ECLI:NL:RBMNE:2025:5853

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
UTR 25/5650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende handhaving tegen een bakkerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2025 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekers, bewoners van de gemeente Gooise Meren, hebben het college van burgemeester en wethouders verzocht om handhavend op te treden tegen een bakkerij die volgens hen in strijd met de Omgevingswet handelt. Het college heeft op 3 september 2024 aangekondigd een last onder dwangsom op te leggen aan de bakkerij, maar heeft de begunstigingstermijn voor het voldoen aan deze last verlengd tot na de beslissing op de aanvraag voor een omgevingsvergunning van de bakkerij. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vrezen voor brandgevaar en overlast door de activiteiten van de bakkerij.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van partijen afgewogen en geconcludeerd dat de door het college gestelde begunstigingstermijn onvoldoende concreet is. Echter, gezien de toezegging van het college om uiterlijk op 31 december 2025 een besluit te nemen op de aanvraag voor de omgevingsvergunning, heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij ook is aangegeven dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/5650
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 november 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker sub 1]en
[verzoeker sub 2],
allebei uit [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. E. Erkamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. Plat).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] B.V. gevestigd in [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. M.M. Breukers).
Partijen worden hierna aangeduid als verzoekers, het college en de bakkerij.

Procesverloop

1. Verzoekers wonen aan de [adres] in [woonplaats] (gemeente Gooise Meren), achter de bakkerij aan de [adres] in [vestigingsplaats] (het perceel). Op 21 januari 2024 hebben verzoekers het college verzocht om handhavend op te treden tegen de bakkerij.
2. Het college heeft op 3 september 2024 de bakkerij bericht voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen, bestaande uit drie onderdelen. Verzoekers hebben daarop op
17 september 2024 hun zienswijzen gegeven.
3. Het college heeft op het verzoek van verzoekers besloten dat handhavend wordt opgetreden, omdat sprake is van overtredingen van de Omgevingswet. Er is gebouwd zonder vergunning en ook worden de gronden van het perceel gebruikt in strijd met de regels uit het Omgevingsplan zonder dat voor het gebruik een omgevingsvergunning is verleend. Ook de brandveiligheid moet op korte termijn worden verbeterd. In verband met bijzondere omstandigheden ziet het college voor het bouwen en gebruik zonder omgevingsvergunning in afwijking van het handhavingsbeleid aanleiding voor een langere begunstigingstermijn (voor december 2025). Het college verwijst verzoekers naar zijn aan de bakkerij gerichte besluit tot handhaving van 16 januari 2025.
4. In dat besluit van 16 januari 2025 heeft het college aan de bakkerij vier lasten onder dwangsom opgelegd:
Last A.: de bakkersproductieactiviteiten op het perceel vóór 1 december 2025 terugbrengen tot binnen het bedrijfspand zoals vergund op 8 juli 1993, toen het bestemmingsplan Godelinde in werking trad.
Last B.: alle vergunningsplichtige bouwwerken die zonder bouw- of omgevingsvergunning op het achtererf zijn gerealiseerd te verwijderen vóór 1 december 2025 en nadien ook verwijderd te houden. Bouwwerken zonder ruimtelijke omgevingsvergunning zijn:
1) De ruimte voor de meelsilo’s;
2) Trap en aanbouw onder buitenruimte
3) Berging
4) Ruimte voor “gas” tegen uw bijgebouw
5) Schoorstenen, verdamper op het dak van het bijgebouw.
Last C.: verwijderen tent op het achtererf vóór 1 februari 2025;
Last D.: vóór 1 februari 2025 het plafond van de onvergunde aanbouw onder de buitenruimte op de eerste verdieping zo uit te voeren dat deze 20 minuten brandwerend is, en een rookmelder te plaatsen met Europese keurmerk EN 14604. zodat deze voldoende lawaai maakt om aanwezigen in de buurt te alarmeren.
5. Verzoekers hebben daartegen geen bezwaar gemaakt.
De bakkerij heeft wel bezwaar gemaakt, maar uitsluitend tegen de opgelegde last A. De bakkerij heeft zijn bezwaar toegelicht tijdens een hoorzitting van de commissie bezwaarschriften. Verzoekers waren daarbij ook aanwezig. Die commissie heeft op 17 juli 2025 een advies uitgebracht aan het college.
6. Het college heeft besloten dat advies over te nemen en heeft met het besluit van 20 augustus 2025 (
het bestreden besluit) het bezwaar van de bakkerij tegen last A gegrond verklaard en besloten het onderdeel last A te herroepen door de formulering van die last aan te passen in die zin dat de bakkerij zijn productieactiviteiten uitsluitend mag laten plaatsvinden binnen het vergunde bouwvolume van het pand en de begunstigingstermijn ten aanzien van last A en B te wijzigen in die zin dat de last moet worden uitgevoerd binnen zes weken na een besluit of intrekking van de ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning.
7. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (zaaknummer UTR 25/5651) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (zaaknummer UTR 25/5650). Ook de bakkerij heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (zaaknummer UTR 25/5662).
8. Het college heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
9. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: beide verzoekers, mr. R.J. Grasmeijer, kantoorgenoot van de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college, en namens de bakkerij
[A] , statutair directeur, en [B] , medewerker, en de gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

10. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" gelet op de betrokken belangen dat vereist. [1]
Rechtmatigheid van het bestreden besluit van 20 augustus 2025
11. Verzoekers hebben een voorlopige voorziening verzocht tijdens de beroepsprocedure(s) bij de rechtbank. Zij vinden dat zij de uitspraak in de beroepsprocedure(s) niet kunnen afwachten. In dat kader hebben zij aangevoerd dat sprake is van een brandgevaarlijke situatie en van lang bestaande en toenemende geuroverlast, geluidsoverlast en parkeeroverlast als gevolg van de toenemende productieactiviteiten van de bakkerij. Daarom is het onwenselijk dat de illegale situatie nog voor onbepaalde tijd kan voortduren nu de begunstigingstermijn voor last A en B is verlengd tot zes weken nadat op de omgevingsvergunningaanvraag is beslist dan wel nadat deze is ingetrokken. Zij vinden deze verlenging naar een onbepaalde datum in de toekomst in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en de vaste rechtspraak over het bepalen van een begunstigingstermijn. Verzoekers willen met hun verzoek om een voorlopige voorziening de impasse doorbreken dat er lange tijd onduidelijkheid en onzekerheid is, terwijl ondertussen sprake is van een brandonveilige situatie en overlast.
12. De wet bepaalt dat het college als bevoegd gezag bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding een termijn moet stellen waarbinnen de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. [2] Volgens vaste rechtspraak geldt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. [3]
13. Naar voorlopig oordeel is het bestreden besluit ten aanzien van de daarin gestelde begunstigingstermijn niet rechtmatig en kan het besluit in die zin niet in stand blijven.
Het college heeft nu in het bestreden besluit een begunstigingstermijn gesteld die afhankelijk is van een toekomstig onzekere gebeurtenis, namelijk zijn beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning van de bakkerij. De tijd die het vergt voor het college om een beslissing op de aanvraag te nemen is nu bepalend voor de lengte van de begunstigingstermijn en dat is niet juist, omdat daarmee de lengte van de begunstigingstermijn niet voldoende concreet en niet op voorhand vast staat. [4]
Dit voorlopige oordeel maakt echter niet dat de voorzieningenrechter daarin nu aanleiding ziet om een voorlopige voorziening te treffen. Zij betrekt daarbij de belangen van partijen en wat in dat kader op de zitting is besproken.
Weging van de betrokken belangen
14. Op de zitting zijn de belangen van partijen over en weer besproken.
14.1
Het belang van de bakkerij is erin gelegen dat haar werkzaamheden en het productieproces door kunnen blijven gaan zolang nog niet is besloten op haar aanvraag om een omgevingsvergunning.
14.2
Het belang van verzoekers is er in gelegen dat zij niet te lang in onzekerheid verkeren wanneer een besluit wordt genomen, vooral ook omdat zij langere tijd geur-, geluid- en parkeeroverlast ervaren en vrezen voor een brandgevaarlijke situatie op het perceel. Verzoekers erkennen dat zij verder geen onderbouwing hebben van hun vrees dat de situatie op het perceel brandgevaarlijk is. Ze wijzen in dit verband wel in algemene zin op mogelijk brandgevaar vanwege de aansluitpunten voor de aanwezige elektrische voertuigen dichtbij de silo’s met meel.
15. Ten aanzien van de vrees van verzoekers dat sprake is van een brandonveilige situatie heeft het college toegelicht dat op 27 november 2023 de brandweer een controle heeft uitgevoerd op de brandveiligheid van het bedrijf. De aanbevelingen uit die controle hebben geleid tot één van de onderdelen van de aan de bakkerij opgelegde last. Op 7 mei 2025 heeft de bouwinspecteur gecontroleerd dat de bakkerij aan die opgelegde last heeft voldaan. Het college ziet vooralsnog geen reden om te veronderstellen dat sprake is van een brandonveilige situatie.
16. De voorzieningenrechter acht de belangen van partijen helder. Het niet verstoren van het productieproces van de bakkerij is een zwaarwegend belang. Uiteraard moet daarbij sprake zijn van een brandveilige situatie voor de omgeving. Dat is ook onder de aandacht van het college. Daarbij komt dat verzoekers niet hun vrees dat sprake is van een brandgevaarlijke situatie hebben onderbouwd met een rapport van een deskundige. De door verzoekers gestelde geur-, geluid- en parkeeroverlast zijn kwesties die aan de orde komen in de omgevingsvergunningprocedure, waarbij door de omgevingsdienst beoordeeld wordt wat de belasting is voor de omgeving.
17. In het kader van de belangenafweging acht de voorzieningenrechter van belang dat op zitting afspraken zijn gemaakt.
17.1
Op de zitting heeft de gemachtigde van het college toegezegd dat het college uiterlijk op 31 december 2025 een besluit heeft genomen op de aanvraag voor een omgevingsvergunning van 23 mei 2025 van de bakkerij. Dat betekent dat er nu een uiterlijke termijn is waarbinnen het college een besluit neemt. Daarmee is tegelijkertijd duidelijkheid over de begunstigingstermijn en is deze niet meer onvoldoende concreet.
17.2
Op de zitting is ook afgesproken dat de rechtbank de beroepszaak van verzoekers (UTR 25/5651) en de beroepszaak van de bakkerij (UTR 25/5662) gelijktijdig op een zitting behandelt op 4 februari 2026. Deze zittingsdatum is definitief, tenzij verzoekers en/of de bakkerij besluiten hun zaak in te trekken. Verder is afgesproken dat als een partij om een aanhouding verzoekt, deze partij dat eerst met de andere partijen bespreekt.
18. De afspraken zijn vastgelegd in een verkort proces-verbaal van de zitting.
Gelet op de gemaakte afspraken is de door verzoekers gewenste helderheid en het niet langer verkeren in onzekerheid bereikt. Onder die omstandigheden en gelet op de afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter nu geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

19. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3366.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3590.