ECLI:NL:RBMNE:2025:6262

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
UTR 25/6425 en UTR 25/6426
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod opgelegd aan eiser, verzoek om voorlopige voorziening afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een tijdelijk huisverbod dat aan eiser was opgelegd. Het huisverbod, dat inging op 10 november 2025, was opgelegd door de burgemeester van de gemeente Utrecht en had een duur van 10 dagen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit huisverbod en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de burgemeester. Tijdens de zitting is ook de mening van de oudste zoon van eiser en de vrouw gehoord, die in een kindgesprek zijn standpunt heeft kunnen toelichten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod op te leggen, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de veiligheid van de kinderen in het geding was. De burgemeester had zich laten adviseren door deskundigen en had een Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) ingevuld. Eiser betwistte de noodzaak van het huisverbod en stelde dat er geen ernstig vermoeden van gevaar was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de situatie op het moment van oplegging van het huisverbod voldoende ernstig was om de maatregel te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, waardoor het huisverbod in stand blijft tot 20 november 2025. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 25/6425 en UTR 25/6426
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigden: mr. O. Boubkari).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [de vrouw] uit [plaats] (de vrouw).

Inleiding

Aan eiser is bij besluit van 10 november 2025 een tijdelijk huisverbod opgelegd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek en het beroep van eiser tegen het tijdelijke huisverbod. Het tijdelijk huisverbod is aan eiser opgelegd voor de woning op het adres [adres] in [plaats] , en is ingegaan op 10 november 2025 om 21:48 uur en duurt 10 dagen tot 20 november 2025 om 21:48 uur.
De vrouw heeft haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
De oudste zoon van eiser en de vrouw is gelet op zijn leeftijd in staat gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Hij heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een kindgesprek gehad met de voorzieningenrechter op 13 november 2025, voorafgaand aan de zitting.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, en namens de burgemeester haar gemachtigde, [A] en [B] van Veilig Thuis.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. Omdat zij na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De burgemeester kan aan een persoon een huisverbod opleggen als uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen, of op grond van feiten en omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. [2]
2. Artikel 2 van het Besluit tijdelijk huisverbod bepaalt dat de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd uitsluitend let op feiten en omstandigheden die in de bijlage bij het Besluit zijn opgenomen. De burgemeester laat zich verder adviseren door deskundigen die, voor hun oordeel of bij (mogelijk) huiselijk geweld een huisverbod moet worden opgelegd, een Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) invullen.
3. Het opleggen en verlengen van een huisverbod is een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van alle betrokkenen. De bevoegdheid om zo’n huisverbod op te leggen, is daarom beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, of ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Als dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid nodig is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden zo ernstig zijn dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot opleggen van een huisverbod bestond. Als dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester om vervolgens van die bevoegdheid gebruik te maken verder door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [3]
Was de burgemeester bevoegd om het huisverbod op te leggen?
4. Eiser vindt van niet. Er is volgens hem geen sprake is van een ernstig vermoeden van gevaar als bedoeld in artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod, zodat de burgemeester niet bevoegd was het verbod op te leggen. Het is namelijk niet juist dat eiser zich niet zou houden aan met Veilig Thuis gemaakte afspraken. De burgemeester is bovendien zelf ook niet van mening dat daarvan sprake is, maar stelt slechts dat politie opnieuw door de vrouw zal worden gebeld en dat de politie dan terug zal moeten komen. Er is ook geen geschiedenis van geweld door eiser. Er is ook geen bewijs zoals bijvoorbeeld een aangifte, dan wel andere feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is van een situatie van een ernstig en onmiddellijk gevaar veroorzaakt door eiser. De aangifte van de vrouw lijkt enkel te zijn ingegeven vanuit strategische motieven in het kader van de lopende scheiding. Eiser is zelf is juist het slachtoffer. Hij heeft aangifte gedaan vanwege mishandeling door zijn vrouw.
5. De voorzieningenrechter wijst er allereerst uitdrukkelijk op dat het tijdelijk huisverbod een ordemaatregel is en dat daarmee niet iets gezegd is over het aandeel van eiser in de situatie die is ontstaan.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester bevoegd was het huisverbod op te leggen. De situatie zoals die door de politie en Veilig thuis werd aangetroffen op 10 november 2025, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van bevindingen en het RiHG, vormden naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de burgemeester voldoende reden om een ernstig vermoeden aan te nemen dat sprake was van een situatie waarin zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de kinderen voordeed.
7. Uit deze stukken en het onderliggende dossier blijkt dat de situatie voor de kinderen niet veilig is als beide ouders in huis zijn en dat de ouders er niet uit kwamen hoe een omgangsregeling vorm te geven in afwachting van de echtscheidingsprocedure. Ook blijkt daaruit dat de moeder een schema voor birdnesting had opgesteld, waarmee eiser niet akkoord is gegaan, maar dat Veilig Thuis adviseerde om deze voorgestelde regeling (schema) te volgen. Daarbij gaf Veilig Thuis aan er op te rekenen dat eiser zich aan dit schema zou houden en dat hij op 10 november 2025 vanaf 18.00 uur conform dit schema niet thuis zou zijn.
8. Desondanks heeft zich op 10 november 2025 een confrontatie voorgedaan tussen eiser en de moeder waarbij, zoals uit de stukken blijkt, geen van beide partijen de woning wilde verlaten en eiser zich in het bijzijn van de politie dreigend tegen de moeder heeft uitgelaten.
9. Dit is naar oordeel voorzieningenrechter afdoende om een ernstig gevaar voor het welzijn en de veiligheid van de kinderen aan te nemen, nu een situatie van beide ouders in de woning voor hen niet veilig is en escalaties tussen de ouders evenmin. De stelling van eiser dat het schema geen door hem geaccordeerde afspraak was, maakt voorgaande niet anders. Er was wel een advies van Veilig Thuis om dit schema te volgen in het belang van de kinderen, en het punt in deze situatie is vooral de confrontatie die op 10 november 2025 vervolgens plaatsvond en de uitlating van eiser.
Heeft de burgemeester gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid?
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester ook gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen. Het doel van het opleggen van een huisverbod is het waarborgen van de veiligheid van de kinderen en het geven van een time-out om hulpverlening voor het gezin verder en op afdoende wijze vorm te geven.
11. De burgemeester heeft gezien dit doel doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan het belang van de kinderen dat de ouders niet samen in de woning verblijven en dat er een situatie gecreëerd wordt waarin duidelijk afspraken gemaakt worden over het verblijf van de ouders in de woning. Eisers belang weegt daar niet tegenop.
Nieuwe informatie
12. Na oplegging van het huisverbod is duidelijk geworden dat eiser alsnog akkoord gaat met het voorgestelde schema voor birdnesting. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat dit voor de burgemeester nog niet voldoende is om huisverbod op te heffen. De voorzieningenrechter gaat daarin mee. Er zijn nu nog teveel open punten in de voorgestelde birdnesting regeling die nog afgehecht moeten worden. Daarvoor is het zorgoverleg dat gepland staat op maandag 17 november nodig. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat beide ouders zich daar coöperatief zullen opstellen en dat er duidelijke afspraken gemaakt worden zodat een verlenging van het huisverbod niet nodig zal zijn.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het huisverbod in stand blijft tot 20 november 2025 om 21.48 uur. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2025 door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
De voorzieningenrechter is verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth).
3.De voorzieningenrechter wijst als voorbeeld van die vaste rechtspraak naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:309.