ECLI:NL:RBMNE:2025:5511

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
25/4608
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten afgewezen. De rechtbank heeft op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 25/4608. De verzoeker, vertegenwoordigd door Mr. Dr. G.P. Dayala, had bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die op 8 juli 2025 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere was verleend aan de vergunninghouder. Na een verzoek van de vergunninghouder om zijn vergunning in te trekken, heeft de verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om het college te veroordelen in de proceskosten, omdat er geen sprake is van tegemoetkoming door het bestuursorgaan. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de intrekking van het verzoek niet voortkwam uit een tegemoetkoming van het bestuursorgaan aan de verzoeker. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4608
uitspraak van de voorzieningenrechter kamer van 17 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,

(gemachtigde: Mr. Dr. G.P. Dayala)
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (het college), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).
Als derde-partij heeft aan de zaak deelgenomen:
[vergunninghouder] ,vergunninghouder.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Met het besluit van 8 juli 2025 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor de omgevingsplanactiviteit aanleggen. Tegen deze omgevingsvergunning is door verzoeker bezwaar gemaakt bij het college en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank.
3. Op 10 september 2025 heeft vergunninghouder aan het college verzocht om zijn vergunning in te trekken. Daarop heeft verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en de rechtbank verzocht het college te veroordelen in de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college heeft niet gereageerd op het verzoek.

Overwegingen

4. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep of verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift of verzoeker om voorlopige voorziening is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
5. In dit geval heeft verzoeker zijn verzoek ingetrokken omdat vergunninghouder aan het college heeft verzocht om zijn vergunning in te trekken. Hieruit volgt dat er geen intrekking heeft plaatsgevonden omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan verzoeker tegemoet is gekomen. [1] Dit betekent dat er geen aanleiding is om het college te veroordelen in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt.
6. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding dan ook af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.