ECLI:NL:RBMNE:2025:5442

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 25/2229
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering AIO-aanvulling en aflossingscapaciteit eisers

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eisers, de heer [eiser] en mevrouw [eiseres], en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank over de terugvordering van een bedrag op de AIO-aanvulling. Verweerder heeft op 15 november 2024 de aflossingscapaciteit van eisers vastgesteld, waarbij eiser maandelijks € 235,- en eiseres € 20,- moet terugbetalen. Eisers zijn het niet eens met deze vaststelling en hebben bezwaar gemaakt, wat door verweerder ongegrond is verklaard op 17 februari 2025. Hierop hebben eisers beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 4 september 2025 behandeld, waarbij eisers niet aanwezig waren, maar hun gemachtigde wel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geen beroepsgronden hebben aangevoerd tegen het netto inkomen en zich enkel richten op de hoogte van de beslagvrije voet. De rechtbank concludeert dat de aflossingscapaciteit correct is vastgesteld en dat de beslagvrije voet van 95% van de bijstandsnorm voor mensen van 21 jaar of ouder die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, juist is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en geen vergoeding van het griffierecht ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2229

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser ] en [eiseres] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Inleiding

1. Eisers moeten een bedrag terugbetalen aan verweerder. Verweerder heeft met het besluit van 15 november 2024 (het primaire besluit) de aflossingscapaciteit van eisers vastgesteld. De heer [eiser ] (hierna: eiser) en mevrouw [eiseres] (hierna: eiseres) kunnen volgens verweerder iedere maand respectievelijk € 235,- en € 20,- terugbetalen. Deze bedragen worden maandelijks ingehouden op de AIO-aanvulling [1] die eisers ontvangen. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eisers met het besluit van 17 februari 2025 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld. Verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eisers waren niet aanwezig. De gemachtigde van eisers heeft na de zitting laten weten dat zij akkoord gaan met een uitspraak zonder nadere zitting.

Inhoud bestreden besluit (in essentie)

4. Verweerder stelt dat de aflossingscapaciteit van eisers juist is vastgesteld met het primaire besluit. De wettelijke aflossingscapaciteit is het verschil tussen het netto maandinkomen en de wettelijke beslagvrije voet. [2] Verweerder heeft in het bestreden besluit voor eiser en eiseres weergegeven hoe de aflossingscapaciteit is berekend en met welk bedrag aan inkomen en aan beslagvrije voet rekening is gehouden. Ook beargumenteert verweerder dat sprake is van een gezamenlijke schuld en dat voor eiser en eiseres individueel de aflossingscapaciteit moet worden berekend. Tot slot verduidelijkt verweerder dat de beslagvrije voet 95% is van de bijstandsnorm voor mensen van 21 jaar of ouder die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Het gaat hierbij volgens verweerder dus niet om de hogere bijstandsnorm voor mensen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd. [3]

