ECLI:NL:RBMNE:2021:2907

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/470
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag voor urgentieverklaring voor woonruimte in verband met medische klachten van een dochter

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor woonruimte, die eerder was afgewezen. De rechtbank behandelt de vraag of er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuwe beoordeling rechtvaardigen. Eiseres woont met haar drie kinderen in een te kleine woning en heeft rugklachten. Haar oudste dochter, die astmatische klachten heeft, is recentelijk weer bij haar komen wonen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de verergering van de astmatische klachten van de dochter voorzienbaar was op het moment van terugplaatsing. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting om een medisch onderzoek in te stellen naar de situatie van eiseres en haar dochter. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/470

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Temel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. W. van Beveren).

Procesverloop

In het besluit van 25 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring voor woonruimte afgewezen.
In het besluit van 11 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2021 met behulp van een Skype for business beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres woont samen met haar drie kinderen in een tweekamer-maisonnette. Eiseres heeft eerder al een aanvraag voor medische urgentie gedaan. Aan dit verzoek had eiseres ten grondslag gelegd dat zij rugklachten had, die door de onhandige indeling van de maisonnette verergerden. Daarnaast had zij gesteld dat de woning te krap was voor haar gezin. Op dat moment woonde ze alleen nog met haar twee jongste kinderen. Deze aanvraag is bij besluit van 8 januari 2020 afgewezen. Eiseres heeft hier geen bezwaar tegen ingesteld.
Op 28 juli 2020 heeft eiseres een nieuwe aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat haar oudste dochter (de dochter) sinds kort ook weer bij haar woont, en dat deze dochter last heeft van astmatische klachten. In de huidige woonruimte zijn deze klachten verergerd, omdat er onvoldoende kan worden geventileerd en omdat er onvoldoende ruimte is. Daarnaast heeft eiseres er nogmaals op gewezen dat haar rugklachten verergeren in haar huidige woning, en dat de woning te krap is voor het gezin.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag wederom afgewezen. Omdat de eerdere aanvraag van eiseres voor urgentie is afgewezen en onherroepelijk is geworden, wordt overeenkomstig de Huisvestingsverordening regio Utrecht 2019 (Huisvestingsverordening) een nieuwe aanvraag alleen in behandeling genomen als sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. [1] Voor wat betreft de rugklachten is niet gebleken dat sprake is van een gewijzigde situatie, waardoor verweerder dit niet heeft hoeven beoordelen. Dat de oudste dochter van eiseres nu ook bij haar woont is wel een nieuwe omstandigheid, maar dit kan volgens verweerder niet tot urgentie leiden. Uit de Huisvestingsverordening volgt immers dat een gebrek aan woonruimte niet tot urgentie kan leiden. [2] Dat de astmatische klachten van de dochter zijn verergerd toen zij bij eiseres kwam wonen, was voor eiseres te voorzien op het moment van terugplaatsing. Zij voldoet daarom niet aan de randvoorwaarden voor urgentie. [3] Daarnaast is aangegeven dat het niet goed kunnen ventileren mede het gevolg is van een te krappe woonruimte en dit is geen reden voor urgentie. De slechte ventilatie is een probleem dat de verhuurder op moet lossen. Verweerder heeft niet de hardheidsclausule toegepast omdat er geen sprake is van een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie.
Standpunt eiseres
3. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag om urgentie. Zij stelt dat verweerder in zijn beoordeling ook rekening heeft moeten houden met haar rugklachten, ook al speelde dit ook al ten tijde van de vorige aanvraag die is afgewezen. Ze is toentertijd niet tegen deze afwijzing in bezwaar gegaan omdat ze toen geen advocaat had. Haar rugklachten zijn echter wel omstandigheden die nu nog steeds spelen. Daarnaast betoogt eiseres dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds haar vorige aanvraag. Haar oudste dochter woont nu immers ook bij haar. Zij heeft zware astma en heeft voldoende ruimte en ventilatie nodig, wat eiseres haar in de huidige woning niet kan bieden. De astmatische klachten van de dochter zijn onderbouwd met medische stukken. Tot slot brengt eiseres naar voren dat verweerder gebruik had moeten maken van de hardheidsclausule, gelet op haar bijzondere en zeer schrijnende situatie.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank overweegt dat volgens de Huisvestingsverordening een aanvraag voor urgentieverlening waarover in het verleden al is beslist, alleen in behandeling wordt genomen als er sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden. [4] Eiseres moet dus nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden aan haar aanvraag ten grondslag leggen. Omstandigheden die ten tijde van een eerdere aanvraag al speelden, hoeven bij een nieuwe aanvraag niet nogmaals te worden beoordeeld.
Rugklachten
5. Eiseres heeft bij haar vorige aanvraag ook naar voren gebracht dat zij last had van rugklachten die verergerden door het vele trappen lopen in haar woning. Zij heeft over deze situatie in haar huidige aanvraag geen nieuwe omstandigheden naar voren gebracht. Verweerder heeft deze rugklachten dan ook niet opnieuw hoeven te beoordelen. Dat eiseres op het moment van de eerdere afwijzing geen advocaat had, staat hier niet aan in de weg.
Voorzienbaarheid
