1] in [plaats] . Met het verkeersbesluit van
6 augustus 2024 heeft het college twee parkeerplaatsen ter hoogte van [adres 2] aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen en besloten dat besluit kenbaar te maken door het plaatsen van de daarvoor bestemde verkeersborden. Met het bestreden besluit van 5 december 2024 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar buren [A] en [B] en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Wie heeft er beroep ingesteld?

3. Eiseres en drie buurtbewoners zijn het niet eens met het verkeersbesluit. Zij hebben afzonderlijk van elkaar bezwaar gemaakt en een beslissing op bezwaar ontvangen. Eiseres is tegen haar beslissing op bezwaar in beroep gekomen en is door de drie buurtbewoners gemachtigd om dat beroep mede namens hen in te dienen. Op de zitting is komen vast te staan dat de buurtbewoners geen behoefte hebben aan een eigen uitspraak op het beroep. Om die reden zal de rechtbank slechts eiseres aanmerken als indiener van het beroepschrift. De buurtbewoners zijn er op de zitting op gewezen dat zij daarmee hun mogelijkheid tot het indienen van hoger beroep opgeven en hebben daarmee ingestemd.
Inspraak burgers bij vaststellen beleid?
4. Eiseres voert aan dat het beleid omtrent de plaatsing van laadpalen (de Laadvisie en de Plankaarten) niet had mogen worden vastgesteld zonder echte inspraak van de burgers. Er is alleen input middels b.v. graffiti ’s gevraagd van burgers bij het bepalen van de mogelijke locaties van laadpalen, maar niet over de regels die zijn opgesteld voor het bepalen van de geschiktheid van een locatie. Daarbij komt dat met de negatieve reactie op de graffiti van maart 2022 niets gedaan is.
5. De rechtbank volgt deze stelling van eiseres niet. Het college kan op grond van de Wegenverkeerswet een verkeersbesluit nemen voor zover het besluit strekt tot één van de in artikel 2 van die wet genoemde doelen. Er is geen rechtsregel die het college verplicht om voorafgaand aan het nemen van een verkeersbesluit inspraak te vragen aan burgers. In dit geval heeft het college dat echter wel gedaan, in die zin dat contact is geweest naar aanleiding van de graffiti op straat en dat er de mogelijkheid is geweest om bezwaren te uiten tegen de voorgenomen locaties op de Plankaart. Dit is conform het gestelde in paragraaf 8.3 van de Visie Openbare Laadinfrastructuur 2030. Het college heeft verder op de zitting uitgelegd dat het de input die is ontvangen heeft betrokken en dat er naar aanleiding daarvan diverse wijzigingen zijn aangebracht in de Plankaart. Dat de bezwaren van eiseres en haar buren kennelijk niet hebben geleid tot het door hen gewenste resultaat – namelijk het schrappen van de locatie voor een extra laadpaal op de [straat] – maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het beleid onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Zijn de plaatsingscriteria uit het beleid onredelijk?
6. Eiseres voert aan dat het beleid niet redelijk is omdat het indirect dwingt tot aanschaf van een elektrisch voertuig terwijl mensen dat zich niet kunnen veroorloven. Dit terwijl ElaadNL in zijn meest recente prognose tot 2030 een krimp ziet in de groei van het aantal elektrische voertuigen. Eiseres is het verder niet eens met het in het beleid opgenomen criterium dat er een nieuwe laadpaal wordt geplaatst als de bestaande laadpalen een verbruik van 5.000 kw/h of meer hebben. Daarnaast is in het beleid bepaald dat nieuwe laadpalen bij voorkeur naast bestaande laadpalen worden geplaatst (“laadpaal volgt laadpaal”). Het was volgens eiseres beter geweest als het college in het beleid had opgenomen dat er periodiek zou worden geïnventariseerd wat de laadbehoefte is op dat moment en dat er in overleg met bewoners en Vattenfall zou worden vastgesteld of er zich parkeer- en/of laadproblemen voordoen.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde begrippen. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld wat naar zijn oordeel nodig is gelet op de betrokken verkeersbelangen, moet het de uitkomst van die beoordeling afwegen tegen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [1]
8. Het college heeft invulling gegeven aan de beleidsruimte met de Visie openbare laadinfrastructuur 2030 Gemeente Veenendaal (herziening 2024). In deze Laadvisie staat, voor zover relevant, dat er een laadpaal wordt bijgeplaatst als op basis van gebruiksdata blijkt dat de bestaande laadpaal intensief wordt gebruikt. Onder intensief gebruik wordt verstaan een verbruik van meer dan 5.000 kw/h over een periode van één jaar.
