Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
[eiser],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2] B.V.,
3.
[gedaagde sub 3] B.V.,
[gedaagde sub 4] B.V.,
[gedaagde sub 5] B.V.,
[gedaagde sub 6] B.V.,
[gedaagde sub 7] B.V.,
[gedaagde sub 8] B.V.,
[gedaagde sub 9] B.V.,
[gedaagde sub 10] B.V.,
[gedaagde sub 11] B.V.,
[gedaagde sub 12] B.V.,
[gedaagde sub 13] B.V.,
[gedaagde sub 14] B.V.,
[gedaagde sub 15] B.V.,
de groepsvennootschappen,
16.[gedaagde sub 16] B.V.,
[gedaagde sub 16],
[gedaagde sub 1] c.s.,
- het vonnis in incident van 24 december 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak met producties 9 tot en met 15;
- de mondelinge behandeling van 12 augustus 2025 en het proces-verbaal daarvan;
- de spreekaantekeningen van partijen.
2.Waar gaat de zaak over
3.De beoordeling
[gedaagde sub 16]heeft in de
ontbindingsprocedureeen beroep gedaan op e-mails waarvan de data zijn aangepast. De data van de e-mails waren aangepast naar 2 en 3 oktober 2018, terwijl de e-mails in werkelijkheid op 10 en 11 oktober 2018 waren verzonden. [eiser] stelt dat [gedaagde sub 16] op basis van de e-mails betoogde dat [eiser] de factuur van 3 oktober 2018 van € 160.000,00 (voor de
start carbon production) te laat heeft betaald en [onderneming] [3] daardoor niet met de productie van de carbon mal van het vaartuig kon beginnen, als gevolg waarvan de bouw 70 dagen vertraging heeft opgelopen. Volgens [gedaagde sub 16] leidde deze omstandigheid ertoe dat [gedaagde sub 16] haar werkzaamheden mocht opschorten en [eiser] niet heeft kunnen ontbinden zonder schadeplichtig te worden.
aansprakelijkheidsprocedureindirect opnieuw een beroep op de aangepaste e-mails gedaan, door te stellen dat [eiser] zelf een vertraging van 70 dagen in de bouw van het vaartuig heeft veroorzaakt door de factuur van 3 oktober 2018 niet tijdig te betalen, waardoor een productieslot is gemist. Dit mede terwijl de kantonrechter in Amsterdam deze stelling in de ontbindingsprocedure al had verworpen.
aansprakelijkheidsprocedureopnieuw de stellingen ingenomen (1) dat [eiser] na acceptatie van het definitieve ontwerp diverse substantiële wijzigingen heeft verzocht en te laat heeft betaald, wat tot vertraging zou hebben geleid en (2) dat [gedaagde sub 16] aan [eiser] een redelijk alternatief had aangeboden voor een vervangend vaartuig, om de zomerperiode te kunnen overbruggen totdat het vaartuig - waarvoor opdracht was gegeven - afgebouwd zou zijn. Dit terwijl de kantonrechter in Amsterdam deze stellingen in de ontbindingsprocedure al had afgedaan.
aansprakelijkheidsprocedureten onrechte gesteld dat [gedaagde sub 16] € 680.000,00 in de bouw van het vaartuig van [eiser] heeft geïnvesteerd en zij hebben ten onrechte bewijs aangeboden van die stelling. Zij wisten volgens [eiser] dat dit bedrag niet in het vaartuig was gestoken en de rechtbank Midden-Nederland achtte in de aansprakelijkheidsprocedure ook slechts een bedrag van € 323.508,80 verantwoord.
