ECLI:NL:RBMNE:2025:5525

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
11859860 \ UV EXPL 25-209
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurovereenkomst wegens niet-bewoning door huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Jutphaas Wonen en een huurder. De huurder, die sinds 17 augustus 2017 een woning huurt van Jutphaas Wonen, heeft in mei 2025 ingestemd met de beëindiging van de huurovereenkomst. Jutphaas Wonen vorderde ontruiming van de woning, omdat de huurder volgens hen de woning niet zelf bewoonde en anderen in de woning lieten verblijven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Jutphaas Wonen voldoende bewijs heeft geleverd dat de huurder niet in de woning verbleef en dat de huurovereenkomst geldig was opgezegd. De huurder voerde aan dat hij onder druk was gezet om de overeenkomst op te zeggen, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een wilsgebrek. De huurder moet de woning binnen dertig dagen na betekening van het vonnis ontruimen en een gebruiksvergoeding van € 726,39 per maand betalen zolang hij de woning onder zich houdt. De proceskosten zijn voor rekening van de huurder.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11859860 \ UV EXPL 25-209
Vonnis in kort geding van 23 oktober 2025
in de zaak van
STICHTING JUTPHAAS WONEN,
gevestigd te Nieuwegein,
eisende partij,
hierna te noemen: Jutphaas Wonen,
gemachtigde: mr. W.A. Kempe,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
gemachtigde: mr. I.J. Penning.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van [gedaagde partij]
- de mondelinge behandeling van 30 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [gedaagde partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde partij] huurt sinds 17 augustus 2017 van Jutphaas Wonen een woning aan de [adres] in [woonplaats] . Het gaat om een appartement in het senioren-complex “ [senioren-complex] ”. Jutphaas Wonen wil dat [gedaagde partij] de woning verlaat. Volgens Jutphaas Wonen heeft [gedaagde partij] de huurovereenkomst opgezegd per 27 augustus 2025. Verder heeft [gedaagde partij] zijn hoofdverblijf niet meer in de woning maar laat hij andere mensen in zijn woning wonen. [gedaagde partij] is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat hij onder druk is gezet om de huurovereenkomst op te zeggen en hij heeft gedwaald. [gedaagde partij] zegt dat hij wel in de woning woont en de woning ook nodig heeft.
2.2.
De kantonrechter wijst de gevorderde ontruiming toe en [gedaagde partij] moet de woning verlaten. Zolang [gedaagde partij] de woning nog niet heeft verlaten, moet hij per maand een gebruiksvergoeding van € 726,39 per maand betalen aan Jutphaas Wonen.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang

3.1.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding, moet er een spoedeisend belang zijn. Jutphaas Wonen heeft aangevoerd dat [gedaagde partij] door de opzegging zonder recht of titel in de woning woont en Jutphaas Wonen de woning daarom terugvordert. Dit belang is naar haar aard spoedeisend. Bovendien gaat het hier om een gewilde sociale huurwoning waarvoor een lange wachtlijst bestaat. De kantonrechter oordeelt dat Jutphaas Wonen het spoedeisend belang van haar vordering hiermee voldoende heeft onderbouwd. [gedaagde partij] heeft het spoedeisend belang ook niet weersproken.
3.2.
Om de vordering van Jutphaas Wonen tot ontruiming te kunnen toewijzen, moet het zeer waarschijnlijk zijn dat in een te voeren bodemprocedure de ontruiming zal worden toegewezen. De kantonrechter is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat [gedaagde partij] de woning zal moeten verlaten. De kantonrechter licht dat hieronder toe.
[gedaagde partij] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen
3.3.