9. De rechtbank is van oordeel dat de criteria uit het beleid niet onredelijk zijn. Het college heeft op de zitting nader toegelicht dat de capaciteitsgrens is bepaald met inachtneming van het feit dat elektrische voertuigen met name in de avonduren worden opgeladen. Daarvoor is een bepaald aantal kw/h nodig dat in samenspraak met andere gemeenten en concessiehouder Vattenfall is vastgesteld. Het college heeft uitgelegd dat de capaciteitsgrens van 5.000 kw/h is gebaseerd op het verbruik van twee voertuigen op jaarbasis. Dat deze grens niet gelijk is aan de maximale capaciteit van een laadpaal – zoals eiseres stelt – wordt door het college erkend. Het college heeft echter toegelicht dat die maximale capaciteit in de praktijk nooit wordt gehaald omdat het gebruik van een laadpaal afhankelijk is van menselijk gedrag. Er wordt bijvoorbeeld tijdens werktijden en in de nachtelijke uren weinig geladen, maar einde middag/in de avonduren weer meer. Het college heeft toegelicht dat een bezettingsgraad van 40% à 50% gelet op deze factoren maximaal is. Dat het college in het beleid op basis van deze feiten een capaciteitsgrens van 5.000 kw/h heeft bepaald, vindt de rechtbank gelet hierop niet onredelijk.
10. Verder heeft het college op de zitting uitgelegd dat in het beleid is opgenomen dat de ene laadpaal de andere volgt omdat er een voorkeur bestaat voor het creëren van laadpleintjes. Deze laadpleintjes hebben als voordeel dat de benodigde elektrische infrastructuur slechts eenmaal moet worden aangelegd en dat daarmee dus netcongestie wordt tegengegaan. Verder voorkomt het creëren van deze laadpleintjes volgens het college zoekverkeer door de wijken naar beschikbare laadpalen. De Handreiking “Anders Laden” van het Nationaal Kennisplatform Laadinfrastructuur adviseert om die reden ook dergelijke laadpleintjes. Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank de stelregel “laadpaal volgt laadpaal” uit het beleid niet onredelijk.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat het beleid – anders dan eiseres stelt – de bewoners niet verplicht tot het aanschaffen van een elektrisch voertuig. Dat het aanwijzen van parkeerplaatsen voor elektrisch laden tot gevolg heeft dat mensen met een brandstofvoertuig minder makkelijk hun auto kunnen parkeren mag zo zijn, maar het college heeft op de zitting voldoende uitgelegd dat de parkeerdruk na aanwijzing alsnog binnen de normen valt. Dat eiseres mogelijk wat verder moet lopen om haar auto te parkeren, maakt op zichzelf bovendien niet dat het college het verkeersbesluit niet heeft mogen nemen. [2] Strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
12. Eiseres voert aan dat het verkeersbesluit onvoldoende gemotiveerd is, onzorgvuldig tot stand is gekomen en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het besluit bevat een standaard tekst die voor alle laadpaal-besluiten wordt gebruikt, zonder dat wordt ingegaan op de specifieke situatie aan de [straat] . Verder voert eiseres aan dat de laadpaal niet noodzakelijk is omdat er al voldoende laadpalen zijn in de directe omgeving, die ook nog eens niet volledig naar capaciteit worden gebruikt. De capaciteitsgrens van 5.000 kw/h is volgens eiseres veel te laag. Het plaatsen van een tweede paal op de [straat] doet volgens eiseres bovendien geen recht aan de bestaande verhouding tussen brandstofvoertuigen en elektrische voertuigen op Eiland F. Dat er geen behoefte bestaat aan een extra laadpaal onderbouwt eiseres door het overleggen van resultaten van een eigen buurtonderzoek en diverse verklaringen van buren met een elektrisch voertuig. Verder stelt eiseres dat de parkeerdruk onevenredig toeneemt door het verkeersbesluit. Daarnaast veroorzaakt de laadpaal volgens eiseres onevenredige hinder voor de omwonenden, zoals lichtoverlast door koplampen en privacy-schendingen door dash-cams die haar woning filmen. Er is volgens eiseres een alternatieve locatie beschikbaar op eiland G. Daar is er behoefte aan een extra laadpaal en het draagt bij aan een betere spreiding van de palen.