[gedaagde sub 1]op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de proceskosten in de
ontbindingsprocedure, omdat de vervalste e-mails aan hem toe te rekenen zijn en omdat hij [gedaagde sub 16] heeft laten procederen in de ontbindingsprocedure, terwijl hij wist of hoorde te weten dat [gedaagde sub 16] de volledige proceskosten niet kon betalen en geen verhaal zou bieden.
e-mails in werkelijkheid op 10 en 11 oktober 2018 waren verzonden. [gedaagde sub 16] heeft op enig moment in de ontbindingsprocedure gemeld dat de e-mails een aangepaste datum hadden. Alhoewel het voor rekening en risico van [gedaagde sub 16] komt dat de e-mails vervalst waren (ook als een medewerker dit heeft aangepast), leidt het indienen daarvan niet tot een volledige proceskostenveroordeling voor [gedaagde sub 16] . De rechtbank legt dat oordeel hierna uit.
6 april 2012 van de Hoge Raad. [4] In dat arrest was voldoende aannemelijk dat de enig bestuurder en aandeelhouder van de vennootschap betrokken was geweest bij brandstichting in zijn café. De vennootschap vorderde niettemin een uitkering van de verzekering, voor de schade als gevolg van de brand. De Hoge Raad overwoog dat de betrokkenheid bij de brandstichting niet zonder meer meebracht dat de vennootschap voorafgaand aan de procedure wist dat haar vordering was gebaseerd op feiten en omstandigheden die niet juist waren en dat daarom sprake was van onrechtmatig handelen dat verplicht tot een volledige proceskostenvergoeding. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook als het handelen van de bestuurder en aandeelhouder toegerekend kan worden aan de vennootschap. De vereiste mate van zekerheid dat sprake was van het gestelde misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen en daarmee van een evident ongegronde vordering door de proceshouding, was niet aanwezig.
e-mails zijn ingediend, betekent niet zonder meer dat [gedaagde sub 16] wist dat zij een evident ongegrond verweer voerde en dat zij misbruik van procesrecht heeft gemaakt. De vereiste mate van zekerheid die de Hoge Raad vereist, is ook in dit geval niet aanwezig. Bij dit oordeel weegt mee dat het verweer waarop [gedaagde sub 16] met de aangepaste e-mails een beroep deed, namelijk dat [eiser] de factuur met datum 3 oktober 2018 in verband met de
start carbon productionniet tijdig betaalde en het productieslot bij [onderneming] daardoor was gemist, op zichzelf niet evident onjuist is. Het verweer bleef ook zonder een beroep op de aangepaste e-mails in stand en [eiser] heeft erkend dat hij de factuur van € 160.000,00 niet binnen de afgesproken termijn van tien dagen - nadat hij deze had ontvangen op 11 oktober 2018 - betaalde. Dat partijen het niet eens zijn over de (juridische) gevolgen hiervan, betekent niet dat [gedaagde sub 16] een stelling innam waarvan zij wist of hoorde te weten dat deze onjuist was of waarvan zij op voorhand begreep dat de stelling geen kans van slagen had. Ook is het innemen van een stelling die achteraf niet wordt gehonoreerd, zonder bijkomende omstandigheden niet onrechtmatig. Ten slotte stond er - anders dan in het arrest van de Hoge Raad - niet vast en is ook niet aannemelijk geworden dat [gedaagde sub 1] als bestuurder van [gedaagde sub 16] wist dat de e-mails vervalst waren. In punt 3.11 van dit vonnis gaat de rechtbank hier verder op in. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde sub 16] geen misbruik gemaakt van het procesrecht of onrechtmatig gehandeld door haar proceshouding.
permissable delays(vertragingen die toe te rekenen zijn aan [eiser] ) kan onderbouwen. De medewerker heeft vervolgens de data van de e-mails aangepast volgens [gedaagde sub 1] , omdat deze medewerker zich realiseerde dat hij [onderneming] eerder had moeten benaderen. Aan de stelling dat [gedaagde sub 1] wist of behoorde te weten dat de e-mails aangepast werden, als gevolg waarvan hij onrechtmatig heeft gehandeld, heeft [eiser] gelet op deze toelichting te weinig ten grondslag gelegd.