De kern van de discussie tussen partijen is de vraag of [gedaagde partij] zelf in het gehuurde verbleef. Volgens Jutphaas Wonen is dat niet het geval. Jutphaas Wonen heeft ter onderbouwing van haar stellingen een groot aantal omstandigheden genoemd, waaronder de volgende:
  • op 9 september 2021 heeft een omwonende van [gedaagde partij] aan Jutphaas Wonen laten weten dat [gedaagde partij] al maanden niet in het complex is gezien en er al die tijd anderen in zijn huis wonen. Bij een aantal bewoners gaf het een onveilig gevoel dat er steeds ‘vreemden’ toegang hadden tot het pand;
  • op 3 juni 2022 heeft de bewonerscommissie van het complex aan een medewerker van Jutphaas Wonen laten weten dat [gedaagde partij] nog weinig in zijn woning woont en dat er vooral anderen wonen. [gedaagde partij] zou bij familie aan de [straat] in [woonplaats] verblijven. De voorzitter van de bewonerscommissie zou [gedaagde partij] daar hebben gezien en gesproken;
  • op 12 juli 2022 is er aan Jutphaas Wonen melding gedaan van twee incidenten. Op 18 juni 2022 zouden personen die hun intrek hadden genomen in de woning van [gedaagde partij] ruzie hebben gehad waarna de dame de woning was uitgerend en aan de overzijde van de galerij naar de man heeft geschreeuwd en vice versa. In de nacht van 2 op 3 juli 2022 is er opnieuw geschreeuwd. In dat geval stond de vrouw op het balkon van de woning van [gedaagde partij] en de man stond bij de hoofdingang;
  • op 11 maart 2024 heeft de bewonerscommissie aan Jutphaas Wonen laten weten dat [gedaagde partij] al maanden niet zichtbaar is geweest en dat zij hadden vernomen dat hij in het ziekenhuis zou zijn opgenomen. Er zou een vrouw met kind in de woning zijn ingetrokken;
  • een medewerker van Jutphaas Wonen heeft op 22 april 2024 aan de gemeente laten weten dat zij op 17 april 2024 van de bewonerscommissie heeft vernomen dat de bewoners uit de woning zijn vertrokken en dat [gedaagde partij] zelf weer in het complex was gesignaleerd;
  • op 30 maart 2025 ontving Jutphaas Wonen opnieuw een melding dat [gedaagde partij] af en toe in het complex langs kwam, maar alleen om zijn post op te halen. Hij ging dan niet naar zijn woning toe. In de woning woonden twee mannen die de bewoners een onveilig gevoel gaven. De week ervoor waren ook twee vrouwen met een kind aanwezig. Een van de vrouwen spuugde uit het raam van de woonkamer naar buiten;
  • op 10 april 2025 werd Jutphaas Wonen gebeld door een medewerker van aannemersbedrijf [bedrijf] , dat was ingeschakeld om werkzaamheden in het complex uit te voeren. Hij kwam niet met [gedaagde partij] in contact voor het maken van een afspraak in verband met de geplande werkzaamheden. Hij ging daarom bij de woning langs en belde aan. Hij zag dat er iemand in de woning aanwezig was, maar niemand deed open. Daarop hebben twee medewerkers van Jutphaas Wonen op 24 april 2025 een bezoek aan de woning gebracht. Na aanbellen zagen zij dat er iemand naar de voordeur kwam maar die deed eerst niet open. Na opnieuw aanbellen deed een jongedame open die verklaarde bij haar opa te logeren. Hij was niet thuis en ze wist niet hoe laat hij thuis zou komen. Ze kon op dat moment ook geen contact met hem krijgen. Ze heeft zijn nummer aan de medewerkers van Jutphaas Wonen gegeven. Die hebben geprobeerd contact met [gedaagde partij] te krijgen, maar het nummer was ‘tijdelijk niet beschikbaar’. Op 28 april 2025 zijn de medewerkers van Jutphaas Wonen nogmaals naar de woning gegaan. Dezelfde jongedame deed open. Zij probeerde haar opa te bellen maar kreeg ook geen contact. Hij zou wel later die dag weer thuiskomen volgens de jongedame. De medewerkers van Jutphaas Wonen hebben daarop gezegd dat zij tussen 14:00 en 17:00 uur zouden terugkomen. De jongedame verklaarde daarop dat zij om de hoek woonde en in de woning zou zijn om schoon te maken (wat niet strookte met wat ze een aantal dagen eerder had verklaard). Rond 11:40 uur die dag hebben de medewerkers van Jutphaas Wonen gezien dat er een andere jongedame met een leeg winkelkarretje naar de woning kwam. Circa 10 minuten later vertrokken beide dames en was de winkelkar gevuld met tassen en koffers. Daarvan heeft Jutphaas Wonen foto’s in het geding gebracht. Later die middag heeft een medewerker van Jutphaas Wonen samen met een medewerker van het aannemingsbedrijf nogmaals aangebeld en deed er niemand open;
  • Jutphaas Wonen heeft vervolgens een buurtonderzoek gedaan bij een aantal omwonenden. Hun verklaringen zijn in het geding gebracht. Zij hebben verklaard:
o
“[…] nummer [nummer] wisselen van bewoners. Eigenlijk hoort er een man alleen te wonen. Ik schat dat de man tussen de 70 en 75 jaar oud is. Hij woont er of iets langer of even lang als wij en dat is zeven jaar. Ik zie de eigenlijke[huurder]
alleen de post komen ophalen, maar hij komt verder het pand niet binnen. Op dit moment is er een jong meisje die ik elke dag zie en er slaapt. Ik zie vaak wisselende personen. De eigenlijke[huurder]
slaapt niet op nummer [nummer] .”
