ECLI:NL:RBMNE:2025:616

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
25_318
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen afwijzing van urgentieaanvraag op sociale en medische gronden

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser beoordeeld. Eiser had op 10 juni 2024 een aanvraag om urgentie op sociale en medische gronden ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden op 16 juni 2024 werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde zijn besluit. De voorzieningenrechter heeft op 12 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De voorzieningenrechter concludeert dat het college niet onredelijk heeft gehandeld door de urgentieaanvraag af te wijzen, maar oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van de moeder van eiser, die in een schrijnende situatie verkeert. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een medisch onderzoek naar de situatie van de moeder moet worden uitgevoerd. Eiser krijgt tevens een vergoeding van griffierecht en proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 25/318 en UTR 24/7633
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 februari 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Verhoeven),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden

(gemachtigde: G. Kok).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen de afwijzing van de urgentieaanvraag van eiser. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Eiser heeft op 10 juni 2024 een aanvraag om urgentie op sociale en medische gronden aangevraagd. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 16 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Mitry als tolk, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de vraag of het college in redelijkheid heeft geweigerd om aan (de moeder van) eiser een urgentie voor woonruimte te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Eiser heeft de dag voor deze uitspraak, en dus een week na de zitting, verzocht om heropening van het onderzoek. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de tolk niet de gehele zitting aanwezig heeft kunnen zijn, en dat eiser de vragen van de rechtbank onvoldoende begreep en niet in staat is geweest zijn persoonlijk verhaal te vertellen. Verder zegt hij dat zonder dit persoonlijk verhaal de gronden over de hardheidsclausule niet goed uit de verf komen. Tot slot geeft hij aan dat hij tijdens de zitting een voorbereiding had meegenomen, die hij graag had willen voorlezen.
4. De voorzieningenrechter ziet in deze argumenten geen aanleiding om het onderzoek te heropen en zal uitspraak doen. De vragen die de voorzieningenrechter aan eiser had, heeft zij in het bijzijn van de tolk kunnen stellen. Verder is het persoonlijk verhaal van eiser reeds naar voren gebracht in de gronden in zowel het beroepsdossier als in het dossier over de voorlopige voorziening. Uit de stukken in deze dossiers in samenhang met de toelichting van de gemachtigde van eiser ter zitting, heeft de rechtbank voldoende beeld kunnen krijgen bij het persoonlijk verhaal van eiser. Tijdens de zitting is tot slot niet door eiser of zijn gemachtigde aangegeven dat eiser een document had meegenomen, wat hij had willen voorlezen. De relevante punten daarvan blijken daarnaast ook uit het dossier of uit hetgeen ter zitting is toegelicht.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat zijn moeder niet voldoet aan de algemene voorwaarden voor urgentie. Het standpunt van het college dat er in het kader van de hardheidsclausule geen aanleiding is om deze algemene voorwaarden niet aan eiser tegen te werpen, vindt de voorzieningenrechter echter onvoldoende gemotiveerd. In dat kader had het op de weg van het college gelegen om medisch advies in te winnen van een deskundige. Het bestreden besluit is daarom ook onzorgvuldig voorbereid. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
6. Eiser heeft op sociale en medische gronden urgentie gevraagd voor woonruimte op de begane grond dan wel met een lift in verband met de situatie van zijn inwonende moeder.
7. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat de moeder van eiser niet voldoet aan de voorwaarden uit de Urgentieverordening huisvesting Leusden 2023. Op het moment van de aanvraag was zijn moeder nog geen twee jaar ingezetene van de gemeente Leusden. Daarnaast is de aanvraag niet zo spoedig als redelijkerwijs van aanvrager verwacht mag worden na het ontstaan van de omstandigheid ingediend en is sprake van inwoning. Ook voldoet zij niet aan de voorwaarden voor een sociale urgentie. Wat betreft de medische situatie van zijn moeder geldt dat deze niet het gevolg is van de woonsituatie. Er is in zekere zin sprake van een voorzienbaar woonprobleem omdat de moeder van eiser op het moment dat zij bij hem introk al niet in staat was om trappen te lopen. Dat de moeder van eiser noodgedwongen moest verhuizen omdat zij slachtoffer was van huiselijk geweld is niet met stukken onderbouwd. Dat zij door haar medische problemen en het ontbreken van een lift niet naar buiten kan is onwenselijk maar het is geen probleem wat middels een urgentie moet worden opgelost. Er kan gedacht worden aan woningruil. Daarnaast heeft de moeder van eiser een indicatie op basis van de Wet langdurige zorg. Zij kan op basis daarvan een plaats krijgen in een verzorgingsinstelling of er kan zorg voor haar worden ingekocht middels een persoonsgebonden budget. Dat eiser en zijn familie dat niet willen gelet op hun culturele achtergrond mag zo zijn, maar dat betekent volgens het college niet dat het woonprobleem dan moet worden opgelost middels een urgentie.
