ECLI:NL:RBMNE:2025:5499

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
11483690
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van te veel betaalde huur en schadevergoeding in het kader van een huisbewaringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde cs.] over een huisbewaringsovereenkomst. [eiser] vorderde een bedrag van € 4.477,39 van [gedaagde cs.], stellende dat hij te veel had betaald, inclusief een borgsom van € 1.000,00. [gedaagde cs.] betwistte dit en vorderde in reconventie het restant van de herstelkosten van schade die na verrekening met de borgsom nog overbleef. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 augustus 2025, waarbij beide partijen aanwezig waren. De kantonrechter heeft de vordering in conventie deels toegewezen, waarbij [eiser] recht heeft op teruggave van € 184,99 na verrekening van de borgsom met de schadevergoeding die hij aan [gedaagde cs.] moet betalen. De vordering in reconventie werd afgewezen, omdat [gedaagde cs.] geen restvordering had na de verrekening. De proceskosten werden gecompenseerd, en de uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad. De zaak betreft civiel recht en verbintenissenrecht, met een focus op de afspraken tussen partijen in de huisbewaringsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11483690 \ AC EXPL 25-104
Vonnis van 8 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.A. Spigt,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

en
2.
[gedaagde sub2],
die wonen in [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen en in mannelijk enkelvoud te noemen: [gedaagde cs.] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 december 2024 met producties;
  • de brief van 22 januari 2025 van [gedaagde cs.] (aan te merken als incidentele vordering);
  • de e-mail van 21 februari 2025 van [gedaagde cs.] ;
  • de conclusie van antwoord in het incident van [eiser] ;
  • het vonnis in incident van 2 april 2025;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 30 juli 2025 van [gedaagde cs.] met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 11 augustus 2025. [eiser] was daarbij aanwezig met zijn gemachtigde mr. J.A. Spigt. [gedaagde sub 1] was ook aanwezig,
maar zijn echtgenote, [gedaagde sub2] , niet. Mr. J.A. Spigt heeft tijdens de zitting mondeling in reconventie geconcludeerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag het vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Vanwege een verblijf in het buitenland van [gedaagde cs.] hebben partijen op 11 juni 2023 en 23 augustus 2023 huisbewaringsovereenkomsten gesloten met betrekking tot de woning aan de [adres] ( [postcode] ) in [woonplaats] , die [gedaagde cs.] van [bedrijf 1] huurt (hierna: de woning). [bedrijf 1] is ook partij bij de overeenkomst van 23 augustus 2023.
2.2.
[eiser] vordert € 4.477,39 van [gedaagde cs.] Hij vindt dat hij dit bedrag (waarin is begrepen een borgsom van € 1.000,00) te veel aan [gedaagde cs.] heeft betaald en terug moet krijgen. Volgens [eiser] hoeft hij alleen een vergoeding die gelijk is aan de kale huur aan [gedaagde cs.] te betalen. [gedaagde cs.] heeft dit betwist. Volgens hem heeft [eiser] betaald wat hij verschuldigd was. Daarnaast doet [gedaagde cs.] een beroep op verrekening van de borgsom met de herstelkosten van schade die [eiser] volgens hem heeft aangericht. Omdat de herstelkosten van schade meer zijn dan de borgsom hoeft hij [eiser] niets te betalen, zo stelt [gedaagde cs.]
2.3.
[gedaagde cs.] vordert in reconventie het restant van de herstelkosten van schade dat na verrekening met de borgsom nog overblijft. [eiser] heeft betwist dat hij bepaalde schade heeft aangericht. Over de overige schadeposten voert hij aan dat hij van [gedaagde cs.] niet de kans heeft gekregen om deze schades zelf te herstellen. Er was volgens hem nog geen sprake van verzuim en daarom hoeft hij geen schadevergoeding aan [gedaagde cs.] te betalen. Verder vindt hij dat [gedaagde cs.] het bestaan van bepaalde kosten niet heeft aangetoond.
2.4.
De kantonrechter wijst de vordering in conventie van [eiser] deels toe. In de overeenkomst van 11 juni 2023 hebben partijen afgesproken dat [eiser] :
  • een borgsom betaalt van € 1.000,00 aan [gedaagde cs.] ,
  • een vergoeding betaalt voor het enkele gebruik van de woning gelijk aan de kale huur en;
  • vergoedingen moet betalen voor het ver- en gebruik van andere zaken.