6. Dat de oudste dochter van eiseres nu ook bij haar woont en dat haar astmatische klachten in de huidige woning zijn verergerd, heeft verweerder terecht wel als gewijzigde omstandigheden aangemerkt. Volgens verweerder maakt dat niet dat de aanvraag moet worden toegewezen omdat op het moment dat de dochter bij eiseres werd teruggeplaatst, het voorzienbaar was dat haar klachten zouden verergeren. Dat de dochter astmatische klachten had was immers bekend, en de dochter verbleef wel vaker bij eiseres, waardoor het risico van verergering van de klachten ook bekend moet zijn geweest. Eiseres had zich daarom de vraag moeten stellen of het wel wenselijk was om haar dochter bij haar te laten wonen.
7. De rechtbank overweegt dat uit de Huisvestingsverordening volgt dat een van de randvoorwaarden voor verlening van urgentie is dat de noodsituatie waarin de woningzoekende zegt te verkeren ontstaan is buiten eigen schuld en niet was te voorzien. [5] Een redelijke uitleg van dit artikel brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat er hierbij geen beslissingen van de woningzoekende mogen worden gevraagd die onredelijk hard zijn. Voor de beoordeling of eiseres de gestelde noodsituatie inderdaad kon voorzien, acht de rechtbank twee momenten van belang. Enerzijds het moment dat eiseres haar huidige woning accepteerde. Op dat moment was haar dochter uit huis geplaatst en verbleef zij bij haar opa en oma. Hier verbleef zij al sinds haar vijfde jaar, en de uithuisplaatsing werd jaarlijks verlengd. Op een zeker moment heeft eiseres actie ondernomen om te proberen haar dochter weer bij haar te laten wonen. Gelet echter op de lange periode dat de dochter al bij haar opa en oma woonde, is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer gezegd kan worden dat het voorzienbaar was dat dit ook zou lukken. Op het moment dat eiseres haar huidige woning betrok, was het dus niet voorzienbaar dat haar dochter weer bij haar zou komen wonen. Verweerder heeft dit moment ten onrechte niet meegenomen in zijn beslissing. Anderzijds is er het moment dat besloten is dat de dochter weer bij haar zou komen wonen. Dit is het moment waaraan verweerder heeft getoetst. Het was op dat moment wellicht te voorzien dat de astmatische klachten van de dochter zouden verergeren in de woning van eiseres. De rechtbank vindt het echter onredelijk hard om eiseres deze voorzienbaarheid tegen te werpen. Dat zou immers tot gevolg hebben dat eiseres haar eigen minderjarige dochter niet bij haar kan laten wonen, terwijl zij gedurende een lange periode bezig is geweest om dit te bewerkstelligen. Een beslissing om de terugplaatsing van de dochter te weigeren kan naar het oordeel van de rechtbank niet van eiseres worden gevraagd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder eiseres niet heeft kunnen tegenwerpen dat de noodsituatie waaraan zij refereert, de verergering van de astmatische klachten van haar dochter, waren te voorzien op het moment van terugplaatsing.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aan de randvoorwaarde heeft voldaan dat de situatie niet voorzienbaar was. Andere randvoorwaarden zijn door verweerder niet tegengeworpen. Verweerder was daarom gehouden om inhoudelijk te beoordelen of de situatie van eiseres een urgentieverlening rechtvaardigt. Hierbij overweegt de rechtbank wel dat deze beoordeling slechts hoeft te zien op de gewijzigde omstandigheden sinds het vorige besluit.
Urgentie op medische gronden
9. Verweerder heeft in het besluit geen verder onderzoek gedaan naar de vraag of de astmatische klachten van de dochter reden zijn voor verlening van een medische urgentie. Verweerder stelt namelijk dat deze klachten het gevolg zijn van onvoldoende ventilatie, wat weer mede het gevolg is van een te krappe woonruimte. Een gebrek aan woonruimte levert echter geen reden voor urgentie op.
10. De rechtbank overweegt dat uit de toelichting bij artikel 2.5.1 van de Huisvestingsverordening inderdaad volgt dat er geen urgentie (meer) wordt verleend voor problemen bij gebrek aan woonruimte. De rechtbank leidt hieruit af dat geen urgentie wordt verleend als het enige probleem dat door de woningzoekende is voorgedragen is dat er onvoldoende ruimte is in de huidige woning. Als dat gebrek aan woonruimte echter tot gevolg heeft dat er medische klachten ontstaan, dan kan volgens de rechtbank niet onder verwijzing naar deze toelichting worden geoordeeld dat voor deze situatie geen urgentie kan worden verleend. In dat geval dient verweerder te onderzoeken of urgentie moet worden verleend op medische gronden, zoals genoemd in artikel 2.5.1, eerste lid, aanhef en onder b van de Huisvestingsverordening. Verweerder heeft dat in deze zaak dus ten onrechte niet onderzocht. Dat de verhuurder van de woning ook een zekere verantwoordelijkheid heeft in het zorg dragen voor een goede ventilatie, maakt niet dat verweerder dit medisch onderzoek niet heeft hoeven instellen. Daarvoor is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk hoe de ventilatie momenteel is, hoe bepalend deze is voor de astmatische klachten van de dochter en in hoeverre er nog andere oorzaken zijn voor deze klachten. Het is aan verweerder om hier inhoudelijk naar te kijken en dit te beoordelen. Verweerder dient dus een medisch onderzoek in te stellen en inhoudelijk te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een urgentie op medische gronden.
Conclusie
11. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte aan eiseres heeft tegengeworpen dat de noodsituatie waar zij naar verwijst voorzienbaar was. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor een urgentie op medische gronden. Gelet hierop is het beroep gegrond. Aan de beoordeling van de overige gronden komt de rechtbank niet meer toe. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank hiervoor onvoldoende informatie heeft. Het is nu aan verweerder om een medisch onderzoek in te stellen en de situatie inhoudelijk te beoordelen. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 8 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 2.5.2, derde lid, van de Huisvestingsverordening.
2.Toelichting bij artikel 2.5.1 van de Huisvestingsverordening.
3.Artikel 2.5.1, tweede lid onder d, van de Huisvestingsverordening.
4.Artikel 2.5.2, derde lid, van de Huisvestingsverordening.
5.Artikel 2.5.1, tweede lid en onder d, van de Huisvestingsverordening.