ECLI:NL:RBMNE:2022:4361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/4959 en UTR 22/5027
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in het kader van omgevingsvergunning voor tijdelijke opvang van asielzoekers op een schip

Op 3 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in twee zaken met betrekking tot voorlopige voorzieningen. De verzoekers, bewoners uit de omgeving van het Merwedekanaal in Nieuwegein, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van de gemeente Nieuwegein en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Deze besluiten betroffen een tijdelijke omgevingsvergunning voor het gebruik van het cruiseschip MS Princess als opvanglocatie voor asielzoekers en een ontheffing van het afmeerverbod. De verzoekers vorderden een voorlopige voorziening, omdat zij vrezen voor overlast en incidenten door de opvang van asielzoekers in hun buurt.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. Hij oordeelde dat de bezwaren van de verzoekers tegen de omgevingsvergunning weinig kansrijk zijn. De voorzieningenrechter overwoog dat de gemeente Nieuwegein bevoegd was om de omgevingsvergunning aan te vragen en dat de belangen van de verzoekers niet zwaarder wogen dan de nationale crisis in de opvang van asielzoekers. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoekers geen bijzonder, individueel belang hebben bij de ontheffing van het afmeerverbod, waardoor zij geen belanghebbenden zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van de verzoekers en de noodzaak van tijdelijke opvang voor asielzoekers in het licht van de landelijke opvangcrisis. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente en het COA voldoende maatregelen hebben getroffen om de openbare orde en veiligheid te waarborgen, en dat de gekozen locatie voor de opvang niet onaanvaardbaar is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/4959 en UTR 22/5027
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 november 2022 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoekers] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. M.A.J. Versteeg)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein(het college), verweerder,
(gemachtigde: mr. C.E.H. Smit en H.G.M. Jong-Jansen LLB).
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat (de minister), verweerder,

(gemachtigden: mr. B. van Densen en mr. L. El Maach).

Als derde-partij neemt aan beide zaken deel: de gemeente Nieuwegein .