2.5.
Met de overeenkomst van 23 augustus 2023 zijn de afspraken van 11 juni 2023 over de vergoedingen voor het ver- en gebruik van andere zaken en de borgsom niet vervallen. Naast de vergoeding voor het gebruik van de woning is [eiser] de vergoedingen voor het ver- en gebruik van andere zaken en de borgsom aan [gedaagde cs.] verschuldigd. Na verrekening van de borgsom van € 1.000,00 met de schadevergoeding die [eiser] aan [gedaagde cs.] moet betalen, heeft [eiser] nog recht op teruggave van een bedrag van € 184,99. De vordering in reconventie wordt afgewezen, omdat na verrekening van de toewijsbare schadeposten met de borgsom [gedaagde cs.] geen restvordering heeft.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter beoordeelt het geschil in conventie en in reconventie tezamen vanwege de samenhang tussen de vorderingen en stellingen van partijen in conventie en reconventie.
[gedaagde sub2] is partij bij de overeenkomsten
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] bevestigd dat [gedaagde sub2] contractspartij is bij de overeenkomsten van 11 juni 2023 en 23 augustus 2023. Zij is dan ook niet ten onrechte mede gedagvaard.
Geen onverschuldigde betaling
3.3.
[eiser] vindt dat hij € 4.477,39 te veel en dus onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde cs.] heeft hem maandelijks meer in rekening gebracht dan de kale huur die [gedaagde cs.] aan [bedrijf 1] heeft betaald en dit mocht volgens hem niet. In dit bedrag van € 4.477,39 zit ook de borgsom van € 1.000,00, die naar zijn mening eveneens onterecht in rekening is gebracht. [eiser] betoogt dat met het sluiten van de overeenkomst van 23 augustus 2023 de overeenkomst van 11 juni 2023 is vervangen, zodat hij enkel de kale huur aan [gedaagde cs.] verschuldigd was.
3.4.
Volgens [eiser] heeft de overeenkomst van 23 augustus 2023 de eerdere overeenkomst van 11 juni 2023 vervangen, omdat:
volgens hem een
latereovereenkomst altijd een
oudereovereenkomst vervangt;
dit uit de inhoud van de overeenkomst van 23 augustus 2023 zelf blijkt in samenhang bezien met de omstandigheid dat [bedrijf 1] bezwaar had tegen de inhoud van de overeenkomst van 11 juni 2023.
3.5.
Anders dan [eiser] stelt heeft de enkele omstandigheid dat ná de tussen [eiser] en [gedaagde cs.] gesloten overeenkomst van 11 juni 2023, tussen [bedrijf 1] , [eiser] én [gedaagde cs.] een overeenkomst is gesloten, niet tot gevolg dat alle met de overeenkomst van 11 juni 2023 gemaakte afspraken zijn vervangen door de overeenkomst van 23 augustus 2023.
3.6.
[eiser] kan worden gevolgd in zijn stelling dat [bedrijf 1] bezwaar had tegen de omstandigheid dat hij en [gedaagde cs.]
buiten [bedrijf 1] omop 11 juni 2023 afspraken hadden gemaakt over
het gebruik van de woning.[gedaagde cs.] is als huurder op grond van wettelijke (artikel 7:244 BW) en/of contractuele bepalingen zonder toestemming van
[bedrijf 1] immers niet gerechtigd de woning aan [eiser] in gebruik te geven.
Gelet hierop kan [eiser] ook worden gevolgd in zijn stelling dat vanwege dit bezwaar van [bedrijf 1] hij, [gedaagde cs.] en [bedrijf 1] de overeenkomst van 23 augustus 2023 hebben gesloten over het
enkele gebruik van de woning, de
daarvoorte betalen vergoeding (te weten een vergoeding gelijk aan de kale huur die [gedaagde cs.] aan
[bedrijf 1] verschuldigd is) en de duur van de overeenkomst, namelijk één jaar in plaats van twee jaar (van 1 augustus 2023 tot en met 31 juli 2024 [1] ). Daarmee is de afspraak die [eiser] en [gedaagde cs.] op 11 juni 2023 hebben gemaakt over het gebruik van de woning en de vergoeding voor dat gebruik, bevestigd. Zie in dit verband ook wat onder 3.10. staat.