o
“Op nummer [nummer] hoort een man te wonen. Ik kan verklaren dat deze man er niet woont. De man heeft er misschien een jaar gewoond en daarna wonen er steeds wisselende mensen. De man is denk ongeveer vijf of zes jaar geleden in de woning gekomen. Ik heb de laatste tijd alleen jonge dames de woning in en uit zien gaan. Ook heb ik jonge mannen gezien die de woning in en uit gingen. Ik weet ook dat werklieden eigenlijk nooit in de woning kwamen omdat er niet open werd gedaan. Ik zie de man af en toe in het gebouw lopen. De man gaat de woning niet binnen. Hij neemt de post uit de brievenbus beneden en dan gaat hij weer weg.”
o
“De bewoner van nr. [nummer] is nooit of bijna nooit aanwezig in de woning. Er zitten steeds andere mensen in de woning. Als je vraagt aan de mensen die er wonen, dan spreken ze geen Nederlands. De woning zou van “opa” zijn. Dit speelt al zeker 5 jaar. In deze jaren hebben er gezinnen, mannen, vrouwen, kinderen. Mannen met lange jurken. De laatste tijd verbleven hier 2 meiden in de woning. Meneer [gedaagde partij] is wel eens aanwezig, maar gaat niet naar binnen in de woning. Haalt vaak zijn post op en doet dan een rondje om gezien te worden.”
o
“Ik zie steeds verschillende “familieleden” in de woning zitten. Ik heb er een jong stel een paar maanden geleden zien wonen. Die hebben er zeker een jaar gewoond. De laatste tijd (sinds een week ongeveer) is de oudere meneer wel zelf in de woning aanwezig. Eerst kwam meneer alleen de post ophalen. Pas geleden zijn er 2 meisjes met een winkelwagen vol met spullen weg gegaan uit de woning. Deze heb ik toen zelf in de lift gezien.”
o
“er komen steeds andere gezinnen of personen in de woning op nummer [nummer] . De man die er hoort te wonen komt heel af en toe in het pand. Hij komt dan de post ophalen en loopt een rondje, maar gaat niet de woning binnen. Ik heb wel een keer gezien dat een jong stel met een winkelwagentje vol met spullen de woning verlieten. De andere gezinnen of personen die in de woning verblijven veroorzaken wel eens overlast, maar de man die er hoort te wonen veroorzaakt geen overlast. Het is een aardige man.”
3.4.
[gedaagde partij] stelt dat hij wel zelf in het gehuurde woont. Hij stelt dat hij sommige periodes om medische redenen bij zijn zoon heeft verbleven. Hij had in die periodes veel zorg nodig en kon niet alleen thuis zijn. Hij heeft een huisartsenjournaal overgelegd waaruit volgt dat hij van 17 februari tot 10 maart 2024 in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Daarnaast is hij nog een keer een nacht opgenomen geweest. Verder klopt het dat hij vaak bezoek krijgt. Dit komt omdat [gedaagde partij] 600 familieleden heeft in [woonplaats] , en het in zijn cultuur gebruikelijk is om bij elkaar de vloer plat te lopen. Ook heeft hij veel familie in het buitenland die af en toe op bezoek komen. Hij brengt op zijn beurt ook veel bezoeken aan familieleden, dus is hij overdag vaak elders. [gedaagde partij] heeft verwezen naar een verklaring van zijn vriend [A] , die volgens hem heeft verklaard dat hij [gedaagde partij] een aantal keer per week bezoekt of ophaalt.