Algemene voorwaarden voor urgentie
8. Op de zitting heeft het college verklaard dat niet langer aan eiser wordt tegengeworpen dat zijn moeder niet voldoet aan het vereiste dat zij bij de aanvraag meer dan twee jaar ingezetene is van de gemeente Leusden. Ook werpt het college haar niet meer tegen dat sprake is van inwoning en dat zij de gestelde noodsituatie niet zo spoedig mogelijk na het ontstaan daarvan heeft gemeld.
9. Het college houdt wel vast aan de tegenwerping dat de woon-nood situatie (grotendeels) is ontstaan door eigen schuld, en dat daarom geen urgentie wordt verleend. Dat de situatie van moeder onwenselijk is wordt door het college niet ontkend, maar dat neemt niet weg dat eiser wist dat zijn woning geen lift heeft en dat zijn moeder bij inwoning gelet op haar medische klachten dus niet zelfstandig het appartement zou kunnen verlaten. Verder wijst het college naar (zorg)voorzieningen waar de moeder van eiser aanspraak op kan maken.
10. Eiser stelt dat het onredelijk is van het college om hem tegen te werpen dat de noodsituatie door eigen schuld is ontstaan. Toen hij signalen kreeg dat zijn moeder werd geslagen door de vrouw van zijn broer – waar zij op dat moment verbleef – kon hij niet anders dan haar in huis nemen. Naar de politie gaan of haar dakloos laten worden was geen optie. Eiser vindt dat hij een gerechtvaardigde keuze heeft gemaakt in deze moeilijke situatie. Dat hij geen bewijs heeft van het huiselijk geweld kan hem niet worden tegengeworpen, gelet op zijn culturele achtergrond en het beperkte doen-vermogen van hem en zijn moeder.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de Urgentieverordening huisvesting Leusden 2023 volgt dat één van de randvoorwaarden voor verlening van urgentie is dat sprake is van een acute woonnoodsituatie die – kortgezegd – buiten eigen schuld van de aanvrager is ontstaan. De eigen verantwoordelijkheid van de woningzoekende staat voorop.
12. De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij begrip heeft voor het feit dat eiser zijn moeder in huis heeft genomen en wil verzorgen. Zeker als dat is ingegeven door de omstandigheid dat zijn moeder op haar vorige woonadres slachtoffer was van huiselijk geweld. Enige objectieve onderbouwing van deze stelling ontbreekt echter in het dossier. Dat eiser of zijn moeder geen aangifte willen doen van huiselijk geweld door hun familielid vanwege de culturele achtergrond en de gevoeligheid van de kwestie mag zo zijn, maar dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het college zonder onderbouwing van die situatie moet uitgaan. Dat de moeder van eiser noodgedwongen bij hem is ingetrokken en dat hem in dat kader geen verwijt kan worden gemaakt staat daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet vast.
13. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het college aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat er andere oplossingen voor het woonprobleem mogelijk zijn. De moeder van eiser heeft een zorgindicatie die het mogelijk maakt om in een verzorgingshuis te worden opgenomen of om zorg aan huis in te kopen. Dat eiser daarvan geen gebruik wil maken gelet op zijn culturele achtergrond, is een keuze die hem vrijstaat. Dat laat echter onverlet dat er alternatieven beschikbaar zijn en dat mocht het college bij de besluitvorming betrekken.
14. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het niet onredelijk hard is van het college om tegen te werpen dat eiser niet voldoet aan de randvoorwaarden voor urgentie. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank van 8 juli 2021 [1] maakt dat niet anders. In die zaak oordeelde de voorzieningenrechter dat de voorzienbaarheid die verweerder tegenwierp ten onrechte op één moment was gestoeld. Doordat de voorzienbaarheid van het eerste moment niet kon worden tegengeworpen, was het onredelijk om de voorzienbaarheid van de verergering van de klachten wel tegen te werpen. In deze zaak gaat het om één moment van voorzienbaarheid, en niet om een langere termijn waarin eiser bezig was zijn moeder in huis te halen. De situatie is daarom niet identiek. Bovendien zijn er voor eiser alternatieve mogelijkheden, zoals het inkopen van zorg aan huis en heeft hij desgevraagd ter zitting aangegeven dat er twee andere familieleden zijn waarbij de moeder zou kunnen verblijven. Eiser heeft namelijk aangegeven dat hij nog twee zussen heeft die in Nederland wonen. Dat zij kennelijk niet voor hun moeder willen zorgen, maakt niet dat het college de randvoorwaarden niet heeft mogen tegenwerpen. De stelling van eiser dat het in huis nemen van zijn moeder naar objectieve maatstaven de enige gerechtvaardigde keus was volgt de voorzieningenrechter dan ook niet.
