Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Spoedeisend belang
5. Bij de beoordeling van de spoedeisendheid is van belang of van verzoekster gevergd kan worden dat zij de beslissing op bezwaar afwacht. Verzoeker stelt dat zij een spoedeisend belang heeft. Er is momenteel een plek voor haar kinderen beschikbaar bij [naam] . Deze plekken zijn schaars en er wordt gewerkt met een wachtlijst. [naam] heeft te kennen gegeven dat zij de kinderen niet meer kunnen plaatsen als uiterlijk 1 oktober 2025 niet blijkt van een beschikking of de toezegging dat financiering beschikbaar is. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat zij de (aanzienlijke) kosten voor plaatsing van de kinderen in [naam] niet zelf kan bekostigen, ook niet tijdelijk. Het college heeft dit door verzoekster aangegeven spoedeisend belang niet betwist.
6. De voorzieningenrechter neemt gelet op vorengaande aan dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening en zal het verzoek verder inhoudelijk behandelen.
7. Verzoekster voert aan dat haar aanvraag voor een pgb ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd door het college is afgewezen. Haar kinderen hebben specialistische zorg nodig, waarbij verzoekster wijst op een verklaring van een arts uit de Verenigde Staten, dr. Asma Sadiq. Uit deze verklaring blijkt dat de kinderen gediagnosticeerd zijn met een autismespectrumstoornis en baat hebben bij intensieve één- op één begeleiding aan de hand van ABA-gedragstherapie gedurende 24 tot 30 uur per week. Verzoekster geeft aan dat [instelling] , de door het college gecontracteerde partij voor specialistische aanvullende jeugdhulp, aan hen heeft aangegeven deze zorg niet te kunnen leveren. [naam] kan dit wel. Ook geeft verzoekster aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waar de twijfel aan de effectiviteit en kwaliteit van de, ook door [naam] gehanteerde, ABA-behandeling op is gebaseerd. ABA is een goedgekeurde en onder medische- en gedragsspecialisten breedgedragen, evidence-based interventie methode, aldus verzoekster. ABA is bovendien een paraplu-begrip waar verschillende behandelmethoden onder vallen, terwijl het college heeft verzuimd na te gaan wat de door [naam] gehanteerde methode is. [naam] is gecertificeerd is en heeft enkel pedagogen in dienst die geregistreerd zijn in het SKJ, zodat de kwaliteit van de behandeling daar naar de mening van verzoekster niet ter discussie kan staan. Tenslotte wijst verzoekster erop dat haar belangen groot zijn omdat de kinderen voor hun vijfde jaar bij [naam] moeten instromen. Als de kinderen nu geen gebruik kunnen maken van het plaatsingsaanbod zal daarom hun kans op behandeling daar waarschijnlijk voorgoed zijn verkeken.
8. Het college heeft ter zitting bevestigd dat de aanvraag van verzoekster is afgewezen op grond van artikel 8.1.1, lid, 2 onder c, van de Jeugdwet. Uit dit artikel volgt dat één van de voorwaarden voor het verstrekken van een pgb is dat naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van goede kwaliteit is. De kwaliteit van de door verzoekster gewenste jeugdzorg is volgens het college niet gewaarborgd, nu er een wisselend beeld bestaat over ABA-behandelingen. Hierdoor is de behandeling niet bewezen effectief, waardoor de kwaliteit niet is gewaarborgd, aldus het college.
9. Het college heeft ter zitting erkend dat het besluit van 8 september 2025 op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. In het besluit wordt namelijk (enkel) verwezen naar landelijke twijfels over de effectiviteit van de ABA-methode waar [naam] mee werkt. Ter zitting heeft het college in dit verband gewezen op de brief van de staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport aan de Tweede Kamer van 26 november 2024, waarin die twijfels worden benoemd. In deze brief wordt benoemd dat er wisselende beelden en signalen zijn over ABA en dat er om duidelijkheid te verkrijgen met het NJiis afgesproken dat zij met een kennisproduct komt over ABA. Het college heeft, ter nadere onderbouwing van het ingenomen standpunt, nagevraagd of dit kennisproduct er al is, maar hier nog geen antwoord op gekregen. Het college heeft aangegeven voornemens te zijn de beslissing op bezwaar op dit punt nader te motiveren. Verder heeft het college ter zitting desgevraagd aangegeven dat het stappenplandat bij een aanvraag voor jeugdhulp moet worden doorlopen, weliswaar is doorlopen maar dat dit onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. Het is daarom nog niet duidelijk welke aanvullende specialistische jeugdhulp noodzakelijk is in aard en omvang. Ook dit betreft een gebrek dat in de beslissing op bezwaar zal worden hersteld, zo heeft het college aangegeven.