e-mails in de aansprakelijkheidsprocedure opnieuw hebben gebruikt om hun verweer te onderbouwen. Volgens [eiser] ligt het beroep op de vervalste e-mails besloten in de stelling van [gedaagde sub 1] en de groepsvennootschappen dat [eiser] zelf een vertraging van 70 dagen in de bouw van het vaartuig heeft veroorzaakt door de factuur van 3 oktober 2018 niet tijdig te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagde sub 1] c.s. echter toegelicht dat dit verweer niet te maken had met de e-mails gedateerd op 2 of 3 oktober 2018. Het verweer is volgens [gedaagde sub 1] c.s. gevoerd omdat [eiser] de betalingstermijn van de factuur had laten verstrijken, door pas eind oktober te betalen en niet binnen de afgesproken tien dagen na ontvangst van de factuur op 11 oktober 2018. Deze toelichting van [gedaagde sub 1] c.s. strookt met de wijze waarop het verweer in de processtukken van de aansprakelijkheidsprocedure terugkomt. Zo staat er in nummer 21 van de conclusie van antwoord dat [eiser] te laat betaalde en dat het productieslot is gemist, maar daarin wordt niet verwezen naar de vervalste e-mails of de data van 2 of 3 oktober 2018. Ook kan de rechtbank uit de door [eiser] genoemde delen in de processtukken van de ontbindingsprocedure, niet afleiden dat het missen van het productieslot door [gedaagde sub 16] steeds is gekoppeld aan of gebaseerd is op de vervalste e-mails. [gedaagde sub 16] heeft juist in punt 29 van de conclusie van repliek geschreven dat de factuur te laat is betaald als de factuur op 11 oktober 2018 (in plaats van op 3 oktober 2018) door [eiser] is ontvangen. De stelling dat er niet binnen de afgesproken tien dagen is betaald en dat daardoor het productieslot is gemist en vertraging in de bouw van het vaartuig is ontstaan, bleef dus ook zonder de vervalste e-mails in stand. Ten slotte heeft de kantonrechter in Amsterdam in nummer 29 van het vonnis verwezen naar de stelling van [gedaagde sub 16] dat [eiser] vertraging heeft veroorzaakt door het missen van het productieslot omdat [eiser] het definitieve ontwerp op 13 augustus 2018 niet zou hebben geaccepteerd. Ook hieruit blijkt niet dat de stelling van het missen van het productieslot onlosmakelijk met de (vervalste) e-mails van 2 of 3 oktober 2018 verbonden was.
special purpose vehicle, en dat zij dit konden onderbouwen met bewijsstukken. Het gaat hierbij niet meer om het ‘niet kunnen onderbouwen’ van de stelling volgens [eiser] , maar om de situatie waarin [gedaagde sub 1] en de groepsvennootschappen bewust de stelling hebben ingenomen dat zij al het geld van [eiser] in het vaartuig hebben gestoken terwijl zij wisten dat dit niet was gebeurd. Dat blijkt volgens [eiser] allereerst uit het feit dat [gedaagde sub 1] en de groepsvennootschappen slechts enkele stukken hebben ingediend en het bedrag van € 680.000,00 voor het vaartuig daarmee niet konden onderbouwen, zelfs nadat de rechtbank twee keer instructie heeft gegeven om stukken in te dienen. Het leeuwendeel van de stukken was namelijk niet te herleiden naar het vaartuig voor [eiser] . Dat blijkt volgens [eiser] ten tweede uit het feit dat [gedaagde sub 1] en de groepsvennootschappen zelf in de aansprakelijkheidsprocedure hebben erkend dat zij een bedrag van € 104.001,50 niet konden verantwoorden en ten derde uit de uitspraak in de aansprakelijkheidsprocedure, waarin de rechtbank slechts een bedrag van € 323.508,80 verantwoord heeft geacht.