ECLI:NL:RBMNE:2025:62

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
UTR 23/6340
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen handhavingsverzoek inzake opvangschip voor asielzoekers

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiseres en omwonenden tegen een handhavingsverzoek. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.A.J. Versteeg, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een verzoek om handhavend optreden tegen het afmeren van een opvangschip voor asielzoekers aan het Merwedekanaal. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij schade had geleden als gevolg van de besluitvorming, waardoor zij geen procesbelang had. Het bestreden besluit was niet gericht aan de omwonenden, waardoor ook hun beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak nodig was, aangezien het beroep van zowel eiseres als de omwonenden niet-ontvankelijk was. De rechtbank veroordeelde het college tot betaling van proceskosten aan eiseres en het vergoeden van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door rechter Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier S.N. van Ooijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak tussen

1) [eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A.J. Versteeg (de gemachtigde van eiseres)),
2)
47 anderenuit [woonplaats] , wiens namen in de bijlage van deze uitspraak staan (de omwonenden)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, verweerder
(gemachtigden: mr. Y. Dofferhof en mr. R.A. Hanoeman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Gemeente Nieuwegein, de gemeente
(gemachtigden: mr. Y. Dofferhof en R.A. Hanoeman).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de afwijzing van een verzoek om handhavend optreden (het verzoek) wegens het afmeren van het opvangschip ‘ [opvangschip] ’ aan het Merwedekanaal , ter hoogte van de [adres] in [plaats] , voor het gebruik als tijdelijke opvanglocatie voor asielzoekers.
1.1.
Voor het afmeren van het opvangschip heeft het college op 19 oktober 2022 een omgevingsvergunning verleend aan de gemeente. De omgevingsvergunning is verleend voor de periode van 1 november 2022 tot 1 maart 2023. Tegen de omgevingsvergunning heeft de gemachtigde van eiseres namens eiseres en de omwonenden bezwaar ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter afgewezen. [1] Tegen het besluit op bezwaar over de omgevingsvergunning is geen beroep ingesteld.
1.2.
In het bezwaarschrift met betrekking tot de omgevingsvergunning heeft de gemachtigde van eiseres het college verzocht om handhavend op te treden tegen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (het COA). Eiseres en de omwonenden menen dat de omgevingsvergunning voor het afmeren van het opvangschip ten onrechte niet aan het COA is overgedragen. Nu dit niet het geval is en het COA niet over een omgevingsvergunning beschikt, zou sprake zijn van een overtreding waartegen het college handhavend moet optreden.
1.3.
Het college heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 21 april 2023 (het primaire besluit) afgewezen. De gemachtigde van eiseres heeft namens eiseres en de omwonenden bezwaar ingesteld. Met het besluit van 8 december 2023 op het bezwaar (het bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar deels niet-ontvankelijk en deels gegrond verklaard. Het bestreden besluit I is gericht aan de gemachtigde van eiseres en gaat alleen over het bezwaar dat is ingesteld namens eiseres. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiseres namens eiseres en de omwonenden beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Het college heeft het besluit van 8 december 2023 met het besluit van 28 februari 2024 herzien (het bestreden besluit II). Het bezwaar van eiseres is ontvankelijk, maar ongegrond verklaard. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van rechtswege mede tegen het bestreden besluit II gericht.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van het college en de gemachtigden van de gemeente. Het COA is niet verschenen.