10. De voorzieningenrechter stelt gelet op wat in 9. is overwogen vast dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, waardoor er sprake is van een motiveringsgebrek. De geconstateerde gebreken - al hoewel niet gering van aard - maken echter niet op voorhand dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. Het college kan namelijk deze gebreken in het besluit op bezwaar nog herstellen door nader te motiveren op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de kwaliteit van een ABA-behandeling (bij [naam] ) niet is gewaarborgd en door het stappenplan op juiste wijze te doorlopen en dit ook inzichtelijk te maken. Concluderend komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig rechtmatigheidsoordeel dat thans geen grond bestaat voor het oordeel dat het afwijzende besluit van 8 september 2025 met in achtneming van wat hiervoor is overwogen over het motiveringsgebrek, na heroverweging en aanvulling niet in stand kan blijven.
11. Nu naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand duidelijk is dat de gebreken onherstelbaar zijn, moet de voorzieningenrechter beoordelen of in het kader van een belangenafweging het verzoek om een voorlopige voorziening zal moeten worden toegewezen. Het belang van verzoekster bij het toewijzen van de voorlopige voorziening ligt in het veiligstellen van plekken voor haar kinderen bij het door haar gewenste behandelcentrum [naam] . Het college heeft belang bij een goede en doelmatige besteding van gemeenschapsgeld. Gelet op voornoemd voorlopig rechtmatigheidsoordeel is in deze belangenafweging minder ruimte voor het belang van verzoekster bij het verkrijgen van een pgb voor behandeling op [naam] , dan voor het belang van het college bij het afwijzen van het verzoek om voorlopige voorziening.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment het belang van het college zwaarder weegt dan het belang van verzoekster. Daarbij is van belang dat nog moet worden bepaald welke jeugdhulp noodzakelijk is in aard en omvang. Er kan niet zonder twijfel nu al worden geoordeeld dat dit, zoals verzoekster stelt, een één op één behandeling van 25 tot 30 uur per week met ABA zal moeten zijn. Evenmin kan daardoor al worden vastgesteld dat de noodzakelijke zorg, zoals verzoekster stelt, niet door [instelling] zal kunnen worden geleverd. Verzoekster heeft haar stelling dat de enige passende zorg de eerder genoemde intensieve één op één behandeling betreft onderbouwd met een verklaring van de Amerikaanse arts A. Sadiq. Verzoekster geeft aan dat dit een neuroloog betreft, hetgeen de voorzieningenrechter niet vast heeft kunnen stellen. Los daarvan kan van een buitenlandse (kinder)arts niet zonder meer worden aangenomen dat deze op de hoogte is van het Nederlandse zorgstelsel en het aanbod van jeugdhulp, zodat het nog maar de vraag is of deze verklaring zonder meer kan worden overgenomen in de Nederlandse context. De voorzieningenrechter beschikt daarmee over onvoldoende informatie om de gevraagde voorziening toe te kunnen wijzen en de belangenafweging in het voordeel van verzoekster uit te laten vallen. Er is op dit moment namelijk onvoldoende zicht op de aard en omvang van de jeugdhulp die voor de beide kinderen nodig is.
13. Tot slot merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op. Niet in geschil is dat specialistische jeugdhulp noodzakelijk is voor de kinderen van verzoekster. Sinds de aanvraag hiertoe is inmiddels geruime tijd verstreken, terwijl nog altijd niet is gebleken van verdere invulling van deze noodzakelijk geachte jeugdhulp. Gelet hierop, als ook op de omstandigheid dat de kinderen zich in een belangrijke levensfase bevinden, mag van het college verwacht worden dat dit met voortvarendheid wordt opgepakt. Het college heeft dit ter zitting ook toegezegd.