3.7.
[eiser] heeft voorwaarden voor huisbewaring van de [bedrijf 1] overgelegd en gesteld dat daaruit blijkt dat [gedaagde cs.] geen extra kosten aan [eiser] mag vragen; daarom heeft [eiser] alles boven de kale huurprijs onverschuldigd aan [gedaagde cs.] betaald.
3.8.
De kantonrechter verwerpt deze stelling en heeft daarvoor twee redenen. In de eerste plaats blijkt uit de overeenkomst van 23 augustus 2023 niet dat deze voorwaarden op deze overeenkomst van 23 augustus 2023 van toepassing zijn verklaard. Reeds om die reden hebben deze voorwaarden tussen partijen geen gelding. De tweede reden is dat in deze voorwaarden weliswaar staat dat de huurder (in dit geval [gedaagde cs.] ) geen extra kosten mag vragen aan de huisbewaarder (in dit geval [eiser] ), maar uit deze voorwaarden volgt niet dat deze zin op iets anders ziet dan op de vergoeding voor het enkele gebruik van de woning.
3.9.
Anders dan [eiser] heeft betoogd, blijkt uit de inhoud van de overeenkomst van 23 augustus 2023 niet dat deze overeenkomst de overige op 11 juni 2023 tussen [eiser] en [gedaagde cs.] gemaakte afspraken heeft doen vervallen. Dit oordeel legt de kantonrechter hierna uit.
3.10.
Vaststaat dat [eiser] en [gedaagde cs.] op 11 juni 2023 afspraken hebben gemaakt [2] over i) wat [eiser] als vergoeding zal betalen aan [gedaagde cs.] voor het gebruik van de woning, ii) de vergoedingen die [eiser] zal betalen voor het ver- en gebruik van andere zaken en iii) de borgsom van € 1.000,00 die [eiser] bij aanvang van het gebruik van de woning aan [gedaagde cs.] zou betalen. De afgesproken vergoedingen zijn:
  • een maandelijkse vergoeding voor het gebruik van de woning, raambekleding, vloer, lampen, vaatwasser, wasmachine en droger. [gedaagde cs.] heeft gesteld en [eiser] heeft niet weersproken dat het deel van deze maandelijkse vergoeding, dat ziet op het gebruik van de woning, de kale huur die [eiser] aan [bedrijf 1] verschuldigd is niet overschrijdt;
  • een maandelijks voorschot voor gas, water en elektriciteit. De werkelijke kosten worden periodiek achteraf verrekend;
  • een maandelijks voorschot voor servicekosten. De werkelijke servicekosten worden periodiek achteraf verrekend;
  • een voorschot voor waterschapsbelasting en gemeentelijke heffingen. De werkelijke kosten worden achteraf verrekend.
3.11.
Uit de overeenkomst van 23 augustus 2023 blijkt niet dat [bedrijf 1] samen met [eiser] en [gedaagde cs.] heeft afgesproken dat:
die overeenkomst ook de andere afspraken die in de overeenkomst van 11 juni 2023 tussen [eiser] en [gedaagde cs.] zijn gemaakt, vervangt (omdat de daarin afgesproken vergoedingen voor het ver- en gebruik van andere zaken en de borgsom in strijd zou zijn met het beleid van [bedrijf 1] over het in gebruik geven van een woning); of
de afspraken van 11 juni 2023 over de vergoedingen voor het ver- en gebruik van andere zaken en de borgsom vervallen (omdat dit in strijd zou zijn met het beleid van [bedrijf 1] over het in gebruik geven van een woning).
[eiser] heeft ook geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot de conclusie kunnen leiden i) dat [bedrijf 1] bezwaar heeft tegen de afspraken die partijen hebben gemaakt over de vergoedingen voor het ver- en gebruik van andere zaken en de borgsom én ii) dat [eiser] en [gedaagde cs.]
daarommet het sluiten van de overeenkomst van 23 augustus 2023 de bedoeling hebben gehad om de afspraken van 11 juni 2023 over de vergoedingen voor het ver- en gebruik van andere zaken en de borgsom te laten vervallen.