12. De rechtbank stelt vast dat het college het verkeersbesluit heeft genomen conform het beleid. Dat dit beleid voor eiseres – zoals zij stelt – onredelijk uitpakt, is op zichzelf geen reden voor het college om van dat beleid te moeten afwijken. De stelling van eiseres dat er uit haar eigen onderzoek blijkt dat er geen behoefte is aan een extra laadpaal, maakt dat niet anders. De gemeente heeft in haar beleid immers een ander criterium gebruikt voor het – geobjectiveerd – bepalen van de (toekomstige) laadbehoefte in de wijken. De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat het college op grond van artikel 4:84 van de Awb in het geval van eiseres had moeten afwijken van haar beleid omdat toepassing daarvan wegens bijzondere omstandigheden onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Dat er volgens eiseres op dit moment geen gebrek aan laadpalen wordt ervaren door de buurt, kwalificeert niet als een dergelijke bijzondere omstandigheid. Vast staat dat de door het college in het beleid opgenomen capaciteitsgrens van de bestaande laadpaal op de [straat] met een jaarlijks verbruik van ongeveer 20.000 kw/h ruimschoots wordt overschreden. Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat dit volgens eiseres niet rijmt met haar eigen onderzoek naar laadbehoeften in de wijk, maakt dat op zichzelf niet dat het verkeersbesluit niet mocht worden genomen. De belangen van de gemeente zijn gelegen in het voorspoedig laten verlopen van de door het Rijk bepaalde energietransitie. Dat de gemeenten daarbij ook (deels) rekening moeten houden met de verwachte toename aan laadbehoefte in de toekomst, vindt de rechtbank niet onredelijk. Het gaat dus niet enkel om de laadbehoefte op dit moment. Daarbij komt dat het college op de zitting nog wel toegezegd dat het beleid periodiek zal worden herzien en dat de huidige ervaringen daarin zullen worden meegenomen.
12. Ook de overige argumenten van eiseres maken het verkeersbesluit naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. Zoals hiervoor is overwogen is een verhoging van de parkeerdruk in beginsel geen reden om af te zien van het plaatsen van een laadpaal. [3] Daarbij heeft het college toegelicht dat de parkeerdruk de bestaande normen niet zal overstijgen, en dat het mogelijk blijft voor eiseres om haar auto binnen een straal van 200 meter van haar huis te parkeren. De stelling van eiseres dat elektrische voertuigen meer overlast geven dan brandstof voertuigen, overtuigt de rechtbank niet. Dat elektrische voertuigen vaker achteruit inparkeren dan brandstofvoertuigen, is op geen enkele wijze onderbouwd. Ten aanzien van het argument over privacy schendingen door dash-cams, is het de rechtbank onduidelijk hoe elektrische voertuigen in dat kader te onderscheiden zijn van brandstofvoertuigen.
15. Over de door eiseres voorgestelde alternatieve locatie overweegt de rechtbank als volgt. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het college een door eiser aangedragen alternatieve locatie moet betrekken bij de besluitvorming. [4] Het college moet in een dergelijk geval onderzoeken of de betreffende locatie geschikt is voor het plaatsen van een laadpaal. De rechtbank is van oordeel dat het college dat in dit geval heeft gedaan. De door eiseres voorgestelde locatie is namelijk al ingetekend op de Plankaart. De locatie is in zoverre geschikt geacht door het college. Op de zitting heeft het college uitgelegd dat op deze plek binnenkort óók een extra laadpaal wordt gerealiseerd, gelet op de data-gestuurde criteria uit het beleid. Dat deze alternatieve locatie geschikt is bevonden, maakt op zichzelf echter niet dat de locatie op de [straat] dat niet is. [5]
16. Tot slot maakt ook de standaard motivering het besluit niet onredelijk. Het college op zitting toegelicht dat verkeersbesluiten over laadpalen grotendeels gelijkluidend zijn omdat de motivering is afgestemd op deze landelijke energietransitie en het beleid van de gemeente. Het is daarbij niet mogelijk om elke locatie op individuele basis te beoordelen. Het college heeft uitgelegd dat het een standaard tekst gebruikt voor deze verkeersbesluiten omdat de meeste laadpaal-besluiten zijn gebaseerd op dezelfde overwegingen. Als een individueel verkeersbesluit daar – anders dan in dit geval – aanleiding toe geeft, wordt de motivering daarop aangevuld.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het college twee parkeerplaatsen heeft kunnen aanwijzen op de [straat] ter hoogte van nummer [nummer] als laadplaatsen voor elektrische voertuigen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2081.
2.De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:489).