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over twee verzoeken om voorlopige voorziening, die door verzoekers zijn ingediend. Die verzoeken zijn gericht tegen twee besluiten.
Het eerste besluit is het besluit van 19 oktober 2022, waarbij het college een tijdelijke omgevingsvergunning heeft verleend voor het gebruik van een schip voor de opvang van asielzoekers, en voor de bouw van bijkomende voorzieningen op de wal aan de [straat] in Nieuwegein, voor de duur van vier maanden.
Het tweede besluit is het besluit van 28 oktober 2022, waarbij de minister een ontheffing heeft verleend om hetzelfde schip een ligplaats te laten innemen in het Merwedekanaal.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld op de zitting van 3 november 2022. Hierbij waren namens verzoekers aanwezig: [verzoeker] en een aantal andere verzoekers, bijgestaan door de gemachtigde van verzoekers. Namens het college en de gemeente Nieuwegein waren aanwezig: de gemachtigden, [A] (afdeling Toezicht, Veiligheid en Leefbaarheid), [B] (projectleider) en [C] (communicatieadviseur), allen werkzaam bij de gemeente, en [D] en [E] , werkzaam bij de Veiligheidsregio Utrecht. Namens de minister waren aanwezig: de gemachtigden en ing. F.M. Waardenburg, allen werkzaam bij Rijkswaterstaat.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Achtergrond en wijze van beoordelen
1. De zaak gaat over het gebruik van het cruiseschip MS Princess als tijdelijke opvanglocatie voor asielzoekers op een locatie in het Merwedekanaal, ter hoogte van de [straat] in Nieuwegein. De besluiten van het college en van de minister zijn genomen om dit mogelijk te maken. Verzoekers wonen in de directe omgeving en zijn het niet eens met de opvang van asielzoekers op deze locatie.
2. De gemeente en het COA willen vanavond (3 november 2022) of morgenochtend (4 november 2022) het cruiseschip laten aanmeren en het is de bedoeling dat er vanaf volgende week asielzoekers opvang krijgen. Verzoekers hebben daarom een spoedeisend belang bij een beslissing van de voorzieningenrechter, in afwachting van de behandeling van hun bezwaren door het college en de minister.
3. De voorzieningenrechter beoordeelt de voorlopige rechtmatigheid van de omgevingsvergunning en van de ontheffing aan de hand van de op de zitting besproken bezwaargronden van verzoekers. Hij beoordeelt dus de kans van slagen van de bezwaarschriften, en weegt aan de hand daarvan de belangen die partijen hebben bij het wel of niet treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van de besluiten, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekers bij het schorsen van die besluiten. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter, waar de rechtbank later niet aan gebonden is. Omdat de omgevingsvergunning maar voor vier maanden geldt en omdat het de vraag is of voor die tijd op de bezwaren wordt beslist, kijkt de voorzieningenrechter wel naar alle relevante bezwaren die zijn ingediend. Een terughoudendere beoordeling zou immers betekenen dat verzoekers voor een voldongen feit komen te staan en in feite geen rechtsbescherming krijgen en dat is niet de bedoeling.
De omgevingsvergunning
4. Het gebruiken van het Merwedekanaal voor het aanmeren van de MS Princess als opvang voor asielzoekers, en de bouw van bijkomende voorzieningen op de wal zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan. Het college is bevoegd om voor deze activiteiten met een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan af te wijken. Bij de beslissing om wel of geen toepassing te geven aan die bevoegdheid heeft het college beleidsruimte en moet het college de betrokken belangen afwegen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
5. De omgevingsvergunning is hier door het college aan de eigen gemeente verleend. Op de zitting is vastgesteld dat iedereen het erover eens is dat dat is toegestaan. Wel geldt zoals bij iedere vergunning dat het besluit goed gemotiveerd moet zijn en hier dus ook.
6. Verzoekers hebben gewezen op de Wet COA. Volgens hen is het maar de vraag of de MS Princess een gemeentelijke opvangplaats is of een opvangvoorziening van het COA. Voor de ruimtelijke besluitvorming en ruimtelijke impact is dit echter niet relevant. Het feitelijke project verandert daardoor immers niet.
Is de gemeente belanghebbende bij de aanvraag?
7. Verzoekers voeren aan dat de gemeente Nieuwegein de omgevingsvergunning niet had mogen aanvragen, omdat de gemeente geen belanghebbende is. Het COA is immers als huurder de rechthebbende op het schip.
8. Deze bezwaargrond is niet kansrijk. Dat een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan worden overgedragen betekent niet dat de gemeente nu geen belanghebbende is. Het is immers duidelijk dat de gemeente en het COA samenwerken in dit project, en een aanvrager van een omgevingsvergunning is alleen geen belanghebbende als aannemelijk is dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de eigenaar of huurder geen toestemming geeft, maar dat is hier niet aan de orde. Daarom geldt de hoofdregel dat de gemeente als aanvrager verondersteld wordt om belanghebbende te zijn bij de aanvraag, en dat het college terecht op die aanvraag heeft beslist.
Heeft het college een redelijke ruimtelijke afweging gemaakt?