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij in de huurovereenkomst zijn overeengekomen dat [gedaagde partij] het gehuurde zelf moet bewonen en dat hij het zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Jutphaas Wonen niet geheel of gedeeltelijk mag onderverhuren of aan derden in gebruik geven. De bewijslast voor de stelling dat [gedaagde partij] tekort is geschoten in de nakoming van deze verplichting rust in beginsel op Jutphaas Wonen. Van een huurder mag echter worden verwacht dat hij de stelling van de verhuurder
gemotiveerdbetwist. Op de huurder rust dus een verzwaarde stel- en motiveringsplicht. Als een huurder daar niet aan voldoet kan de rechter uitgaan van de juistheid van de stellingen van de verhuurder zonder de huurder tot verder bewijs toe te laten [1] .
3.6.
De kantonrechter is van oordeel dat Jutphaas Wonen haar stellingen dat [gedaagde partij] niet zelf in de woning heeft verbleven uitvoerig heeft onderbouwd aan de hand van een tijdlijn, en met verklaringen van eigen ervaringen en van derden en foto's. Zoals hiervoor al is overwogen had het op de weg van [gedaagde partij] gelegen om de stellingen van Jutphaas Wonen
gemotiveerdte weerspreken. Daaraan heeft [gedaagde partij] niet voldaan. Als [gedaagde partij] werkelijk zijn hoofdverblijf in het gehuurde zou hebben gehad had hij in staat moeten zijn geweest om daarvan bewijzen over te leggen. Uit de nu door [gedaagde partij] overgelegde stukken is echter niet af te leiden dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehouden. Uit het huisartsenjournaal is hooguit af te leiden dat hij in 2024 een aantal weken in het ziekenhuis heeft gelegen, maar daarmee zijn de stellingen van Jutphaas Wonen over de rest van de periode niet weerlegd. Verder heeft [gedaagde partij] twee verklaringen overgelegd van de heer [A] . In de eerste verklaring schrijft hij dat [gedaagde partij] in het gehuurde zijn hoofdverblijf heeft, maar dit is verder niet onderbouwd. In de tweede verklaring schrijft hij: “
ik ben bijna 3.tot 4 keer met [gedaagde partij] op adres- [adres] .ok ik ga vaker naar zijn aanspraken bij huisarts of specialisern bij ziekenhuis.”. Het is de vraag of hieruit volgt dat [A] 3 à 4 keer
per weekin het gehuurde is geweest zoals [gedaagde partij] nu stelt. Dat staat namelijk niet in de verklaring zelf. Daar komt bij dat uit de verklaring niet volgt in welke periode [A] heeft vastgesteld dat [gedaagde partij] zelf in het gehuurde woonde. Als hij recent de woning weer heeft betrokken en er daarvoor niet woonde, neemt dit de eerdere tekortkoming namelijk niet weg.
3.7.
Al met al heeft [gedaagde partij] te weinig gesteld tegenover de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van Jutphaas Wonen dat [gedaagde partij] niet zelf in het gehuurde woonde en/of het gehuurde aan derden in gebruik heeft gegeven. Bovendien heeft hij zijn stellingen onvoldoende onderbouwd, wat wel van hem verwacht had mogen worden. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het voldoende aannemelijk is geworden dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat [gedaagde partij] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen door niet zijn hoofdverblijf te houden in het gehuurde en/of het gehuurde aan derden in gebruik te geven. De vorderingen van Jutphaas Wonen zijn daarom in ieder geval toewijsbaar op grond van de subsidiair door Jutphaas Wonen aangevoerde grondslag (tekortkoming).
De opzegging van de huurovereenkomst
3.8.
Jutphaas Wonen heeft primair aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde partij] heeft ingestemd met de huurbeëindiging per 27 augustus 2025 en daarom op dit moment zonder recht of titel in het gehuurde verblijft. De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen ook op deze grondslag toewijsbaar zijn.