3.12.
Uit de gedragingen van [eiser] volgt ook niet dat met het sluiten van de overeenkomst van 23 augustus 2023 het de bedoeling van partijen was dat hij alleen een vergoeding voor het enkele gebruik van de woning verschuldigd zou zijn en geen vergoedingen voor het ver- en gebruik van andere zaken en de borgsom. Ná 23 augustus 2023 is hij maandelijks een totaalsom van € 1.083,74 (en later € 1.126,74) aan [gedaagde cs.] blijven betalen. Dit is meer dan:
het bedrag aan kale huur inclusief de gebruiksvergoeding voor een deel van de inboedel (€ 895,00), dat staat genoemd in de overeenkomst van 11 juni 2023 en
de kale huurprijs als bedoeld in de overeenkomst van 23 augustus 2023.
Dat betaalgedrag van [eiser] ná 23 augustus 2023 doet dan ook sterk afbreuk aan zijn stelling dat het de bedoeling van partijen en dus ook hemzelf was, dat de eerder op 11 juni 2023 gemaakte afspraken over de vergoedingen voor het ver- en gebruik van andere zaken en de borgsom zouden vervallen. Als dat zo was, dan had het in de rede gelegen dat [eiser] op of omstreeks 23 augustus 2023 afspraken met [gedaagde cs.] zou hebben gemaakt dat hij het over de periode tot 23 augustus 2023 te veel betaalde terug zou ontvangen. Daar blijkt niets van.
Het beroep van [eiser] op dwaling slaagt niet
3.13.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de gemachtigde van) [eiser] ook een beroep op dwaling [3] gedaan. Dit beroep is gebaseerd op de aanname dat andere/aanvullende afspraken naast de driepartijenovereenkomst tussen [bedrijf 1] , [eiser] en [gedaagde cs.] niet mogen worden gemaakt. Als [eiser] had geweten dat dit niet mocht, dan was hij de eerste overeenkomst van 11 juni 2023 nooit aangegaan, aldus zijn gemachtigde. Die aanname is onjuist. Er is geen rechtsregel die in dit geval eraan in de weg staat dat partijen andere/aanvullende afspraken maken over vergoedingen voor het ver- en gebruik van andere zaken dan de te betalen vergoeding voor het enkele gebruik van de woning. Het beroep op dwaling van [eiser] faalt dus.
Tussenconclusie
3.14.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] de op 11 juni 2023 overeengekomen vergoedingen voor het ver en gebruik van andere zaken en de borgsom verschuldigd was aan [gedaagde cs.] Van onverschuldigde betaling is dan ook geen sprake. De vordering van [eiser] om [gedaagde cs.] te veroordelen om hem een bedrag van € 3.477,39 aan te veel betaalde vergoedingen terug te betalen, wordt dan ook afgewezen. Of [gedaagde cs.] de borgsom van € 1.000,00 na het einde van het gebruik van de woning aan [eiser] terug moest betalen wordt hieronder beoordeeld.
[eiser] is nog een bedrag als vergoeding en schadevergoeding aan [gedaagde cs.] verschuldigd
3.15.
[gedaagde cs.] vordert vergoeding van de volgende posten:
1. Verschil energiekosten en betaald voorschot
€ 299,71
2. Beschadigde muur ingang rechts van hoofdeur - gang
€ 847,00
3. Beschadigde deur - werkkamer
€ 347,60
4. Beschadigde vitrage-ophangkoord – slaapkamer
€ 75,00
5. Beschadigde rechtergordijn - woonkamer
€ 250,00
6. Algemene schoonmaak – badkamer, wc, keuken, ramen, vloer
€ 100,00
7. Verwijderingskosten
€ 100,00
Totaal
€ 2019,31
3.16.
[gedaagde cs.] heeft de borgsom van € 1.000,00 niet aan [eiser] terugbetaald. De onder 3.15. vermelde kosten die na deze verrekening met de borgsom overblijven, wil [gedaagde cs.] vergoed krijgen van [eiser] .
Een ingebrekestelling is niet nodig
3.17.