9. Verzoekers voeren verder aan dat de opvang van asielzoekers zal leiden tot problemen met openbare orde en veiligheid. Ze wijzen er ook op dat er een middelbare school vlakbij is.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat de vrees voor overlast in de eerste plaats iets is wat in het kader van de handhaving van de openbare moet worden opgelost, en niet in deze procedure over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Maar de opvang van 96 asielzoekers op een plek waar nu geen verblijfsfunctie is leidt wel tot een intensiever ruimtegebruik. Uit de aard van het opvangen van asielzoekers volgt bovendien dat enige vorm van overlast op voorhand niet is uit te sluiten. Om deze redenen moet in de besluitvorming over de omgevingsvergunning wel worden stilgestaan bij de invloed van eventuele overlast.
11. Het college heeft dat in dit geval ook gedaan. Er ligt een duidelijk plan, waarbij een locatiemanager van de veiligheidsregio, medewerkers van de rederij, medewerkers van het COA, boa’s van de gemeente en een particulier beveiligingsbedrijf samen de openbare orde in en rondom het schip zoveel mogelijk zullen waarborgen. Ook is er een telefoonnummer dat 24 uur per dag bereikbaar is. Het is nooit uit te sluiten dat er toch overlast of incidenten zullen ontstaan. Maar afgezet tegen de huidige crisis in de opvang van asielzoekers en de bijdrage die deze vergunning daaraan beoogt te geven kan niet worden gezegd dat de nadelen die verzoekers zullen ondervinden op het punt van openbare orde en veiligheid in relatie daarmee onevenredig zijn. Het college heeft deze afweging redelijkerwijs kunnen maken. Ook deze bezwaargrond is daarom niet kansrijk.
12. Er is verder geen aanleiding om te zeggen dat de gekozen locatie ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Dat is onderbouwd in de bijlage bij het besluit. De voorzieningenrechter heeft geen reden om te twijfelen aan die onderbouwing en verzoekers hebben ook geen specifieke andere punten aangekaart over de ruimtelijke afweging.
Zijn alternatieven voldoende onderzocht?
13. Verzoekers voeren aan dat niet goed is onderbouwd dat opvang van asielzoekers in een schip nodig is, en dat er voldoende alternatieven zijn voor alternatieve vormen van opvang. Verzoekers voeren ook aan dat áls voor een schip gekozen wordt, er dan betere afmeerlocaties zijn dan deze.
14. Het uitgangspunt is dat het college bij een beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning moet kijken naar de aanvraag zoals die is gedaan. Dat is in dit geval dus de aanvraag voor een schip als opvangvoorziening op deze specifieke locatie. Als het plan dat is aangevraagd op zichzelf ruimtelijk aanvaardbaar is, kunnen alternatieven alleen een rol spelen als op voorhand duidelijk is dat met die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
15. Die situatie doet zich hier niet voor. Het college heeft toegelicht dat locaties in bestaande bebouwing al worden benut en dat er nog steeds vraag is naar opvang. Ook het op de zitting besproken Schippersinternaat zal nog worden benut en is geen vervanging voor het schip. De gemeente heeft samen met Rijkswaterstaat vier afmeerlocaties bekeken en heeft toegelicht dat deze het beste is in verband het scheepvaartverkeer en die toelichting is te volgen. Verzoekers wijzen nog op andere alternatieve locaties, maar daarvan is op de zitting gezegd dat het niet ondenkbaar is dat omwonenden van die locaties het niet eens zullen zijn met de komst van het schip. Van een geschikt alternatief waarvan op voorhand duidelijk is dat er een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren is dus geen sprake.
De ontheffing van het ligplaatsverbod
16. Het gedeelte van het Merwedekanaal waar de MS Princess beoogd is, is in nautisch beheer bij het Rijk. De minister heeft in 2001 (gewijzigd in 2020) een verkeersbesluit genomen op grond van de Scheepvaartverkeerswet, dat een verbod tot afmeren inhoudt. Het verkeersbesluit geeft de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van dit afmeerverbod. Voor het afmeren van de MS Princess heeft de minister gebruik gemaakt van deze bevoegdheid en is ontheffing verleend.
Zijn verzoekers belanghebbenden bij de ontheffing?
17. De Scheepvaartverkeerswet is gericht op, kort gezegd, het scheepvaartverkeer en scheepvaartwegen. Iemand moet belanghebbende zijn om bezwaar in te kunnen stellen tegen een ontheffing van een verkeersbesluit op grond van deze wet. Daarvoor moet diegene een bijzonder, individueel belang hebben dat zich in voldoende mate onderscheidt van andere gebruikers van scheepvaartwegen.
18. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekers zo’n bijzonder, individueel belang niet hebben en dat zij bij de ontheffing geen belanghebbende zijn. Verzoekers wonen allen in de omgeving van de afmeerlocatie aan het Merwedekanaal, maar zijn geen gebruikers van het kanaal. Zij ondervinden wel gevolgen van de komst van de MS Princess, maar dat zijn ruimtelijke gevolgen die een plek krijgen in de procedure over de omgevingsvergunning. De conclusie is dat verzoekers geen belanghebbenden zijn bij het besluit van de minister om ontheffing te verlenen. Het is dan ook de verwachting dat hun bezwaar tegen de ontheffing door de minister niet-ontvankelijk verklaard zal worden.

Conclusie

19. De bezwaren van verzoekers tegen de omgevingsvergunning zijn weinig kansrijk. De bezwaren tegen de ontheffing van het afmeerverbod zijn naar verwachting niet-ontvankelijk. De nationale crisis in de opvang van asielzoekers is bovendien een zwaarwegend belang van de zijde van het college en de minister. Tegen deze achtergrond is er geen ruimte om ten gunste van de belangen van verzoekers een voorlopige voorziening te treffen.
20. Er is geen reden om proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022 door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.