3.9.
Partijen zijn het met elkaar eens dat [gedaagde partij] tijdens het gesprek bij de gemeente op 27 mei 2025 het formulier voor de opzegging van de huurovereenkomst heeft ondertekend. [gedaagde partij] heeft later gezegd dat hij de huurovereenkomst heeft opgezegd omdat er sprake was van bedreiging, misbruik van omstandigheden en/of dwaling. Volgens [gedaagde partij] is hij onder druk gezet. Zijn uitkeringen en toeslagen waren door de uitschrijving bij de BRP stopgezet en hij had hierdoor geen inkomsten. Als hij de huuropzegging zou ondertekenen zou hij weer worden ingeschreven in de BRP. Ook zegt hij dat hij had begrepen dat hij tussen de € 20.000,- en € 30.000,- zou moeten betalen als het tot een rechtszaak zou komen. Verder is het volgens [gedaagde partij] aannemelijk dat er sprake is van miscommunicatie vanwege een taalbarrière.
3.10.
Het is onvoldoende aannemelijk dat een bodemrechter op basis van het geen door [gedaagde partij] is aangevoerd zal oordelen dat sprake is van een wilsgebrek. Om te beginnen is niet komen vast te staan dat Jutphaas Wonen zou hebben gezegd dat [gedaagde partij] het risico liep veroordeeld te worden in proceskosten van € 20.000 à € 30.000. Uit de overgelegde stukken en de verklaringen van partijen volgt dat de gemeente Nieuwegein met haar besluit van 8 mei 2025 [gedaagde partij] heeft uitgeschreven uit de BRP per 1 mei 2025. Op 8 mei 2025 is [gedaagde partij] met zijn kleindochter op gesprek geweest bij Jutphaas Wonen en daarna heeft Jutphaas Wonen op 21 mei 2025 een brief gestuurd aan [gedaagde partij] . In dit gesprek en in deze brief heeft Jutphaas Wonen aangegeven dat zij tot de conclusie is gekomen dat [gedaagde partij] zijn hoofdverblijf niet heeft in het gehuurde en heeft zij aangekondigd dat zij een juridische procedure zal starten als [gedaagde partij] de huurovereenkomst niet vrijwillig opzegt. [gedaagde partij] heeft toen de huurovereenkomst niet opgezegd. [gedaagde partij] heeft wel vanwege de uitschrijving uit de BRP een gesprek aangevraagd bij de gemeente. Dit gesprek bij de gemeente vond plaats op 27 mei 2025. Naast twee medewerkers van de gemeente Nieuwegein was er ook een medewerker van Jutphaas Wonen aanwezig bij dit gesprek. De kantonrechter begrijpt uit de gezamenlijke verklaring van de medewerkers van de gemeente Nieuwegein en Jutphaas Wonen dat in dit gesprek is besproken waarom de gemeente Nieuwegein [gedaagde partij] heeft uitgeschreven uit de BRP en dat Jutphaas Wonen een procedure zal starten om de huurrelatie met [gedaagde partij] te beëindigen. Ook begrijpt de kantonrechter uit deze verklaring dat Jutphaas Wonen aan [gedaagde partij] heeft uitgelegd dat hij de huur vrijwillig kon opzeggen en er dan geen juridische procedure zou volgen. Daarnaast was Jutphaas Wonen bereid om [gedaagde partij] nog twee maanden in de woning te laten wonen en wilden de medewerkers van de gemeente Nieuwegein [gedaagde partij] voor deze twee maanden weer inschrijven in de BRP. Kortom, uit de verklaring van de medewerkers van de gemeente Nieuwegein en Jutphaas Wonen volgt dat tijdens het gesprek aan [gedaagde partij] is uitgelegd wat zijn situatie is en welke voor- en nadelen aan zijn keuzes zitten. Een van de nadelen van het niet-opzeggen was dat aan een procedure kosten verbonden konden zijn: als [gedaagde partij] de procedure zou verliezen zou hij in de proceskosten veroordeeld kunnen worden. Volgens Jutphaas Wonen is dat daarom ook aan de orde is geweest. Volgens haar is er niet gesproken over bedragen, zoals [gedaagde partij] stelt. Tijdens de zitting heeft de advocaat van [gedaagde partij] hierover verklaard dat er mogelijk sprake is geweest van een miscommunicatie vanwege de taalbarrière. Wat daar ook van zij, op zichzelf is het niet onjuist dat een procedure voor elk van partijen, dus ook voor [gedaagde partij] , het risico met zich brengt om in de proceskosten veroordeeld te worden. Het enkele feit dat [gedaagde partij] daarop is gewezen is onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van ontoelaatbare druk die tot een wilsgebrek kan leiden.