15. Omdat eiser niet voldoet aan de randvoorwaarden voor urgentie mocht het college de aanvraag afwijzen. Een inhoudelijke beoordeling van de voorwaarden voor sociale- of medische urgentie was om die reden niet noodzakelijk en daarom zal de voorzieningenrechter zich daarover niet uitlaten.
Hardheidsclausule
15. Eiser voert aan dat het college niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat er geen sprake is van bijzondere hardheid zonder (nader) medisch onderzoek. Uit een in opdracht van eiser uitgevoerd medisch onderzoek van 8 januari 2025 volgt volgens hem dat sprake is van een verslechtering van met name de psychische klachten van zijn moeder en dat deze klachten een relatie hebben met de woonsituatie. De moeder van eiser glijdt steeds verder af en is ook suïcidaal.
15. De voorzieningenrechter volgt eiser niet in zijn stelling dat het college bij de beoordeling van de hardheidsclausule een verkeerd criterium heeft toegepast. Het college past de hardheidsclausule alleen toe in zeer incidentele noodsituaties, waarbij gedacht kan worden aan levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situaties. Een beleid van die strekking is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk bevonden.
15. Hoewel het college terecht opmerkt dat deze situatie voorzienbaar was en door andere voorzieningen (deels) kan worden verholpen, is de voorzieningenrechter in deze specifieke situatie van oordeel dat het onderzoek in het kader van de beoordeling van de hardheidsclausule onzorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het beroep daarop niet slaagt. Uit het medisch advies van 8 januari 2025 volgt dat sprake is van een ontwrichtende situatie en dat het psychisch lijden van de moeder is toegenomen. En hoewel dat niet met nadere stukken is onderbouwd wordt er door de arts ook aangegeven dat zij suïcidaal is. Partijen zijn het er over eens dat de situatie van de moeder van eiser schrijnend is. Zij kan door haar lichamelijke en psychische klachten de woning niet zelfstandig verlaten en is aan huis gekluisterd.
15. Gelet op deze feiten en omstandigheden had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van het college gelegen om in het kader van de hardheidsclausule nader onderzoek te laten doen naar de medische situatie van de moeder van eiser. Alleen een arts kan namelijk de beoordeling maken of de medische situatie van de moeder van eiser op dit moment moet worden bestempeld als levensbedreigend of daarmee vergelijkbaar. Door dit niet te doen is sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Omdat het college in het bestreden besluit enkel de levensbedreigende situatie als uitgangspunt neemt om het beroep op de hardheidsclausule af te wijzen, en daarbij niet ook de levensontwrichtende situatie betrekt alsook de medische urgentie van artikel 5, tweede lid, onder e, van de Urgentieverordening, is er ook sprake van een motiveringsgebrek.
Conclusie en gevolgen
15. Gelet op dat wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit.
15. De voorzieningenrechter ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de urgentie te nemen. Dit omdat de voorzieningenrechter niet beschikt over de daarvoor benodigde medische expertise. Ook draagt de voorzieningenrechter niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat te verwachten is dat het onderzoek dat nodig is om het gebrek te herstellen enige tijd zal duren en het onzeker is wanneer dat kan worden afgerond.
15. Omdat de voorzieningenrechter nu uitspraak doet op het beroep is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
15. De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het college zal daarvoor een medisch onderzoek moeten laten uitvoeren naar de situatie van de moeder van eiser. Gelet op de spoedeisendheid en de (medische) situatie van de moeder van verzoeker draagt de voorzieningenrechter het college op om het medisch advies met voorrang te laten opstellen. De voorzieningenrechter geeft het college acht weken voor de nieuwe besluitvorming.
15. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden in de beroepszaak en ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt op basis van het Besluit Proceskosten bestuursrecht € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (1 punt), een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend (1 punt) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt). Elk punt heeft een waarde van € 907,- en een wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op om binnen acht weken na datum verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 374,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.