[eiser] heeft tegen de schadevergoedingsvordering onder andere aangevoerd dat hij van [gedaagde cs.] geen kans heeft gekregen om de schade die hij heeft aangericht voor zijn eigen rekening te herstellen; daarom is hij nog niet in verzuim en hoeft hij deze schade niet te vergoeden. Dit betoog gaat niet op vanwege het volgende. Onderdeel van de huisbewaringsovereenkomst is dat de woning moet worden teruggegeven aan [gedaagde cs.] in de staat zoals die door [eiser] is ontvangen aan het begin van de huisbewaringsovereenkomst. Op het moment dat [eiser] de woning aan [gedaagde cs.] moest teruggeven, moest hij al aan die verplichting hebben voldaan. Verzuim treedt dan zonder ingebrekestelling in. Wel is het zo dat gezien de functie van een voorafgaande inspectie door [gedaagde cs.] (die [gedaagde cs.] niet (tijdig) heeft verricht), in dit geval niet alle door [gedaagde cs.] gemaakte herstelkosten als schadevergoeding van [eiser] kunnen worden gevorderd, maar alleen die kosten die [eiser] zelf had moeten maken om de woning in goede staat op te leveren. [4] Tegelijkertijd is het ook zo dat als er schade is bij oplevering/teruggave van de woning, deze concreet moet worden begroot. [gedaagde cs.] moet daadwerkelijk kosten hebben gemaakt of gaan maken om de opleveringsgebreken te herstellen. [5]
De energiekosten (1) komt voor rekening van [eiser]
3.18.
Gesteld en niet weersproken is dat de kosten van gas, water en elektriciteit die [eiser] heeft gebruikt meer zijn dan het voorschot dat hij daarvoor heeft betaald op grond van de overeenkomst van 11 juni 2023. [eiser] is dan ook de kosten voor deze nutsvoorzieningen die niet door het betaalde voorschot gedekt zijn, te weten € 299,71, aan [gedaagde cs.] verschuldigd.
De kosten voor het herstel van de muur (2) komen niet voor rekening van [eiser]
3.19.
Het bedrag van € 847,00 voor herstel van de muur komt niet voor rekening van [eiser] , omdat [gedaagde cs.] zijn stelling dat [eiser] deze muur heeft beschadigd niet (voldoende) heeft onderbouwd. [eiser] heeft op de mondelinge behandeling immers aangegeven dat [gedaagde cs.] in april/mei 2024 langs is geweest en dat hij heeft gezegd dat de woning prima eruitzag. Ook ontkent [eiser] dat hij de muur heeft beschadigd.
[gedaagde cs.] heeft na deze betwisting geen verdere onderbouwing gegeven voor de stelling dat [eiser] de muur heeft beschadigd. Daarom wordt deze stelling verworpen.
De kosten voor het herstel van de deur (3) komen gedeeltelijk voor rekening van [eiser]
3.20.
De kosten voor het herstel van de deur in de werkkamer komen voor rekening van [eiser] . Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] voor deze schadepost aansprakelijkheid erkend. Deze schade moet worden begroot op basis van wat hij zelf aan herstelkosten zouden hebben gemaakt als hij een nieuwe deur in de bouwmarkt had gekocht en deze zelf had geplaatst. De kantonrechter sluit aan bij de prijzen inclusief btw voor een nieuwe deur en onderdelen die staan in de offerte van [bedrijf 2] , die [gedaagde cs.] heeft overgelegd. De geoffreerde arbeidskosten worden niet meegenomen, omdat die niet voor rekening van [eiser] komen. Voor rekening van [eiser] komt dan € 190,30 inclusief btw (= (€ 125,90 + € 12,14 + € 6,44 + € 10,86 + € 1,93) x 1,21).
3.21.
Of [bedrijf 1] vindt dat de deur vervangen moet worden is verder irrelevant. Het gaat om de relatie tussen [eiser] en [gedaagde cs.] en de verplichting van [eiser] om de woning weer terug te geven in de staat hoe hij deze heeft ontvangen.
De kosten voor het ophangkoord (4) en het rechtergordijn (5) komen voor rekening van [eiser]
3.22.