3.11.
De kantonrechter ziet ook geen wilsgebrek in het feit dat de gemeente heeft aangeboden [gedaagde partij] weer op het adres in te schrijven tot de huurovereenkomst zou eindigen, wat tot gevolg zou hebben dat hij weer aanspraak kon maken op een uitkering en toeslagen. Voor zover [gedaagde partij] daarmee heeft willen aanvoeren dat hij zich in een (financiële) dwangpositie bevond, was dat namelijk niet te wijten aan Jutphaas Wonen. Niet Jutphaas Wonen maar de gemeente had namelijk besloten om [gedaagde partij] uit te schrijven van het adres per 1 mei 2025. Dat hij er in de gegeven omstandigheden voor heeft gekozen om de overeenkomst met Jutphaas Wonen te ondertekenen, betekent niet dat Jutphaas Wonen misbruik heeft gemaakt van de situatie. Het enkele feit dat iemand zich in een economische dwangpositie bevindt, is namelijk onvoldoende om misbruik van omstandigheden aanwezig te achten. Dat zou anders hebben kunnen zijn als Jutphaas Wonen het tot stand komen van de rechtshandeling zou hebben bevorderd, terwijl zij onder de gegeven omstandigheden [gedaagde partij] hiervan juist had moeten weerhouden. De kantonrechter is van oordeel dat dat in dit geval niet aan de orde was. Zoals hiervoor al is overwogen gaat de kantonrechter er namelijk van uit dat [gedaagde partij] niet zelf in de woning had verbleven in de voorliggende periode en dat er dus voor Jutphaas Wonen voldoende reden was om hierover een juridische procedure te voeren. Dat zij de voor- en nadelen hiervan met [gedaagde partij] heeft besproken kan onder deze omstandigheden niet worden gezien als ontoelaatbare druk.
3.12.
Het standpunt van [gedaagde partij] dat hij onder druk zou zijn gezet en in paniek de huuropzegging zou hebben ondertekend vindt overigens geen steun in de overige omstandigheden van het gesprek op 27 mei 2025. Zo staat vast dat [gedaagde partij] zijn kleindochter heeft meegenomen naar het gesprek en dat zij voor hem heeft vertaald. Na het aanbod van Jutphaas Wonen en de gemeente Nieuwegein, heeft de kleindochter van [gedaagde partij] verder telefonisch met iemand contact gehad voor overleg. Vervolgens heeft [gedaagde partij] gevraagd of hij nog
driemaanden in de woning kon blijven in plaats van de aangeboden
tweemaanden en daar is Jutphaas Wonen mee akkoord gegaan. [gedaagde partij] heeft de termijn voor het eindigen van de huurovereenkomst dus uitonderhandeld naar drie maanden.
3.13.
Ook uit de omstandigheden na het gesprek van 27 mei 2025 volgt niet dat [gedaagde partij] niet goed begreep wat hij had getekend. Jutphaas Wonen heeft met een brief van 20 juni 2025 de huuropzegging van [gedaagde partij] bevestigd. [gedaagde partij] heeft daar niet op gereageerd. Vervolgens heeft er op 15 juli 2022 in de woning van [gedaagde partij] een voorinspectie plaatsgevonden. [gedaagde partij] was daarbij aanwezig met zijn kleindochter. [gedaagde partij] heeft het rapport voor de voorinspectie ondertekend. [gedaagde partij] moet hieruit begrepen hebben dat de huurovereenkomst zou eindigen. Ook toen heeft hij niet geprotesteerd tegen het eindigen van de huurovereenkomst. Dit alles gebeurde in een periode dat er medewerkers van Jutphaas Wonen aanwezig waren in het complex vanwege bouwwerkzaamheden. Ondanks het feit dat het dus eenvoudig was om in contact te komen met medewerkers van Jutphaas Wonen heeft [gedaagde partij] hen nooit benaderd om te zeggen dat hij de huurovereenkomst niet had willen opzeggen.