Beroepsgronden

5. Eisers zijn het niet eens met de beslagvrije voet die verweerder heeft aangehouden. Zij vinden dat niet uitgegaan moet worden van 95% van de gehuwdennorm van mensen van 21 jaar of ouder die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Volgens eisers moet uitgegaan worden van 95% van de bijstandsnorm voor gehuwden waarvan één of meer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt (zonder kostendelende medebewoner).
6. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt namelijk dat het aflossen van een schuld bij verweerder voorlopig anders moet worden uitgevoerd. [4] De reden hiervan is in de kern dat onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de onvoorziene effecten voor AOW-gerechtigden als gevolg van de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv). Bij de berekening van de beslagvrije voet wordt onder de nieuwe wet namelijk geen onderscheid meer gemaakt naar leeftijd. Hierdoor zouden mensen met beslag op hun inkomen vanaf de AOW-leeftijd een lagere beslagvrije voet krijgen dan onder de oude wetgeving. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met deze rechtspraak.
7. Eisers benadrukken het belang van een correcte vaststelling van de beslagvrije voet, omdat in hun geval sprake is van een langdurige verrekening.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank stelt vast dat eisers het niet eens zijn met de aflossingscapaciteit die verweerder heeft vastgesteld. Zij hebben geen beroepsgronden aangevoerd tegen het netto inkomen waar verweerder vanuit gegaan is. Ook hebben eisers niets gesteld of onderbouwd over bepaalde (meer dan gebruikelijke) kosten.
9. Eisers spitsen het beroep toe op de hoogte van de beslagvrije voet die verweerder heeft aangehouden. Dit moet volgens hen geen 95% zijn van de bijstandsnorm voor gehuwden van 21 jaar of ouder die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, maar 95% van de bijstandsnorm voor gehuwden waarvan één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt. Verweerder is in het verweerschrift van 20 augustus 2025 op dit argument van eisers ingegaan.
10. De rechtbank overweegt dat de Raad in eerste instantie in de uitspraak van 26 januari 2024 (zie noot 4) heeft geconstateerd dat met de invoering van de Wvbvv een vereenvoudiging van de berekening van de beslagvrije voet werd beoogd, evenals meer transparantie. Het doel was niet de aflossingscapaciteit van burgers op een hoger bedrag vast te stellen. De Regeling [5] die verrekening ten bedrage van de volledige aflossingscapaciteit voorschrijft, dateert van vóór de inwerkingtreding van de Wvbvv en is niet gewijzigd. Dit terwijl de Wvbvv wel wijzigingen bevat die gevolgen hebben voor het verrekenen van socialezekerheidsschulden met socialezekerheidsuitkeringen. Bij de berekening van de beslagvrije voet gaat het over de vraag wat het minimum is waar iemand, mogelijk langdurig, van kan leven. Om deze reden had in beginsel een heroverweging door de minister moeten plaatsvinden.
Na deze uitspraak van de Raad heeft een heroverweging plaatsgevonden, hierover gaat de brief van 3 september 2024. [6] Hierin is neergelegd dat de minister
geenaanleiding ziet de Regeling aan te passen op het onderdeel dat bepaalt hoe de beslagvrije voet voor AOW-gerechtigden door Svb en UWV moet worden toegepast. In de brief is onder meer opgenomen dat uit verdiepend onderzoek volgt dat AOW-gerechtigden er ten opzichte van de oude systematiek in algemene zin op achteruit zijn gegaan, maar niet sterker dan door de wetgever was voorzien. Ook is breder gekeken naar de gevolgen van de wet voor AOW-gerechtigden in vergelijking met andere groepen die te maken krijgen met beslag. In de brief staat dat uit verdiepend onderzoek blijkt dat AOW-gerechtigden die te maken krijgen met beslag er niet slechter uitkomen dan andere voorbeeldhuishoudens. De minister concludeert dat de uitkomst van de heroverweging is dat de Regeling niet wordt aangepast op het onderdeel dat bepaalt hoe de beslagvrije voet voor AOW-gerechtigden door SVB en UWV moet worden toegepast. Daarmee blijft de Regeling aansluiten bij de wet.
De Raad heeft in de uitspraak van 16 januari 2025 overwogen dat deze heroverweging van de minister meebrengt dat er geen reden is om het oordeel uit de uitspraak van 26 januari 2024 te handhaven. [7]
11. De rechtbank concludeert op basis van de heroverweging van de minister en de (meer recente) rechtspraak van de Raad dat het algemene argument van eisers, dat de beslagvrije voet op de onjuiste bijstandsnorm is gebaseerd, niet kan slagen. In beroep hebben eisers verder geen beroepsgronden aangevoerd die meer specifiek op hun (financiële) situatie betrekking hebben.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen.
13. Om deze reden krijgen eisers geen vergoeding van het griffierecht. Daarnaast is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
2.Verweerder verwijst naar artikel 145da van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering.
3.Zie de hogere bijstandsnorm uit artikel 22 van de Participatiewet (de Pw).
4.Eisers verwijzen naar een uitspraak van de Raad van 26 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1.
5.Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen.
6.Kamerstukken II, 2023-202, 24515, 768 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24515-768.html)
7.Uitspraak van de Raad van 16 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:216 r.o. 4.6.