Overwegingen

2. De rechtbank stelt voorop dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op het bestreden besluit II. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit II in de plaats komt van het bestreden besluit I, nu dit besluit een volledige heroverweging bevat van het primaire besluit. Hierdoor is er geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. Voor zover het beroep dus nog tegen het bestreden besluit I is gericht, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
3. De rechtbank is verder van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk is. Dit geldt zowel voor het beroep van eiseres als van de omwonenden, maar om verschillende redenen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Ontvankelijkheid omwonenden
4. Tegen het primaire besluit heeft de gemachtigde van eiseres namens eiseres en de omwonenden bezwaar ingesteld. Iemand die namens een ander bezwaar instelt, moet op verzoek met een machtiging aantonen dat hij daartoe bevoegd is. [2] Als dat niet gebeurt, dan kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard. [3]
5. De gemachtigde van eiseres heeft bij zijn bezwaar geen machtigingen overlegd. Uit de stukken blijkt dat de bezwaarschriftencommissie hem in de gelegenheid heeft gesteld om binnen één week de machtigingen van eiseres en van de omwonenden te overleggen. De gemachtigde van eiseres heeft binnen die termijn een uitgebreide machtiging van eiseres tot het instellen van het verzoek overlegd. Van de omwonenden heeft hij geen machtigingen overlegd, omdat het college volgens hem reeds over die machtigingen beschikt. Die machtigingen zou hij hebben toegezonden bij zijn bezwaar tegen de omgevingsvergunning voor het opvangschip.
6. Het college heeft in het bestreden besluit II, wegens het ontbreken van machtigingen van de omwonenden tot het instellen van het bezwaar, alleen beslist op het bezwaar voor zover ingediend namens eiseres. Het feit dat het college niet expliciet heeft benoemd dat het bezwaar van de omwonenden niet-ontvankelijk was, doet daar niet aan af.
7. Het bestreden besluit II is dus niet gericht tot de omwonenden, zodat het niet mogelijk was om hiertegen namens de omwonenden beroep in te stellen. Het voorgaande heeft tot gevolg dat het beroep van de omwonenden tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk is.
Ontvankelijkheid eiseres
8. Het beroep van eiseres is alleen ontvankelijk als eiseres procesbelang heeft. Procesbelang wordt aangenomen wanneer eiseres belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Het doel dat eiseres voor ogen heeft, moet met het beroep kunnen worden bereikt. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [4]
9. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het opvangschip na 1 maart 2023 is vertrokken. De rechtbank stelt vast dat als al sprake was van een overtreding door het COA, deze al geruime tijd is opgeheven. Dat betekent dat eiseres in zoverre geen procesbelang meer heeft. Eiseres stelt dat zij toch procesbelang heeft, ondanks het schip inmiddels is vertrokken. Volgens eiseres is haar procesbelang gelegen in de immateriële schade die zij heeft geleden als gevolg van de besluitvorming. Die immateriële schade bestaat uit angstgevoelens als gevolg van de tijdelijke asielopvang. Eiseres onderbouwt de schade door te verwijzen naar twee rapporten van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie waaruit volgens eiseres blijkt dat de opvang van asielzoekers negatieve gevolgen voor de openbare orde en veiligheid van de directe woon- en leefomgeving heeft.
10. Volgens vaste rechtspraak kan schade een reden zijn om procesbelang aan te nemen. Die schade moet het gevolg zijn van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden. [5]
11. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde schade, daargelaten of de schade voldoende met objectieve gegevens is onderbouwd, het gevolg is van het bestreden besluit II. De eventuele schade is namelijk niet ontstaan door het besluit op het handhavingsverzoek, maar door de verleende omgevingsvergunning voor het afmeren van het asielschip, waartegen eiseres geen beroep heeft ingesteld. Er bestaat dus geen verband tussen het bestreden besluit in deze procedure en de schade die eiseres stelt te hebben geleden.
12. Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit II. Dit betekent dat eiseres geen procesbelang heeft. Het beroep van eiseres is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep van eiseres en van de omwonenden tegen zowel het bestreden besluit I als tegen het bestreden besluit II is niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelt het beroep daarom niet inhoudelijk.
14. Omdat het college het bestreden besluit I na het instellen van het beroep door eiseres heeft vervangen door het bestreden besluit II, ziet de rechtbank aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten voor de beroepsmatige rechtsbijstand van de gemachtigde van eiseres stelt de rechtbank onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 907,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 907,-- met een wegingsfactor 1). Omdat het bestreden besluit II door het college voorafgaand aan de zitting is genomen, kent de rechtbank geen punt toe voor het bijwonen van de zitting.
15. Tot slot moet het college het griffierecht van € 184,-- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I en het bestreden besluit II van eiseres en de omwonenden niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,-- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 907,-- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. S.N. van Ooijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Lijst met namen omwonenden uit [plaats] .
[naam 1]
[naam 2]
[naam 3]
[naam 4]
[naam 5]
[naam 6]
[naam 7]
[naam 8]
[naam 9]
[naam 10]
[naam 11]
[naam 12]
[naam 13]
[naam 14]
[naam 15]
[naam 16]
[naam 17]
[naam 18]
[naam 19]
[naam 20]
[naam 21]
[naam 22]
[naam 23]
[naam 24]
[naam 25]
[naam 26]
[naam 27]
[naam 28]
[naam 29]
[naam 30]
[naam 31]
[naam 32]
[naam 33]
[naam 34]
[naam 35]
[naam 36]
[naam 37]
[naam 38]
[naam 12]
[naam 39]
[naam 40]
[naam 41]
[naam 42]
[naam 43]
[naam 44]
[naam 45]
[naam 46]

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 3 november 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4361.
2.Dit staat in artikel 2:1, derde lid, van de Awb.
3.Dit staat in artikel 6:6 van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:615, rechtsoverweging 7.1.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1927, rechtsoverweging 2.1.