3.14.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de opzegging door [gedaagde partij] is gedaan onder invloed van bedreiging, misbruik van omstandigheden of dwaling. [gedaagde partij] heeft zijn stelling dat daarvan sprake zou zijn verder ook onvoldoende onderbouwd, terwijl de bewijslast voor die stelling op hem rust. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is er daarom sprake van een geldige opzegging. Dat betekent dat de huurovereenkomst is geëindigd per 27 augustus 2025. [gedaagde partij] maakt dus vanaf die datum zonder recht of titel gebruik van de woning. De door Jutphaas Wonen gevorderde ontruiming kan dus ook om deze reden worden toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde partij] de woning zal moeten verlaten met zijn spullen.
De ontruimingstermijn
3.15.
Jutphaas Wonen heeft gevraagd om ontruiming binnen veertien dagen. [gedaagde partij] heeft gevraagd om de ontruimingstermijn te stellen op drie maanden vanwege zijn leeftijd en gezondheid en omdat hij meer tijd nodig heeft voor het vinden van een nieuwe woning. De kantonrechter ziet geen reden om [gedaagde partij] zoveel tijd te geven om de woning te verlaten. [gedaagde partij] heeft de huurovereenkomst zelf opgezegd en Jutphaas Wonen heeft hem toen al langer de tijd gegeven de woning te kunnen blijven gebruiken. Daarna heeft [gedaagde partij] de woning nog langer kunnen gebruiken omdat [gedaagde partij] de woning niet terug wilde geven en Jutphaas Wonen daarvoor een procedure moest starten. De kantonrechter ziet wel aanleiding de ontruimingstermijn te stellen op dertig dagen nadat de deurwaarder dit vonnis bij [gedaagde partij] heeft bezorgd.
[gedaagde partij] moet een gebruiksvergoeding betalen voor de woning
3.16.
Naast de ontruiming heeft Jutphaas Wonen gevorderd dat [gedaagde partij] vanaf 27 augustus 2025 een gebruiksvergoeding van € 726,39 per maand betaalt met eventuele rente zolang hij de woning onder zich houdt. Ook dit wijst de kantonrechter toe. Zolang [gedaagde partij] de woning onder zich houdt, maakt hij gebruik van deze woning en kan Jutphaas Wonen de woning niet aan iemand anders verhuren. [gedaagde partij] zal daarom een gebruiksvergoeding moeten betalen aan Jutphaas Wonen die net zo hoog is als de huur die [gedaagde partij] per maand betaalde. De kantonrechter gaat ervan uit dat het bedrag van € 726,39 per maand gelijk is aan de huur die [gedaagde partij] per maand betaalde voor de woning.
Proceskosten
3.17.
[gedaagde partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Jutphaas Wonen worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
135,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
958,45
Uitvoerbaar bij voorraad
3.18.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals Jutphaas Wonen heeft gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen het vonnis. De kantonrechter ziet geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard omdat de belangen van Jutphaas Wonen bij ontruiming, genoemd onder 3.1., op korte termijn zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde partij] bij het afwachten van de uitkomst van een eventueel hoger beroep. [gedaagde partij] heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad overigens ook niet weersproken.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te [woonplaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Jutphaas Wonen zijn, en de sleutels af te geven aan Jutphaas Wonen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan Jutphaas Wonen een gebruiksvergoeding van € 726,39 te betalen voor elke maand of gedeelte van een maand, gelegen tussen 27 augustus 2025 en de daadwerkelijke ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de voldoening daarvan;
4.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten van € 958,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2025.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken met de vindplaatsen: ECLI:NL:GHAMS:2019:1109 (r.o. 3.11), ECLI:NL:GHDHA:2020:2108 (r.o. 6) en ECLI:NL:GHARL:2021:4717 (r.o. 3.6).