De kosten voor het ophangkoord van de vitrage en het rechtergordijn komen ook voor rekening van [eiser] . [gedaagde cs.] heeft gesteld dat [eiser] deze spullen heeft beschadigd en [eiser] heeft dit niet weersproken. Dat de kosten voor de vervangen respectievelijk € 75,00 en € 250,00 zijn heeft [eiser] ook niet weersproken.
De kosten voor algemene schoonmaak (6) en verwijdering (7) komen niet voor rekening van [eiser]
3.23.
De gestelde kosten voor de algemene schoonmaak en de verwijderingskosten (van spullen in de berging) komen niet voor rekening van [eiser] . Nadat [eiser] deze posten heeft betwist heeft [gedaagde cs.] deze onvoldoende geconcretiseerd. Ook wist
[gedaagde cs.] op de mondelinge behandeling niet meer zeker of hij de spullen uit de berging had verwijderd. Bovendien had [eiser] geen verwijderingskosten gehad als hij spullen uit de woning had verwijderd. Verder zouden de schoonmaakkosten beperkt zijn door de kosten van schoonmaakmiddelen en -spullen. Zie in dit verband wat onder 3.17. staat.
Tussenconclusie: [gedaagde cs.] heeft geen restvordering; hij moet nog iets aan [eiser] betalen
3.24.
De kosten die voor rekening van [eiser] komen bedragen in totaal € 815,01 (= € 299,71 + € 190,30 + € 75,00 + € 250,00). [gedaagde cs.] heeft de borgsom van € 1.000,00 ingehouden. Na verrekening blijven dus geen kosten over die [eiser] nog aan [gedaagde cs.] moet vergoeden; na verrekening moet [gedaagde cs.] (€ 1.000,00 - € 815,01 =) € 184,99 aan [eiser] betalen. Daartoe wordt [gedaagde cs.] in conventie veroordeeld.
Wettelijke rente
3.25.
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, wordt over het bedrag van € 184,99 toegewezen met ingang van 25 september 2024. [6]
Buitengerechtelijke incassokosten van [gedaagde cs.]
3.26.
Omdat [gedaagde cs.] na verrekening geen vordering op [eiser] heeft, heeft hij geen recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Die worden dan ook afgewezen. Overigens heeft [gedaagde cs.] geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat hij derden heeft ingeschakeld om zijn vordering te incasseren.
De proceskosten in conventie en reconventie worden gecompenseerd
3.27.
Omdat beide partijen in zowel conventie als in reconventie (on)gelijk hebben gekregen, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in conventie en reconventie te compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
3.28.
Anders dan [gedaagde cs.] heeft betoogd, is de omvang van de vordering van [eiser] geen reden om [eiser] in de (werkelijke) (proces)kosten van [gedaagde cs.] te veroordelen. [gedaagde cs.] kan ook niet worden gevolgd in zijn betoog, dat [eiser] onnodig heeft geprocedeerd zoals bedoeld in artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Nakosten
3.29.
Omdat de proceskosten worden gecompenseerd, is er geen grond voor toewijzing van nakosten.
Hoofdelijkheid
3.30.
De veroordeling van [gedaagde cs.] wordt hoofdelijk uitgesproken, zoals [eiser] heeft gevorderd. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.31.
De kantonrechter verklaart deze uitspraak wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde cs.] hoofdelijk om aan [eiser] € 184,99 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 25 september 2024 tot de algehele betaling,
in reconventie
4.2.
wijst de vorderingen van [gedaagde cs.] af,
in conventie en reconventie
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaald,
4.4.
verklaart wat onder 4.1. van dit vonnis staat uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025. [7]
De griffier, De kantonrechter,

Voetnoten

1.Later hebben partijen met wederzijds goedvinden de huisbewaringsovereenkomst per 1 juli 2024 beëindigd.
2.Zie productie 1 van [gedaagde cs.] .
3.Zoals bedoeld in artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.Vergelijk een arrest van de Hoge Raad van 27 november 1998 (ECLI:NL:1998:ZC2790).
5.Vergelijk een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 mei 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:4516).
6.Dit is 14 dagen na de e-mail van 10 september 2024 (productie 2 van [eiser] .)
7.Type: 61312